vrijdag 29 juli 2011

Een beetje balorig


Ik hou van de mensen. Maar niet van allemaal, dat moet ik toegeven. Niet als het criminelen zijn, niet als ze (letterlijk of figuurlijk) tegen mijn kar rijden, niet als ze arrogant zijn, niet als ze onbeleefd zijn, niet als ze zich agressief gedragen, niet als hun hond mijn kinderen bijt, niet als ze hun huur niet betalen, niet als ze bumperkleven of andere gevaarlijke toeren uithalen in het verkeer, niet als ze ons met torenhoge belastingen uitzuigen en vervolgens ons geld langs deuren en vensters te grabbel gooien… Dan kan ik wel eens een beetje onsympathiek uit de hoek komen. Mijn vrouw heeft dit talent van mij jaren geleden al ontdekt. In de gloriedagen van Jean-Marie Pfaff, toen deze bekende Vlaming naar eigen zeggen in Spanje bekend stond als "el sympatico", heeft ze ooit eens fijntjes opgemerkt dat zoiets mij allicht nooit zou overkomen. Ik ging er toen van uit dat ze wou zeggen dat ik op het Iberisch Schiereland nooit de bekendheid van onze grote doelman zou verwerven, hetgeen mij een meer dan correcte inschatting leek, waar ik dan ook mijn volle instemming mee betuigde. Pas later is het mij gaan dagen… en bedacht ik dat ze misschien iets anders bedoelde.  
Nochtans : meestal ben ik heel sympathiek (vind ik). Maar goed, ik geef toe : soms, heel soms, kan ik inderdaad een beetje balorig doen - lichtjes tegendraads, ja zelfs enigszins giftig zijn. Maar dat is dan geheel met recht en reden (vind ik eveneens).
Als bijvoorbeeld de één of andere tele-verkoper van-wat-voor-brol-dan-ook, -niet zelden zo'n pippo van Belgacom of Telenet of één van die andere geldwolverige providers-, mij out of the blue opbelt om mij weer eens een nieuw opzienbarend product in de maag te splitsen - het weze een helemaal-op-mijn-maat-geknipte formule voor een zich interactief resettende ha-dee digibox, of een onvoorstelbaar voordelig contract voor handsfree essemmessen, waar je dan voor de rest van je dagen aan vastgeketend zit, tenzij je een halve hoofdprijs van de Euromillions betaalt om er weer van af te raken… U kent dat, ik twijfel er niet aan, want u bent ook al door dit soort kleverige praatjesmakers telefonisch geterroriseerd.
Ik heb a priori al een hekel aan het irritante gerinkel van een telefoon (u kan mij echt beter e-mailen dan opbellen), maar als men dan voor zulk soort commerciële onzin gestoord wordt, ja dan kan ik wel eens pisnijdig worden. "Geachte heer", zeg ik dan (of desgevallend : "geachte mevrouw" natuurlijk),  want ik begin altijd poeslief (dat vergroot de contrastwerking met wat daarna volgt)… "mag ik u allereerst gelukwensen dat u door eigen inspanning uw brood verdient, en niet via een uitkering of leefloon van de samenleving profiteert. Dat siert u. Maar ik beklaag u wel hartsgrondig, dat u dit helaas doen moet door dag-in, dag-uit zo onbeleefd te zijn om mensen die u van haar noch pluim kent, ongevraagd lastig te vallen, en te proberen ze op een linke manier rommel aan te smeren waar ze in het geheel niet om gevraagd hebben".  
Ik kan u verzekeren : dan valt er aan de andere kant van de lijn een pijnlijke stilte, en verzinken al de aangeleerde en ingeoefende handige-verkopers-en-mensen-beetneem-kunstjes plots in het niet. Aangezien ik mijn gram gehaald heb, kan ik de ongenode beller vervolgens opgelucht en in alle oprechtheid nog een prettige dag wensen en het gesprek aldus in schoonheid afsluiten. Probeert u het ook maar eens, de volgende keer dat u in uw drukke activiteiten of uw opperste concentratie gestoord wordt door zo'n irritante mercantiele stalker - u mag gerust mijn quote overnemen, ik hoef zelfs geen halve euro voor het copyright!
Zoals gezegd : ik hou van de mensen. Maar niet van allemaal. Niet van die francophones de Bruxelles bijvoorbeeld, die, nadat ze hun stad hebben laten verloederen, hun villa's in de Vlaamse rand rond Brussel neerpoten, en er vervolgens in al hun zelfingenomenheid  van uitgaan dat de omgeving zich aan hen moet aanpassen - in plaats van omgekeerd. Eerst "faciliteiten" - dan de boel overnemen. De kiezers van monsieur Olivier Maingain dus, de FDF-ers, die bedoel ik. De imperialistjes die stukje bij beetje Vlaams-Brabant inpalmen en verfransen, met als einddoel zoveel mogelijk Vlaams grondgebied bij Le grand Bruxelles in te lijven.  
Toen ik een tijdje geleden aan de straatkant van mijn tuin wat gezapig stond te schoffelen, -zoals men dat van een degelijke pensionado mag verwachten-, hield er plots zo eentje halt. Hij leek zelfs wat op Maingain. Vanuit zijn voiture richtte hij het woord tot mij : "Bonjour monsieur, vous parlez le Français?".
Nee, natuurlijk niet. U bent hier in Vlaanderen. Hier spreekt men Nederlands. En aangezien ik geen kruiperige kruidenier, maar een zelfbewuste en onafhankelijke pensionado ben, verstond ik die dag geen Frans en deed ik bovendien geen enkele moeite om het te spreken. Frans ken ik enkel in Frankrijk en in Wallonië (en ja, noodgedwongen soms, als ik iets nodig heb, ook in het zogenaamd tweetalige Brussel).  
"Oui, oui… mais… Roodveld… vous connaissez?  Roodveld… je cherche le Roodveld…". Ha, meneer was wat dur-de-comprenure. Ik ook dan. "Roodveld...?", herhaalde ik vertwijfeld, alsof ik een mystieke, en misschien zelfs enigszins obscene term uit de Kamasutra (of zoiets) te horen kreeg. 
"Oui… oui… le Roodveld… Rrrrroodveld!". Voor alle zekerheid keek hij nog eens op het papiertje dat hij bij zich had : "Rrrrroodveld", ja, dat stond er kennelijk op.
Maar nee, mij niet bekend, nooit van gehoord. "Hier Bredepleinstraat, daar Beringstraat", wees ik met nadrukkelijke gebaren, alsof ik Winnetou de eerste beginselen van de westerse geografie aan het diets maken was.
"Oui, oui, mais… Rrrrroodveld?". Ik zag hem denken : is dat Vlaams boerke nu zo dom of is hier iemand met mijn voeten aan het spelen? Nee hoor, niks Roodveld hier, schudde ik wanhopig het hoofd. Geen Roodveld in Boortmeerbeek.
"Pas de Roodveld?". Hij haalde de schouders op, liet het open raampje van zijn auto naar boven glijden en reed verder. Zonder een bedankje, hoe onbeleefd toch. En dat terwijl ik hem nog wel naar best vermogen geholpen had. Want ja, als er geen Roodveld is, kan ik er met de beste wil van de wereld de weg niet naar wijzen. Zelfs het mooiste meisje kan niet geven wat ze niet heeft, luidt een aloud gezegde (waar ik eigenlijk nooit de precieze strekking van begrepen heb, want een mooi meisje heeft volgens mij alles waar vraag naar is).  
En jaaah, twee straten verder ligt hier wel de wijk het Grootveld, het Gggggrootveld, maar dat is toch iets heel anders dan het Rrrrroodveld, zou ik denken. Je kan iemand die in het Rrrrroodveld moet zijn toch niet het Gggggrootveld insturen! Zeker niet als je geen Frans kent, en degene die in het Grootveld moet zijn, niet de minste moeite wil doen om de taal van de streek te spreken.


Foto : ook de grote Mozes kon al eens balorig zijn.  Hij gooide dan zelfs de Tafelen met de Tien Geboden stuk, iets wat ik nog nooit gedaan heb en nooit zou doen.  Uit het feit dat God later nieuwe Tafelen voor Mozes schreef leid ik af dat Onze Schepper wel begrip kan opbrengen voor een beetje balorigheid.  In één van de Tien Geboden staat trouwens : "… geef geen ergernis" (gebod nummer 5).  Welaan dan, ik ken maar weinig lieden die meer ergernis geven dan die schaamteloze televerkopers en die francofone landbezetters !  Oh ja : houtsnede van de Duitse kunstenaar Julius Schnorr von Carolsfeld (1794-1872), uit het boek Die Bibel in Bildern, 1860, via Wikimedia Commons.


vrijdag 22 juli 2011

Duinpark


Zomers van weleer… In juli 1961, vijftig jaar geleden dus, beleefde ik mijn eerste vakantie in Oostduinkerke. In "Oostduinkerke-Bad", zoals dat toen heette, om het te onderscheiden van het wat meer landinwaarts gelegen dorp van Oostduinkerke. In eerdere jaren hadden papa, mama en ik wel eens voor enkele dagen bij vrienden gelogeerd, in Heist en in Nieuwpoort, maar in 1961 huurden mijn ouders zelf een appartement, en bracht ik voor het eerst twee weken ononderbroken aan zee door :  de twee laatste weken van juli. Het was de eerste keer dat ik zo lang van huis was. Ik was twaalf jaar.
Mijn ouders zelf waren maar zeer gedeeltelijk van de partij. Mijn moeder werkte als bediende bij de Boortmeerbeekse firma Hydrocoton en had slechts één week jaarlijkse vakantie (!) : zij was enkel de eerste week in Oostduinkerke. Tussen haakjes : de n.v. Hydrocoton werd in de volksmond "het watfabriek" genoemd, omdat men er watten produceerde. "Hydrofiele watten" meen ik me te herinneren, voor de medische sector - maar ook wel watten die in de auto-industrie werden gebruikt, voor de zetels en voor de binnenbekleding van de autodeuren.  
Mijn vader bracht ons naar ons vakantieverblijf, kwam ons aan het eind van de vakantie ophalen, kwam tussentijds al eens op bezoek, maar bleef voor het overige thuis, omdat de gezondheidstoestand van zijn moeder (mijn grootmoeder en meter) in die tijd te wensen overliet, en er dagelijks naar haar moest worden omgekeken. Mijn vader was onderwijzer en genoot, in tegenstelling tot mijn moeder, van een twee maanden lange zomervakantie. De afwezigheid van mijn papa wierp voor mij wel een schaduw op het verblijf aan zee, want ik was erg aan hem gehecht. Ik schreef hem bijna dagelijks een brief, en hij deed hetzelfde : die correspondentie is geheel bewaard gebleven, en geeft een gedetailleerde inkijk in mijn leven in Oostduinkerke en in zijn dagelijkse bezigheden thuis. "Er gaan nu veel koloniën voorbij", schreef ik op donderdagmorgen 20 juli : ik bedoelde natuurlijk dat kinderen van de verderop gevestigde vakantiekolonies in groep naar zee stapten. Die arme schapen bekeek ik met hetzelfde afgrijzen dat ik voelde voor het zoontje van een bevriend echtpaar toen die in "de Chabotté" terechtkwam (de vakantiekolonie "Le Chat Botté" in De Haan).    
Mijn ouders hadden een appartement gehuurd in de "residentie Duinpark", een toen nog nieuw, naast het strand en geheel in de duinen gelegen complex. Het was een mooi gebouw : compact, niet te hoog (vier verdiepingen, het gelijkvloers meegerekend), en met  frisse gele, rode en blauwe kleurvlakken tussen de ramen - zie de foto boven dit artikel! De benedenverdieping lag vrij hoog, omdat er onder het gebouw garages waren. Dat laatste is op de foto niet te zien, evenmin als het kruidenierswinkeltje dat op één van de hoeken gevestigd was en uitgebaat werd door de echtgenote van de conciërge van het gebouw. Daar ben ik voor het eerst in mijn leven live met het mooie West-Vlaamse dialect in contact gekomen (en er niks van begrepen natuurlijk).  
Tot de bevoorrading van de vakantiegasten droeg ook het autootje bij dat elke dag, kort voor het middaguur, zijn opwachting maakte op het asfaltje vóór het gebouw, en waar men zich de soep van de dag kon aanschaffen. Die werd rechtstreeks in de kookpot geschept. Dat asfaltstraatje, dat naast het gebouw liep en dan afdaalde naar het strand, is op de foto wél te zien. Hoe vaak heb ik daar niet gestapt! Op sommige zonnige dagen was het zo heetgeblakerd dat je er niet met je blote voeten op lopen kon zonder in een soort indianendans te vervallen. De zon op het zand en op het helmgras - én op dat asfaltje : dat werd voor altijd mijn beeld van zomer en zee.
Ons appartement moet op de eerste of tweede verdieping hebben gelegen. 's Nachts zagen we de vuurtoren van Nieuwpoort aan het werk. De plattegrond van het Duinpark-gebouw was rechthoekig, aan de binnenzijde van het complex was een grote open ruimte, een binnenplaats waar de achtergevels van de appartementen op uitkeken - ik vond dat redelijk spectaculair. Hier gaven de in de achtergevel van het gebouw ingemetselde schachten op uit waar men in elke flat via een luikje op het balkon het huisvuil in kieperde - ook dat vond ik redelijk spectaculair. De conciërge zorgde dan voor de verdere verwijdering van al de troep die onderaan de afvalkokers terechtkwam. De brave man bezorgde ook de post die voor de vakantiegangers op het Duinpark-adres aankwam. Dienstverlening was toen nog geen ijdel woord.
Mijn ouders hadden het appartement gehuurd via een kantoor, maar dat heette toen een agence. In 1961 was het "Essor", in die tijd gevestigd aan de Albert I - laan, onderdeel van de Route Royale ofte "Koninklijke Baan" die langs heel de kust liep (het daaropvolgende jaar huurden we via "Angelo"). Aan die drukke hoofdweg lagen ook "de Venise" (aan de hoek met het Astridplein), waar we al eens een ijsje gingen eten, en het krantenwinkeltje "Chez Bob", waar we onze fotofilmpjes lieten ontwikkelen.  
"Residentie Duinpark" was genoemd naar zijn omgeving : "Duinpark" was (is) de naam van het gebied gelegen ten oosten van de zeedijk van Oostduinkerke-Bad. Het moet in de jaren dertig zijn geweest dat de eerste wegen door dit duinenlandschap werden getrokken en de eerste villa's er verschenen. Zoals op oude ansichtkaarten is te zien, lagen die een eind van het strand verwijderd en tastten ze de duinengordel nog maar gedeeltelijk aan. Eén van die huizen was de villa "Laagland", waar Felix Timmermans in de jaren dertig enkele zomervakanties doorbracht. Hij schreef er (een beetje) aan zijn "Boerenpsalm" en ontving er onder andere Ernest Claes. Timmermans was echter geen "zeemens" : naar verluidt zat hij uren op een duintop naar het landschap te kijken - met zijn rug naar de zee (1). 
Tijdens de afwezigheid van mijn papa en mama werd ik toevertrouwd aan de (het dient gezegd : zeer goede) zorgen van mijn moeders tante Emma, "Maikke" genoemd, en van haar echtgenoot André. Maikke was meestal binnenshuis in de weer, met koken en schoonmaken. André was mijn compagnon de route, die met mij op pad ging, en bij de vele andere activiteiten die ik aan de zee ontplooide, -het rijden met diverse modellen "go-karts" (trapauto's) bijvoorbeeld-, een oogje in het zeil hield.  
Mijn favoriete speelterrein was het uitgestrekte duinengebied langs de zee, van de residentie Duinpark tot aan Nieuwpoort. Ongeveer halfweg tussen beide in lag het "Koningin Elisabeth Instituut" - dat allicht toen ook al een hersteloord moet zijn geweest, maar waar nooit veel "leven" te bespeuren viel. Op een villaatje na, bestond heel die strook achter het strand in het begin van de jaren zestig nog uit een ongerept duinenlandschap.  (Het enige wat daar nu nog van overblijft is het relatief kleine natuurreservaat de Zeebermduinen :  in de omgeving van residentie Duinpark, en vanaf het revalidatieziekenhuis tot aan de oude Nieuwpoortse zeedijk, hebben de duinen plaats moeten maken voor vakantieverblijven). Als een soort reality-speeltuigen lagen in de omgeving van het Elisabethinstituut destijds nog enkele relicten van de Tweede Wereldoorlog, waaronder een imposante, in het zand scheefgezakte bunker, en de restanten van een gemetselde gang.  
Dat toen nog maagdelijke natuurgebied tussen residentie Duinpark en Nieuwpoort, en vooral dan het gedeelte tussen onze verblijfplaats en het Elisabethinstituut, heb ik eindeloos doorkruist, vaak in mijn eentje : duin-op en duin-af, of langs de smalle en bochtige valleitjes tussen de zandheuvels in. Staande op de hoge duintoppen genoot ik er van het weidse uitzicht op strand en zee, en van de verkoelende zeebries, om me dan weer naar beneden te storten, op naar een volgende beklimming. Vrijheid, natuur, de vreugde van het bewegen…
Voor het appartement dat we huurden was de komst van Maikke en André een zegen : zonder enige twijfel was dit sinds zijn oplevering nog nooit zo grondig gepoetst als de eerste dagen dat wij er onze intrek in namen en Maikke er met zeemvel, spons, borstel… aan de slag ging. Het grote raam, dat uitkeek op de duinen en de zee, kreeg bijna dagelijks een beurt (vensterglas pleegt aan zee snel te vervuilen). André was meubelmaker en timmerman, een échte "stielman", met een bewonderenswaardige zin voor precisie en perfectie. Hij zorgde er en passant voor dat, na onze doortocht, geen raam, lade of deur in het appartement nog klemde of piepte.  
Aan het begin van de jaren zestig was zo'n vakantieverblijf-aan-zee nog speciaal, en we kregen dan ook nogal wat bezoek van familie en vrienden, deels aangevoerd door mijn vader wanneer die met de auto, -onze nieuwe Renault Dauphine, gekocht in mei 1960-, naar ons toekwam. In de tweede week kwamen mijn moeders nichtjes Jeanine en Annie logeren. Ze waren enkele jaren ouder dan ik en introduceerden me in het plaatselijke "Luna Park". Ze namen me ook (samen met Maikke en André) mee naar de gereputeerde amusementszaal "Het Witte Paard" in Oostende (niet te verwarren met het gelijkaardige "Witte Paard" in Blankenberge !). Dat Oostendse "Witte Paard" lag destijds  in de Van Iseghemlaan - zo leert enige internet-research me : "Tiroler avonden, bierfeesten, en puur Oostendse revue's werden er opgevoerd. Ook de typetjes Gaston en Leo stonden daar van het prille begin op de planken, en de knaap Will Tura was daar een vaste gast". De zaak viel vooral ook bij Britse toeristen erg in de smaak. Ze is later afgebrand en behoort inmiddels tot de "lang vervlogen tijd" (2). In een brief aan mijn ouders, geschreven op vrijdagmorgen 28 juli, bracht ik kort verslag uit van ons bezoek aan deze amusementstempel : "Gisteren zijn wij naar 'Het Witte Paard' geweest in Oostende en wij hebben zeer hard gelachen. De man van 't orkest deed Maria Callas achterna en Unkel Satchmo (sic). Ze dansten ook in een zak. En er was een clown ook". En, wat verder in dezelfde brief : "Jeanine heeft in 't Witte Paard een bierpint gepikt"!
We zijn nu een halve eeuw later… Het appartementencomplex "Duinpark" bestaat nog, maar het is natuurlijk niet meer wat het geweest is. Het gezellige kruidenierswinkeltje is het eerst verdwenen, lang geleden al. Later werden de leuke jaren vijftig-zestig kleuren (nu weer helemaal trendy) op de gevelvlakken wit geschilderd. De prachtige duinen in de omgeving werden grotendeels volgebouwd en zodoende vernield. Sic transit gloria mundi…

Foto : Oostduinkerke, juli 1961, opname door mij gemaakt met de Kodak "box"-camera van mijn vader, waar voor het eerst een kleurenfilm op stond.  Van links naar rechts : mijn vader, mijn moeder, "Maikke" (Emma Schoeters), André (Cauwenberghs).  Het appartementsgebouw "Duinpark" op de achtergrond, toen nog met vrolijke kleuren.  Ik stond met mijn rug naar strand en zee.  Typische amateur-foto's-fouten : te veel lucht, voeten afgesneden !
(1) Internet (www), trefwoord "Oostduinkerke" in internet-encyclopedie Wikipedia, http://nl.wikipedia.org/wiki/Oostduinkerke, geraadpleegd juli 2011 ; internet (www), website Felix Timmermans, http://blog.seniorennet.be/timmermans_fan/archief.php?ID=120, geraadpleegd juli 2011.  Op laatstgenoemd blog : interessante informatie over de aanwezigheid van Felix Timmermans en andere Vlaamse intellectuelen in het Oostduinkerke van de jaren dertig !  De Wikipedia omschrijft het huidige Duinpark als : "Exclusieve wijk grenzend aan het natuurgebied Zeebermduinen. Bestaande uit kleine straatjes en pleintjes, waaronder het Rodenbachplein. Wordt ook wel eens 'Klein Knokke' of de 'miljonairswijk' genoemd, verwijzend naar de mix van charmante villa's en de peperdure villa-appartementen vlakbij het strand, waar tal van West-Vlaamse ondernemers en vrije beroepers uit vooral de streek rond Kortrijk en Roeselare hun vakantieresidentie hebben". 
(2) Internet (www), website Roy's Oostends Fotoblog, http://roys-fotoblog.skynetblogs.be/archive/2007/12/30/2-oud-naar-nieuw-in-oostendse-foto-s.html, geraadpleegd juli 2011.

vrijdag 15 juli 2011

De tweede dag


Kennelijk is het een oude gewoonte om grote feestdagen de daaropvolgende dag nog een beetje voort te zetten : dat is bijvoorbeeld jaarlijks het geval met Kerstmis ("tweede kerstdag") en Pasen ("tweede Paasdag"). De voornaamste kermissen namen destijds zelfs drie dagen (van zondag tot dinsdag) in beslag. Zulke vervolgdagen lieten toe wat uit te blazen van het feestvertier, één en ander op te ruimen, restanten van de feestmaaltijd op te dienen… 
Ook het huwelijksjubileum dat mijn overgrootouders Pieter Aloïs Wollebrants en Rosalia Huybrechts op zaterdag 4 juli 1931 in Boortmeerbeek vierden (zie mijn blogbericht "Jubileum" van 1 juli jl.) werd gevolgd door zo'n "tweede dag" (uiteraard was dat dan zondag 5 juli 1931). De familieleden uit Mechelen (zoon Emiel en zijn gezin), uit Rijmenam (de oudste zoon Jozef met vrouw en kinderen) en uit Tildonk (de jongste zoon Alfons met zijn gezin) waren naar hun respectieve "haardsteden" teruggekeerd. De oudste dochter, Marie (Maria Rosalia) Wollebrants en haar echtgenoot Alfons Louwaege, -die toen op een appartement in Schaarbeek woonden-, waren echter in Boortmeerbeek blijven logeren. Ook mijn grootouders Frans Constant Wollebrants en Maria Ceuleers en hun zoontje (mijn vader) Oscar waren nog van de partij, en natuurlijk ook het gezin van Juul en Ida Mommens-Wollebrants, want zijn huis vormde immers het centrum van de feestelijkheden.
Met zoon Emiel, zijn vrouw Louisa en hun dochter Germaine was natuurlijk ook het Zeiss Ikon-fototoestel, waarmee 's zaterdags zulke interessante groepsfoto's waren gemaakt, naar Mechelen "teruggekeerd" - maar geen nood : er was "vervanging"! Een zekere “madame Philippine”, een goede vriendin van Marie Wollebrants (ze moet ook min of meer van dezelfde leeftijd zijn geweest) was die zondag uit het Brusselse naar Boortmeerbeek gekomen. Zij was weduwe : haar echtgenoot was in de “grote oorlog” (1914-1918) gesneuveld. En… “madame Philippine” bezat een fototoestel! Zo zijn er ook op die “tweede dag” een hele reeks foto’s gemaakt…  werden (onder andere) het gezin van Frans Constant Wollebrants en dat van Ida Wollebrants "op de gevoelige plaat vastgelegd"… poseerde de tienjarige Oscar Wollebrants hand in hand met zijn nichtje Agnes Mommens - beiden met zonnehoed. Op verschillende opnamen ziet men op de achtergrond een deel van de hoge bakstenen muur die de tuin van de toenmalige pastorij omheinde.
Op die “tweede dag” moest er ook wat opgeruimd worden. Zo had men voor de feestmaaltijd van de vorige dag één en ander geleend bij “peet Stien”, de moeder van Juul Mommens : bestek met name, en vooral ook een grote “kasrol” (kasserol, kookpot). “Peet Stien” bezat veel keuken- en eetgerei : samen met haar echtgenoot “Pinneke” Mommens baatte ze immers, naast een herberg, ook een feest- en balzaal uit, waar onder andere de teerfeesten van de fanfare "De Moedige Vrienden" en van de plaatselijke oudstrijdersvereniging werden gehouden (en waar men trouwens ook voor privé-feesten terecht kon, waarbij “peet Stien” en haar dochters dan kookten). Op een bepaald ogenblik kreeg de tienjarige Agnes Mommens van haar moeder de opdracht om, samen met neefje Oscar, de grote “kasrol” terug te brengen naar “peet Stien”, die in de onmiddellijke omgeving woonde.  
Agnes droeg een “marinekostummeke” : “zo’n lange witte bloes op een donkerblauw rokske”. IJverig en plichtsbewust zoals kinderen op jonge leeftijd zijn,  drukte zij de “kasrol” stevig tegen zich aan, om ze zeker niet te laten vallen. De grote pot was natuurlijk grondig schoongemaakt. Aan de binnenzijde alleszins. Aan de buitenzijde echter iets minder… Het effect op de hagelwitte kleding laat zich raden... Op de foto waar Agnes en haar neefje Oscar hand in hand op voorkomen, doet zij een vertwijfelde poging om de vlek met haar hand te bedekken.  
Ook Yvonne, het zesjarige zusje van Agnes, had zo haar problemen : net als haar oudere zus had ze voor het feest van haar grootouders nieuwe schoenen gekregen, en die bezorgden haar “zeer voeten” (pijnlijke voeten)... “En ik had daar al misschien wat over geklaagd... maar ja, alleman had zijn handen vol en die dachten laat die jong maar zagen en doen natuurlijk eh", aldus Yvonne (vele jaren later). "Dan hadde kik al gauw stillekes bij ons achter naar ‘t kot getrokken en hadde kik daar een paar heel ouw’ schoenen die gereed waren voor weg te smijten uit ‘t schap ieverans gaan halen... waar dat mijn tenen bijkan doorstaken... en als dan de goeie foto genomen werd... later zagen ze dan... stond ik met die kapotte schoenen op die foto!”.
Het moet die zondag 5 juli 1931 een zomerse dag zijn geweest, want een deel van de familie trok de natuur in... Men maakte een (lange) wandeling : over de spoorlijn Mechelen-Leuven, door het bos “het Broek”, tot aan "den Hooiberg". "Den Hooiberg" lag op het Haachtse gehucht Sint-Adriaan, en was destijds een geliefkoosd doel voor uitstapjes van de Boortmeerbekenaren : ook in mijn eigen kinderjaren lag daar nog, midden in het bos, een hoge heuvel van zand, waarin de kinderen heerlijk konden stoeien. Dit kleine vakantieparadijs vlakbij huis is inmiddels verdwenen - net als de zandheuvels, de dennenbossen, het heidelandschap in de nabijgelegen plaatsen Rijmenam en Keerbergen. Ja, er is nog een beetje natuur in "het Broek" en aan "den Hooiberg" de dag van vandaag, er loopt daar zelfs een officieel wandelpad,  maar veel stelt het, vergeleken met vroeger, allemaal niet meer voor : overal waar nog wat groen is deinen bewoning en bestrating steeds verder uit… palmen allerhande economische activiteiten (tot het "trainen" van renpaarden toe) stukje bij beetje het natuurlijke landschap ongenadig in…  Welke duivelse krachten zijn het toch die maken dat de natuur, de groene ruimte, steeds verder vernield wordt? Overbevolking, inpalmingsdrift, geldzucht, domheid? Een combinatie van dat alles? In elk geval zijn het krachten waar geen bos of zandheuvel tegen bestand is.
Terug naar onze "tweede dag"! Ook tijdens de wandeling werden enkele foto's gemaakt - ongetwijfeld met het toestel van "madame Philippine" (op twee opnamen komt ze zelf voor, bij de andere zal zij de fotografe zijn geweest). En zo kan ik boven deze tekst dus een mooie foto plaatsen van "Wollebrantsen in de natuur" anno 1931 - een beeld van "een zomer van weleer"!
De foto’s leren ons wie de wandelaars precies waren. Als volwassenen waren er : (mijn overgrootmoeder) Rosalia Huybrechts, (mijn grootouders) Frans Constant Wollebrants en Maria Ceuleers, Marie Wollebrants met haar echtgenoot Alfons Louwaege, Marie's vriendin “madame Philippine”, en Ida Wollebrants. Als kinderen : (mijn vader) Oscar Wollebrants en (zijn nichtjes) de zusjes Agnes en Yvonne Mommens. Dat de 73-jarige Rosalia Huybrechts van de partij was, is wel verbazingwekkend én bewonderenswaardig! Onze wandelaars legden immers een bijzonder stevige afstand af! Vanuit Sint-Adriaan keerden ze terug via de weg van Haacht naar Rijmenam (toen nog een bescheiden "kasseiwegske") en via de Rijmenamsebaan (de weg van Rijmenam naar Boortmeerbeek).  


Alle in dit artikel verwerkte informatie komt uit de door mij geschreven familiekroniek.
Foto : "Wollebrantsen in de natuur", Boortmeerbeek, 5 juli 1931.  
De volwassenen zijn (van links naar rechts) : Maria Ceuleers (°1888), Frans Constant Wollebrants (°1889), Rosalia Huybrechts (°1858), Alfons Louwaege (°1882), Maria Rosalia Wollebrants (°1881), Ida Wollebrants (°1892).
De kinderen zijn (van links naar rechts) : Agnes Mommens (°1920), Yvonne Mommens (°1925), Oscar Wollebrants (°1921).

vrijdag 8 juli 2011

Ronde van Frankrijk


Olympische Spelen, wereldbekers voetbal, Wimbledon-tornooien en alle mogelijke andere sportmanifestaties... ze zijn zonder veel indruk te maken aan mij voorbijgegaan. Maar de Tour de France... dat kleurrijke peleton dat zich door de woeste landschappen van de Alpen en de Pyreneeën slingert... dat heeft al heel vroeg tot mijn verbeelding gesproken. Ik heb de strijd tussen Poulidor en Anquetil, "meegemaakt", de overwinningen van Merckx en Van Impe, het secondenduel tussen Lemond en Fignon, de wanhopige pogingen van Ulrich om de superieure Armstrong te verslaan...  
Vandaag echter wil ik schrijven over de "duistere" rondes uit mijn zeer vroege kinderjaren - de jaren vijftig. Teruggaan naar de verste uithoeken, naar de schemerzone van mijn geheugen, naar het vage grensgebied tussen de herinnering en het vergeten-zijn.  In die mistige zone valt veel op te rakelen, te ontsluieren, te (her)ontdekken - daarin rondwaren vind ik in de regel spannender dan te verblijven in de heldere zones van de voorhanden zijnde kennis. 
Er was nog geen televisie, ik luisterde nog niet naar de radio(reportages), las nog geen krant (hoewel we die wel in huis hadden). Mijn oudste Tour-herinneringen zijn een soort mythologische verhalen, die tot mij kwamen door mondelinge overlevering : ik hoorde ze van mijn ouders. Ze werden meer terloops, nagenoeg achteloos, aangehaald, dan dat ze bewust en in geuren en kleuren werden verteld, maar ze zetten zich vast in mijn jonge hersenen.
Mythes zijn verhalen over goden. Hun namen waren in dit geval : Abdel-Kader Zaaf, Wim Van Est, Roger Hassenforder en André Darrigade. Het waren "coureurs" in de Ronde van Frankrijk. Door enige research heb ik, voor het schrijven van dit artikel, de wazige contouren van weleer omgezet in concrete informatie. Ik heb licht laten schijnen in het duistere verleden. De verhalen zijn langer geworden, hebben gewonnen aan inhoud, aan precisie en detail - maar verliezen daarbij, zo stel ik vast, wel iets van hun magische geheimzinnigheid en aantrekkingskracht : zo gaat het nu eenmaal altijd als men van mythologie overstapt op geschiedschrijving, en ook wel als men van het gesproken en beluisterde woord overstapt op het schrijven en lezen.
Het verhaal van Abdel-Kader Zaaf speelde zich af in de ronde van 1950 - ik was toen nog een baby : het kan dus niet anders dan dat ik het pas jaren later heb gehoord. Het was op de dertiende (!) dag van de Tour, 28 juli 1950, en het was 35 graden heet. De Algerijnse renner Abdel-Kader Zaaf (1916-1986) ging in de aanval, samen met een ploegmaat. Met nog ruim tweehonderd kilometer voor de boeg, geloofde niemand in de goede afloop van de vlucht. De andere renners waren er slechts op uit om in de verzengende hitte aan de nodige drank te geraken.  
Zaaf en zijn compagnon bouwden een ruime voorsprong uit. Ze zijn op zo’n twintig kilometer van de aankomst... plots begint Zaaf zigzaggend over de weg te rijden... hij valt van zijn fiets ! Barmhartige toeschouwers leggen hem in de schaduw van een boom. Na enkele minuten komt hij weer op zijn positieven... klimt op zijn fiets, en rijdt... in de verkeerde richting, het achtervolgende peleton tegemoet! Zaafs maat uit de Frans-Noord-Afrikaanse ploeg, -Frankrijk bezat toen nog een groot koloniaal gebied in Noord-Afrika-, won de rit. Een formidabele prestatie - maar zijn naam heb ik nooit gehoord. Zaaf zelf bereikte de aankomstplaats in een ambulance : hij werd een legendarisch figuur.
Een ander Tour-de-France-verhaal dat ik van mijn vader en moeder hoorde, was dat van de val van Wim Van Est, en met name van de geniale publicitaire benutting daarvan. De valpartij deed zich voor in de ronde van 1951, op de 17de juli : toevallig ook de dag waarop in België de "koninklijke prins" Boudewijn, die de in opspraak gekomen koning Leopold III een jaar eerder was opgevolgd, de eed aflegde als "koning der Belgen" (maar dat samenvallen heb ik pas bij mijn research vernomen). In de Tour werd de dertiende (!) etappe gereden. De Nederlander Wim Van Est (1923-2003) had daags tevoren de rit gewonnen en tevens, als eerste Nederlander ooit, de gele trui veroverd. Bij de afdaling van de Aubisque raakte hij van de weg en viel zo'n zeventig à tachtig meter diep in een ravijn!  
Met behulp van aaneengeknoopte fietsbanden werd de onfortuinlijke renner naar boven gehaald. Wonder boven wonder kwam hij er met een paar schrammen van af! De uurwerkenfabriek Pontiac, -die de hele Nederlandse ploeg eerder een horloge cadeau had gedaan-, pakte achteraf uit met de publicitaire slogan : "Zeventig meter viel ik diep, m'n hart stond stil, maar m'n Pontiac liep" (zie foto boven dit artikel) ! Die rijmelarij dreef de val van Wim Van Est het collectieve geheugen in.
De firma "Pontiac" zou overigens nog meer reclame via het wielrennen maken : ik herinner me dat ze in wedstrijden (zoals het jaarlijkse criterium in mijn dorp) een auto liet meerijden met een luidspreker waaruit in een eindeloze herhaling de woorden "Pontiac tic-tac" galmden. Later werd die rol overgenomen door de uurwerkenfabrikant Rodania ("Ro-da-niaaa").
Een derde figuur over wie ik mijn ouders hoorde vertellen was de Franse renner Roger Hassenforder. Toen die op een bepaald moment in de algemene rangschikking van de Tour op de laatste plaats prijkte hing hij een rode lantaarn aan zijn fiets. Daarmee verwees hij naar een vorm van beeldspraak die al vele jaren bestond, en waarbij de renner die aan de staart van het klassement voor de gele trui bengelde als "de rode lantaarn" werd bestempeld (een symbool ontleend aan de rode lamp achter op de treinen).
Roger Hassenforder (°1930) stond in zijn tijd, -hij was profwielrenner van 1952 tot 1965-, bekend als de grapjas van het peleton.  Van de zes rondes waar hij van 1953 tot 1959 aan deelnam, heeft hij er slechts één uitgereden (die van 1956 : hij eindigde toen, neen, niet op de laatste, maar op de vijftigste plaats). Toch was deze "plezante" Elzasser geen sukkelaar want hij won in totaal acht ritten en reed in 1953 vier dagen in de gele trui. Na zijn wielercarrière opende hij een succesvol restaurant.
In 1958 kreeg ik de Tour zowaar live te zien! Ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling in Brussel ("expo '58") vertrok de Ronde van Frankrijk dat jaar vanuit de Belgische hoofdstad.  Het parcours van de eerste rit, -gereden op donderdag 26 juni-, liep van Brussel naar Gent, via (onder andere) Mechelen… en mijn woonplaats Boortmeerbeek! De Tour kwam op de Leuvensesteenweg voorbij en ik ging er met mijn vader naar kijken. Ik was negen jaar. We stonden langs de kant van "de vaart" (het kanaal Leuven-Dijle), op de plaats waar de Kallebeekstraat de Leuvensesteenweg kruist. De renners kwamen (zo vermoed ik tenminste) van Leuven en reden in de richting van Mechelen. De hele groep was samen : één groot peleton, dat in een oogwenk voorbij raasde!
Toevallig kregen we in die dagen op school (ik zat in het derde leerjaar, bij meester Verhoeven) de opdracht als "huiswerk" een brief te schrijven aan een klasgenoot, “Polleke” Horckmans, die wegens gezondheidsproblemen tijdelijk in een hersteloord verbleef. In mijn “opstel” was een echo van de Tour-doortocht terug te vinden...  “Beste Pol,  /  Met veel plezier schrijf ik U dit briefje om U te vertellen hoe het hier gaat.  /  Ik heb uw schoon kaartje ontvangen.  Hebt gij het mijne ook al gekregen?  /   De prijskampen zijn nu gedaan.  De grote vakantie is in aantocht.  Dat zal plezierig zijn !  /  Vandaag zijn wij naar de ronde van Frankrijk gaan kijken.  Die reden op de steenweg Leuven-Mechelen voorbij.  Enkele van de 120 renners heb ik gekend, namelijk : Brankart, Anquetil, Bobet en Adriaenssens.  Er was ook een grote reklaamstoet bij.  /  Wij moeten nog alle dagen huiswerk en dat is erg vervelend, daarom wou ik dat het al vakantie was.  /  De beste groeten van,  /  Uw vriendje  /  François Wollebrants”. Dat van dat huiswerk (zo dicht tegen de zomervakantie aan) was natuurlijk een flinke steek onder water naar de meester toe!
De rit van Brussel naar Gent, die langs Boortmeerbeek was gekomen, werd gewonnen door de snelle Fransman André Darrigade, vòòr de Belgen Jos Hoevenaars en Jef Planckaert.  André Darrigade (°1929) : de vierde naam op mijn lijstje van renners waar ik hier mijn vroegste Tour-herinneringen aan ophang. Darrigade, zo vernam ik van mijn ouders (ik denk : in dit geval van mijn moeder) was de renner die "altijd de eerste rit won". Inderdaad : in 1956, 1957, 1958, 1959 en 1961 was dit telkens het geval! In totaal won de blonde sprinter uit het Zuid-Franse Dax (die beroepsrenner was van 1951 tot 1966) niet minder dan 22 ritten in de Ronde van Frankrijk. Twee keer (1959, 1961) won hij het puntenklassement en in 1959 werd hij in het Nederlandse Zandvoort wereldkampioen op de weg.
Die Tour van 1958, die in Boortmeerbeek voorbijkwam, werd tenslotte gewonnen door de Luxemburger Charly Gaul. Wat me altijd is bijgebleven, is dat mijn buurjongen François Bordo (1944-1984), die enkele jaren ouder was dan ik, naar een rechtstreekse televisiereportage over de aankomst van de laatste rit van die ronde op de wielerbaan van het Prinsenpark in Parijs ging kijken in de herberg van Achiel Schellens, in de Pastorijstraat. Dat was op zaterdag 19 juli 1958.  


Foto boven dit artikel : met toestemming overgenomen van de website van Marcel Beerthuizen (http://www.marcelbeerthuizen.com/).  Reclame-deskundige Beerthuizen geeft de Pontiac-reclame die inspeelde op de val van Wim Van Est een "buitengewone vermelding" in zijn lijstje van "gouden inhaakcampagnes". 
Op het internet is een verbazend omvangrijke en gedetailleerde schat over de geschiedenis van het wielrennen te vinden, met name op de websites De Wielersite (http://www.dewielersite.net/db2/wielersite/index.php) en Mémoire du Cyclisme (http://www.memoire-du-cyclisme.net/).

vrijdag 1 juli 2011

Jubileum


In de wereld van het schrijven kan men vrij en blij van het ene jaar naar het andere huppen : 2011 - 1931 - 1881… Op 4 juli 2011 is het precies tachtig jaar geleden dat mijn overgrootouders-langs-vaderskant Pieter Aloïs Wollebrants en Rosalia Huybrechts in Boortmeerbeek hun gouden huwelijksjubileum vierden - hun "jubilee", zoals vroeger werd gezegd. Dat feest had plaats op zaterdag 4 juli 1931. Aloïs en Rosalia waren gehuwd in april 1881. Ze waren beiden geboren in 1858. In het jaar 1931 werden ze dus 73.
Het werd een mooi en gedenkwaardig "vijftig jaar getrouwd"-feest, geheel gevierd volgens de jubileum-geplogenheden van die tijd, met een "familiaal" en een "openbaar" gedeelte. Op het familiefeest waren de zes kinderen (vier zonen en twee dochters) van Aloïs en Rosalia aanwezig, met hun echtgenotes (respectievelijk echtgenoten) - en met hun kinderen : de tien kleinkinderen van Aloïs en Rosalia. Zelf was ik er natuurlijk niet bij (en heb ik mijn overgrootouders ook niet gekend). Mijn relaas van de gebeurtenissen (dat ik een tiental jaren geleden voor de familiekroniek in een definitieve vorm goot) berust voornamelijk op de getuigenissen van mijn vader Oscar Wollebrants (1920-1989) en van twee andere kleinkinderen van Aloïs en Rosalia : Agnes (°1920) en Yvonne (°1925) Mommens (beiden nog in leven).
Aloïs en Rosalia woonden toen in bij hun dochter Ida Wollebrants en schoonzoon Juul Mommens. Het huis stond (staat nog - maar in gewijzigde vorm) in de dorpskom van Boortmeerbeek, op de hoek van de Dorpsstraat en de Stationsstraat (de huidige Brouwersstraat). Aloïs en Rosalia hadden in de woning een eigen zitkamer en slaapkamer. Ida en Juul hielden ook nog café - maar in die (televisie- en computerloze) tijd moeten de voorkamers van zowat de helft van de in het dorpscentrum gelegen huizen herbergen zijn geweest.
De jubileumdag begon met een mis in de parochiekerk. Het huis van Ida en Juul stond net achter de (koorzijde van) de kerk, dus moest het gezelschap slechts een half rondje rond het gebouw afleggen om zijn bestemming te bereiken. Heel wat bewoners van de rond de kerk gelegen huizen hadden de vlag uitgehangen, wat het dorp een feestelijk uitzicht gaf. “En...”, zo vertelde mijn vader Oscar Wollebrants (in 1988), “ieder van de aanwezigen had ook een blaadje... een gouden blaadje met een klein gouden bloemeke in zijn knoopsgat steken... of op hun blouse of op hun... hun kleding steken, zowel de mannen als de vrouwen... om dus te laten zien, kijk, wij zijn in feest bij die gouden bruiloft.  (...). Dat was natuurlijk allemaal maar klatergoud eh!”
Na de kerkdienst werden de jubilarissen en hun familie ontvangen op het toenmalige Boortmeerbeekse gemeentehuis (het huidige politiekantoor) - ook in het dorpscentrum en op wandelafstand. De ontvangst had plaats in de raadzaal : de jubilarissen en hun volwassen familieleden mochten samen met de burgemeester in de eigenlijke vergaderruimte plaatsnemen, de kinderen werden achteraan in de zaal allemaal samen op een grote bank geposteerd - de plek vanwaar normaliter het publiek de gemeenteraadszittingen kon volgen.  De burgemeester was in die tijd Constant De Keyser, bijgenaamd “de pinker” : hij had een zenuwtrek waarbij hij geregeld de ogen even dichtkneep. Het gemeentebestuur schonk de jubilarissen een zetel : jawel, één zetel voor twee jubilarissen! Het was wel een exemplaar waarvan de rugleuning bij middel van een hendeltje aan de zijkant verstelbaar was.
Na de mis en de ontvangst op het gemeentehuis stak men in het huis van Ida en Juul de voeten onder tafel voor de feestmaaltijd : de deur tussen de gelagzaal van de herberg en de “tweede plaats” was geopend, zodat men over een grote doorlopende ruimte beschikte, “en daar zat dus heel de familie”… Yvonne Mommens wist nog dat er, min of meer als eerste gerecht, ossentong, -gepeld en met een kappersaus-, op het menu had gestaan (“alleman vond dat lekker”), en dat men vervolgens rosbief met groenten en aardappelen gegeten had.  Als dessert was er “crèmeglas” (crême-à-la-glace, ijscreem) geweest, vervaardigd door Juul Mommens. Die had “in de geburen” een ijsmolentje kunnen lenen : een soort houten emmer waarin fijngeslagen ijs werd gegoten dat met zeezout werd bestrooid. In het midden van dit vaatje werd een cilinder geplaatst die met een hendel kon worden rondgedraaid. In die koker werd koude, zelfbereide pudding gegoten, die door het draaien van de cilinder in het ijs gekoeld werd, en zo tot ijscreem omgetoverd! Natuurlijk was er die dag ook taart gegeten.
De kinderen van de jubilarissen hadden voor hun ouders een korf met “gouden” kunstbloemen en -bladeren gekocht - een toen bij huwelijksjubilea zeer gebruikelijk geschenk. Later op de dag zou de fanfare "De Moedige Vrienden" de jubilarissen nog een tweede korf met zulke “gouden” kunstbloemen aanbieden. Naast deze kunstbloemen kregen de jubilarissen ook echte bloemen ten geschenke. Yvonne herinnerde zich dat er onder andere bloemen waren... “van de pastorij daarover... de pastoor eh... (…) de zuster van de pastoor die daar d’ huishoudster was... die juffra... die had er schoon bloemen uit den hof zo gesneden...".
Er werden ook foto's “getrokken”! Dat was het werk van de 22-jarige kleindochter Germaine Wollebrants. Ze deed dat met het toestel dat ze een tijd eerder van haar ouders had gekregen, een "Zeiss Ikon" (destijds een gereputeerd Duits merk). Eén van die opnamen staat boven dit artikel. Ik heb gekozen voor het algemene groepsportret : het beeld waar Aloïs en Rosalia met al hun meevierende familieleden op voorkomen. Enkel Germaine Wollebrants ontbreekt : zij was immers, zoals gezegd, de fotografe, en het is het tragische lot van zij die de beelden vastleggen, dat ze er zelf op ontbreken. De jubilarissen zitten op stoelen en houden samen het door hun familieleden geschonken korfje met kunstbloemen vast.  
Al de geportretteerden zitten of staan op het voetpad vòòr de naar de kerk gerichte gevel van het huis (de herberg) van Juul en Ida Wollebrants-Mommens. Achter het gezelschap ziet men een raam van het café en daarachter hangt een bordje met reclame voor het Franse aperitiefmerk “Byrrh”. Voor zover mij bekend is dit de enige foto waarop Aloïs Wollebrants en Rosalia Huybrechts met (nagenoeg) al hun nakomelingen "vereeuwigd" zijn : een uniek document!
“Tegen den avond aan” kwam de fanfare "De Moedige Vrienden" aan het huis van de jubilarissen een serenade geven! “En dan moest er natuurlijk getracteerd worden eh, dan gingen ze rond met zo ne... ne ‘kabree’ noemden de mensen dat vroeger... ne plateau... ne ‘kabree’ heetten ze dat hier in Meerbeek, dat weet ik nog”, aldus kleindochter Yvonne Mommens. Op dat ronde dienblad, -waar onder andere “ons peet” (Rosalia) en “ons ma” (Ida) zich tussen de menigte mee begaven-, stonden glaasjes met een feestelijk drankje voor de muzikanten. Er werd ook met een kistje sigaren “rondgegaan”.  
Het jubileumfeest kende nog een soort uitloper op zondag 5 juli, "de tweede dag" - maar daarover een andere keer. Vandaag nog een kleine (of eigenlijk : grote) sprong naar 1881, het jaar waarin Aloïs en Rosalia trouwden. Dat gebeurde in hun geboortedorp Rijmenam : het burgerlijk huwelijk werd gesloten op woensdag 20 april 1881 op het gemeentehuis, het kerkelijk huwelijk op dinsdag 26 april in de Sint-Martinuskerk. In de huwelijksakte werd als beroep van Aloïs "kleermaker" opgetekend. Zijn ouders, Jozef Wollebrants en Rosalia Gaston, waren beide nog in leven en bij het huwelijk aanwezig. Aloïs, of "Wies van den Broze" zoals hij in Rijmenam werd genoemd, was 22 jaar - zou in september van dat jaar (1881) 23 worden.  
De bruid, Rosalia Huybrechts, was in februari van dat jaar al 23 geworden. Zij was de dochter van Josephus Huybrechts en Isabella Catharina Janssens. Ze woonde bij haar vader - ook in Rijmenam, maar een heel eind buiten het dorp, aan het kruispunt van de Lange Dreef en de Mechelsebaan (de weg Bonheiden-Keerbergen). Hun (later afgebroken) huis stond net voorbij dit kruispunt, rechts van de weg als men in de richting Keerbergen rijdt. Rosalia's moeder, Isabella Catharina Janssens was vele jaren eerder, in augustus 1862, op 34-jarige leeftijd overleden bij de geboorte van een zoontje (dat zelf ook niet in leven was gebleven).
Merkwaardig toeval : ik huwde in het voorjaar van 1981 - precies honderd jaar na mijn overgrootouders Aloïs en Rosalia, en dus vijftig jaar na het jubileum van 1931. Spijtig genoeg is er in 1981 geen groepsfoto van de op het feest aanwezige Wollebrantsen gemaakt. Gedane zaken nemen echter geen keer : in de wereld van de werkelijkheid hupt men helaas niet van het ene jaar in het andere.


Alle in dit artikel verwerkte informatie komt uit de door mij geschreven familiekroniek.
Foto : Aloïs Wollebrants en Rosalia Huybrechts met hun kinderen en kleinkinderen, Boortmeerbeek, 4 juli 1931.  Foto gemaakt door Germaine Wollebrants (°1908).
De jubilarissen zijn gemakkelijk terug te vinden. Vóór hen zitten (van links naar rechts) hun kleinkinderen Oscar Wollebrants (°1921), Yvonne Mommens (°1925), Roger Wollebrants (°1928), Agnes Mommens (°1920), en Homère Wollebrants (°1924), naast hen staan hun kleinkinderen (links) Jeanne Wollebrants (°1922) en (rechts) “Mit” Wollebrants (°1918).
Achter de kleinkinderen en de jubilarissen staan, van links naar rechts : Anna Pletinckx (°1902), Alfons Wollebrants (°1901), Maria Rosalia Wollebrants (°1881), Pauline Van den Breen (°1887), Cyriel Wollebrants (°1912), Bertha Wollebrants (°1911), Maria Ceuleers (°1888), Jozef Wollebrants (°1883), Louisa Crols (°1886), Ida Wollebrants (°1892), Alfons Louwaege (°1882), Frans Constant Wollebrants (°1889), Juul Mommens (°1891) en (helemaal rechts op de foto) Emiel Wollebrants (°1886).  Voor een goed begrip : Cyriel (°1912) en Bertha (°1911) waren ook kleinkinderen van de jubilarissen.
Van heel dit gezelschap zijn nu, tachtig jaar later, nog vier personen in leven : "Mit" Wollebrants (°1918), Agnes Mommens (°1920), Homère Wollebrants (°1924) en Yvonne Mommens (°1925).  Cyriel Wollebrants (°1912) overleed eerder dit jaar.