vrijdag 25 november 2011

Sinterklaas


Hij is weer in 't land… de Sint.  Dé Sint?  De Sintén zal je bedoelen, want helaas wordt dit prachtige jaarfeest, dat tot de eigenheid van onze gewesten - de Nederlanden - behoort, de jongste jaren enigszins ontsierd door een overmaat aan Sinterklazen, die veel te vroeg hun intocht maken (al van vóór half november!), mekaar soms letterlijk voor de voeten lopen, en niet altijd de waardigheid uitstralen die men van een eeuwenoude bisschop mag verwachten (al is het aanzien van dit kerkelijke ambt sinds de affaire Van Gheluwe ook niet meer wat het geweest is).  
Natuurlijk hebben het onderwijs en de speel- en snoepgoedindustrie altijd al een welbegrepen eigenbelang in de Sint gehad : de ene om de kinderen stil en braaf te houden (want de traditionele Sint was niet alleen een goedheilig man, hij had verdorie ook een roede en een zak bij zich om de stoute kinderen te disciplineren) - de andere om er munt uit te slaan. De jongste jaren echter meent elke winkelier, en elke schooldirecteur, en elke organisator van om-het-even-wat, met Sint-Nicolaas in hoogsteigen persoon te moeten uitpakken, en dat is een zaak die de geloofwaardigheid van het mooie maar kwetsbare Sint-verhaal allesbehalve ten goede komt. Al die overexposure is niet opportuun met betrekking tot een figuur die beter in een waas van geheimzinnigheid gehuld blijft. En het begrip hulp-Sinterklazen waar sommige ouders dan maar mee uitpakken… goed bedoeld, niet slecht gevonden, maar toch maar een doekje voor het bloeden.
Toen ik een kleine jongen was (en dat was in de eerste helft van de jaren vijftig) was er maar één Sint, de enige echte uiteraard, en die resideerde in de laatste dagen van november en de eerste van december in den bazaar in Mechelen (het grootwarenhuis Galeries Anspach in de Bruul). Met veel genoegen ging ik daar met mijn ouders de speelgoedafdeling bezoeken - je kon er menig goed idee voor je verlanglijstje opdoen.
Maar Sint-Niklaas, die in een wat afgelegen en aan nieuwsgierige blikken onttrokken hoekje van het grootwarenhuis op zijn troon gezeten was, een handje gaan geven? Hmm, daar had ik het niet zo op begrepen. Er bestaat een foto…want toevallig stond er in de buurt van de Sint altijd een fotograaf opgesteld, die de ontmoeting van de kleine met de heilige man voor de eeuwigheid vastlegde… een foto dus waarop ik mij verwoed aan de handdruk van de langharige en overvloedig bebaarde kindervriend (met dan ook nog zo'n rare hoed op zijn hoofd) probeer te onttrekken, mij met een nagenoeg panische angst in de ogen in de richting van mijn veilige ouders wendend. Als de fotograaf ook maar enigszins om een verantwoorde beelduitsnit verlegen zat, dan moet die binnensmonds wel even gevloekt hebben, want inzake netjes poseren verdien ik hier een symbolische draai om de oren.
En ja, hoewel ik op deze foto dus niet op mijn moedigst te zien ben, heb ik besloten die toch maar boven dit stukje te zetten. Zo kunnen mijn (en andere) kleinkinderen te gepasten tijde leren dat ook grote mensen eens klein zijn geweest en kinderangsten hebben uitgestaan. Overigens ben ik op (min of meer) volwassen leeftijd incidenteel nog wel eens erg bang geweest - twee keer om precies te zijn, telkens in de bergen en voorzien van een zware rugzak : één keer bij het oversteken van een lang en bijzonder gammel brugje langs een rotswand in de Pyreneeën, en één keer bij het overschrijden van een glibberige en ruimschoots van kloven voorziene gletsjer in de Alpen. Angst is van alle (leef)tijden. Van de duisternis ben ik dan weer nooit bang geweest : als kind verbaasde ik mijn ouders door 's avonds moederziel alleen naar onze donkere zolder te trekken. 
Terug naar de Sint. Na het enge handjesschudden kreeg men van de zich in de nabijheid van de heilige man ophoudende Zwarte Piet (nu ja, eigenlijk van de Galeries Anspach dus) een relatiegeschenkje : een soort metalen kikkertje dat als men het samendrukte een klikgeluid maakte (weliswaar niet zo irritant als de recente vuvuzela, maar toch ook geen streling voor het oor wanneer menige kinderhand er veelvuldig en in dezelfde ruimte mee klik-klakkerde).  
Hoewel zowel in Vlaanderen als in Nederland geliefd, wordt de Sint er toch niet op geheel gelijke wijze vereerd. Zo kent men in Nederland de pakjesavond op 5 december (de vooravond van de kerkelijke feestdag van de heilige), waarbij zowel volwassenen als kinderen met cadeaus worden bedacht. Vlaanderen houdt het magische karakter van het Sinterklaasgebeuren sterker in stand. Hier zetten de kinderen op de avond van 5 december hun schoentje of laarsje bij de schouw : in de nacht van 5 op 6 december rijdt de Sint dan, gezeten op zijn schimmel, over - jawel - de daken van de huizen, en laat hij zijn knecht Zwarte Piet geschenken werpen in de schoorstenen van al de huizen waar brave kinderen wonen. 
Natuurlijk zitten aan dit merkwaardige verhaal vele haken en ogen. Zo moet men al over behoorlijk bovennatuurlijke gaven beschikken om zich met een wit (of zelfs een anderskleurig) paard op ons toch allesbehalve egale dakenlandschap in evenwicht te houden (en al die zonnepanelen die de afgelopen tijd zijn geplaatst maken het er uiteraard niet makkelijker op). 
Een ander ernstig Sint-probleem heeft te maken met de sterk veranderde wijze waarop mensen hun huizen verwarmen. Met lede ogen moesten Sinterklaas en Zwarte Piet aanzien hoe in de twintigste eeuw de schoorstenen, die zo'n vooraanstaande rol in hun verhaal speelden, minder en minder aangesloten werden op open haardvuren, en meer en meer op kachels waarin steenkool werd gestookt - hetgeen ze uiteraard ongeschikt maakte om cadeautjes in de huiskamers van brave kinderen te bezorgen. Nog erger werd het toen de centrale verwarming (alias de chauffage) de zaken overnam. Gelukkig begrepen heel wat wel- en warmdenkende mensen dat zo'n prozaïsche wijze van verwarming bijsturing behoefde, en deden ongeveer tegelijkertijd de sierschouwen en de gezelligheids-open-haarden hun intrede.
Nu, zijn nachtelijke hoefgetrappel schijnt de Sint te hebben overgenomen van de aloude Germaanse god Wodan of Odin, die al vele eeuwen eerder met zijn achtbenig paard Sleipnir over de wolken galoppeerde. Nog in andere opzichten schijnt die Wodan trouwens een heidense voorloper van onze christelijke Sint te zijn geweest : zo beschikte hij in sommige verhalen over een knecht die ook al zwart was, echter niet omdat hij van Afrikaanse origine was, maar omdat zijn taak er in bestond door de berookte schoorstenen naar binnen te gluren en na te gaan of de Germaanse Wodangelovigen wel de nodige offers hadden gebracht. En is het ook in de Sint-cultus niet gebruikelijk één of ander offer in het-schoentje-bij-de-schouw te voorzien, minimaal een wortel voor het paard? 
Uiteraard zit er in de figuur van de hedendaagse (van de negentiende eeuw geërfde) Zwarte Piet een knipoogje naar het koloniale tijdperk, toen wij westerlingen van mening waren dat God de zwarte medemens had geschapen om ons - en dus zeker ook een heilige bisschop - nederig van dienst te zijn. Om die reden vormde het olijke negerknechtje in de linkse jaren zestig-zeventig een steen des aanstoots voor de scherpslijpers van de politieke correctheid. Ik heb de indruk dat die bui inmiddels is overgewaaid : de talloze hedendaagse Sinten zijn niet zelden omringd door een heel leger Zwarte Pieten, en vaak zelfs door meisjes-pieten.
Recent zijn nu echter weer ideologische zuurpruimen opgestaan die zich uit liefde tot de multiculturele maatschappij vergrijpen aan het kruis van onze Sint - ik bedoel het christelijke kruis op zijn mijter. Een klein onderzoekje leert me dat de Sint die dit jaar in Dordrecht zijn intocht voor de Nederlandse televisie deed nog wel de ruggengraat had om met een duidelijk kruis op zijn hoofddeksel voor de dag te komen - de VRT-Sint die in Antwerpen arriveerde daarentegen… wat had u gedacht? Even meende ik op de mijter van die VRT-Sint zelfs al Arabische tekens te ontwaren, maar bij nader toezien bleek het voorlopig nog om twee kitscherig versierde letters "S" te gaan. 
Ondanks al die haken en ogen aan - en die hedendaagse aanslagen op - het aloude verhaal blijft de koude donkere nacht waarin Sint-Nicolaas over de daken rijdt - soms gehinderd door sneeuw en ijs - een magische nacht.  Als kind heb ik wel eens geprobeerd wakker te blijven tot ik de Sint hoorde, maar, hoewel ik altijd een slechte slaper en een uitstekend wakker-ligger ben geweest, is me dàt toch nooit gelukt.  
Niet zo erg - want, ik moet het toegeven : het belangrijkste en heerlijkste moment van het Sinterklaasgebeuren deed zich hoe-dan-ook de volgende morgen voor, wanneer ik onze lekker verwarmde woonkamer binnenkwam en de uitgestalde geschenken ontdekte "die de Sint had gebracht"…  
Waarom was en is het Sinterklaasfeest in zijn Vlaamse versie zo'n ontroerend mooi feest? Omdat het, los van al het commerciële en media-gedoe dat er zich op vastgezet heeft, iets - nee, heel veel - vertelt over ouders. Meer bepaald : over de liefde van ouders voor hun kinderen. Ouders doen hun kinderen plezier met speelgoed, boeken, snoep. En de eer daarvoor strijken ze niet zelf op, die laten ze aan een wat vreemde oude man uit Spanje met een wit paard en een zwarte knecht, over wie ze een wonderlijk verhaal vertellen.

Foto : uw blogschrijver bij de Sint, grootwarenhuis Galeries Anspach, Mechelen, 1954.
Geraadpleegde bronnen : internet (www),website (van Antoinette Berns), Van een god, een bisschop en een schoolmeester, of: hoe verhalen en gebruiken rond Sinterklaas in de wereld zijn gekomen, www.antoinetteberns.nl/sinteducatief/stnicolaas, geraadpleegd november 2011 ; internet (www), trefwoord Sinterklaas in internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlandstalige versie), nl.wikipedia.org/, geraadpleegd november 2011.
Over de "kruisloosheid" van sommige (uiteraard : onechte) Sinten, zie : internet (www), website Kattekliek, //kattekliek.wordpress.com/2009/11/21/, geraadpleegd november 2011.

vrijdag 18 november 2011

78 Toeren


"Gonna tell aunt Mary 'bout uncle John / he claims he has the music but he has a lot of fun / oh baby / ye-e-e-eh baby / woo-o-o-oh baby / havin 'me some fun tonight / ye-e-eh…".
Wauw! Zoiets had ik nog nooit gehoord. Door het bescheiden luidsprekertje van de (geleende) platenspeler klonk de rauwe stem van Little Richard, en even later het opwindende sax-intermezzo. Ik kende al wel wat liedjes, Good Night Irene en Bimbo en zo, maar dit was van een andere orde, hier hoorde je iets dat je in vervoering bracht! Muziek kon dus niet alleen leuk zijn, maar ook opwindend.
Het ging om het nummer Long Tall Sally (maar dat hadden de kenners natuurlijk al van bij mijn openingszin begrepen). En het stond op een 78-toeren-grammofoonplaat.
Wanneer deze revelatie zich in mijn leven voordeed - ik zou het zelfs bij benadering niet kunnen zeggen. Het moet alleszins na 10 februari 1956 zijn geweest, want op die dag werd het nummer door Little Richard op de plaat gezet. En het moet vóór 7 mei 1961 zijn geweest, het moment waarop ik mijn eerste eigen platenspeler en 45-toeren-plaatjes cadeau kreeg. Daarmee hebben we dan toch een terminus post quem en een terminus ante quem, om het eens in het vakjargon van de historicus te zeggen.
De 78-toerenplaat met Long Tall Sally had een geel etiket in het midden, dat weet ik nog goed, en was opgenomen op het Specialty-label. Op de B-kant stond Slippin' and Slidin', een trager en, naar het mij toen voorkwam, eerder weemoedig nummer, want al dat slippin' and slidin', dat was voor zover ik het begreep "a long time ago" geweest. Nu ik naar de precieze lyrics ben gaan kijken zie ik dat de tekst wel enigszins anders moet worden begrepen dan ik dat destijds deed : dat slippin' and slidin' (letterlijk : "glibberen en glijden", volgens Google Translate) verwees niet naar het vrolijke leventje van fuiven en achter de meiden aanzitten (zoals ik dacht), maar naar een vrijer die zijn ontrouwe liefje de bons geeft.
Wat er ook van zij, de dag dat ik als kind Long Tall Sally van Little Richard voor het eerst hoorde was voor mij the Day the Music started! De meeste mensen houden kennelijk het meest van de muziek "uit mijnen tijd", zoals ze dat noemen, en dan bedoelen ze de periode in hun leven dat ze "uitgingen" - waarbij "uitgaan" dan zoiets moet betekenen als : dansen, drinken, flirten…
Bij mij ligt dat dus anders. De tijd dat ik mijn eerste liefjes koesterde en zelfverzekerd de dansvloer op ging (in zalen als de Movri, het Breughels Gasthof, De Toekomst…) nam een aanvang in 1966-1967. Dat was de tijd van de "beatgroepen" : Beatles, Rolling Stones, Hollies, Who, Dave Dee en zijn hele bende, Troggs, Small Faces, Manfred Mann, Alan Price Set… (met daar meestal nog The voor).
Daar was ook wel eens wat bij dat mij beviel, zeker - maar toen, en later, en nu… lag mijn hart popmuziek-gewijs gesproken toch bij de good old rock 'n roll uit de fifties, muziek uit mijn kinderjaren dus en niet "uit mijnen tijd" (in de eerder gedefinieerde betekenis). Liever dan al dat nogal infantiel gehuppel op die beatmuziek had ik lekker geswingd op de nummers van Little Richard, Bill Haley, Buddy Holly, Elvis Presley, Chuck Berry, Fats Domino, Jerry Lee Lewis, Eddie Cochran… - maar die werden in "mijnen tijd" dus niet meer ten gehore gebracht. Te laat geboren, born too late, durfde ik in die dagen al eens mijmeren (maar op de leeftijd die ik nu heb denk ik daar natuurlijk anders over). Gelukkig zijn er bij tijd en wijle revivals van de rock 'n roll geweest, en zelfs heden ten dage is met name de Rockabilly-muziek in bescheiden mate weer in de mode.
Die Long Tall Sally-plaat, "waar het allemaal mee begon", had ik thuis op zolder gevonden. Ze maakte deel uit van een verzameling 78-toerenplaten, afkomstig van mijn vader : die had ze gekregen van een vriend die bij het radiostation Radio Luxemburg werkte, dat vanuit Brussel Nederlandstalige programma's de ether instuurde die in Vlaanderen en bij onze noorderburen in de late jaren vijftig en de vroege jaren zestig bijzonder populair waren. Ik denk dat het ging om een vriendschap die terugging op de jaren dat mijn vader zijn legerdienst had gedaan (maar hier zit ik nu wel op die smalle maar boeiende grens tussen herinnering en geheugenvervaging).
In elk geval zat er in die collectie nog een tweede Little Richard-plaat : Lucille, met een zwart etiket, en met op de B-kant het nummer Jenny, Jenny. 
De twee Little Richard-78-toerenplaten heb ik niet meer. Long Tall Sally is gesneuveld "in mijnen tijd", bij één van de (soms wat wilde) feestjes die ik als tiener gaf in de garage van mijn ouderlijk huis. Wat er met Lucille gebeurd is weet ik niet - allicht nagenoeg hetzelfde. Die 78-toerenplaten waren niet alleen onhandig groot (25 cm. diameter) maar vooral ook vervaardigd uit een zeer breekbaar materiaal - bakeliet.
Gelukkig zat er nog een derde unieke rock 'n roll-plaat in mijn vaders verzameling en die heb ik nog wel : Razzle Dazzle van Bill Haley and His Comets, met op de B-kant Two Hound Dogs. Razzle Dazzle is niet het allergrootste succesnummer van Bill Haley, dat is natuurlijk Rock around the Clock, maar het is toch ook een opwindend stukje rock 'n roll, met een knappe gitaarsolo in the middle.
Ik vermoed dat het eind 1958 (of begin '59) was dat de 78-toerenplaten-collectie van mijn vader (maar waar ik mij inmiddels liefdevol over ontfermd had, zoals ik dat zo vaak heb gedaan met oude spullen waar mijn ouders geen belangstelling meer voor hadden) gevoelig uitgebreid werd met een verzameling grammofoonplaten afkomstig van mijn grootouders-langs-moederszijde. Die verlieten rond die tijd hun Café Sportwereld aan de Haachtsesteenweg in Relst en waarschijnlijk zijn de platen bij die gelegenheid onze kant uitgekomen. Of ze ooit in de herberg zijn gespeeld weet ik niet.
Natuurlijk raakte de grootouderlijke platenverzameling vermengd met de Radio Luxemburg-collectie van mijn vader (want ja, een oude plaat is een oude plaat, en het oorsprongsprincipe in het archief- en conservatiewezen heb ik pas later leren kennen en naar waarde schatten). Toch heb ik wel een beetje zicht op de onderscheidene origines van de bakelieten schijven, en wel volgens het principe : platen met liedjes uit de jaren vijftig moeten bij de Luxemburg-collectie horen, de grammofoonplaten van mijn grootouders dateerden eerder uit de jaren dertig en veertig.   
Volgens de Wikipedia bracht de Amerikaanse platenfirma RCA al in januari 1949 het eerste 45-toerenplaatje op de markt. Daarmee was het rijk van de 78-toerenschijf echter nog lang niet uit. Me baserend op mijn eigen herinnering moet dat nog tot een heel eind in de jaren vijftig hebben geduurd, en namen de 45 toeren de markt geleidelijk over in de tweede helft, of naar het einde van dat decennium toe. De nieuwe fonoplaten waren kleiner (17,5 cm. diameter), lichter en vooral veel solider - want gemaakt uit het onbreekbare vinyl.
Betekenisvol feit : pas in maart 1959 besloot de platenmaatschappij EMI te stoppen met het produceren van 78-toerenplaten, en haar muziek enkel nog op 45-toeren-singles en 33-toeren-langspeelplaten uit te brengen. De "singeltjes" die ik bij mijn Plechtige Communie in 1961 cadeau kreeg kunnen dus (met enige rekkelijkheid) nog tot de eerste generaties van het nieuwe formaat worden gerekend.
In "mijnen tijd" regeerde dan de 45-toeren-single, de 33-toeren-langspeelplaat (de lp) en, in mindere mate, het extended play-schijfje (de ep - vooral in Frankrijk populair : een 45-toerenplaatje met twee nummers aan elke kant). Inmiddels zijn ook deze muziekdragers volop things of the past geworden. Net als hun bakelieten voorgangers. Net als de good old rock 'n roll. Net als Little Richard en Bill Haley. Net als "mijnen tijd". 

Foto : originele 78-toerenplaat met Razzle Dazzle van Bill Haley and his Comets - eigen foto, oktober 2011.
Geniet van Little Richard en Long Tall Sally (fragment uit de film Don't knock the Rock) :  
En van Bill Haley en zijn Comets met Razzle Dazzle (fragment uit de film Rock around the Clock) :  
Geraadpleegde bronnen : internet (www), trefwoord 1949 in internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlandstalige versie), nl.wikipedia.org/, geraadpleegd oktober 2011 ; internet (www), trefwoord Long Tall Sally in internet-encyclopedie Wikipedia (Engelstalige versie), en.wikipedia.org/, geraadpleegd oktober 2011 ; internet (www), blog 78-Toeren.be, blog.seniorennet.be/78toeren/, geraadpleegd oktober 2011.

vrijdag 11 november 2011

Baardvrouw


Op grootsteden heb ik het niet zo begrepen : te druk, te vuil, te gevaarlijk, te lawaaierig, gebedel en aanklamperij allerhande, slechte luchtkwaliteit… Geef mij liever een lieflijk dorpje of (hooguit) stadje in de bergen, waar ik 's ochtends in alle stilte en rust kan genieten van het frisse zomerse of herfstige zonlicht op de sparren of het gras. Maar goed, mijn echtgenote wou Praag zien, en ja, op reis gaan naar Tsjechië en "de gouden stad" links laten liggen, dat kon zelfs de eigenzinnige excentriekeling die ik ben niet maken, en dus namen we onze intrek in een (ter compensatie van de stedelijke ongemakken die ik zou moeten ondergaan : uiterst comfortabel en landelijk gelegen) hotel in Karlstejn, een plaatsje een twintigtal kilometer ten zuidwesten van de Tsjechische hoofdstad.
Twee dagen na elkaar zijn we van daaruit met de trein heen en weer naar Praag gependeld. We bezochten het Mucha-museum en dat van het communisme, vertoefden op het historische Wenceslas-plein (waar de student Jan Palach in 1969 zichzelf in brand stak) en op de Karelsbrug (waarvan, zo kon ik constateren, de heiligenbeelden aan een stevige poetsbeurt toe zijn), klommen naar de Praagse burcht met de Sint-Vituskathedraal, gingen een wijntje drinken in het gereputeerde Jugendstil-decor van het Grand Hotel Europa…
Enfin, we deden alles wat elke rechtgeaarde toerist in Praag hoort te doen. Maar mijn vrouw, die, het dient gezegd, onze stadsexploratie grondig had voorbereid, wist natuurlijk wel dat ze mij naast al dat bekend materiaal ook een extraatje moest voorzetten - iets speciaal, zo één van die pittige buitenissigheden waar ik tuk op ben (en dat me bijvoorbeeld tot een blogartikeltje zou kunnen inspireren). En ze wist ook dat ik een foto in het Mucha-museum, waarop we de schilder Paul Gauguin zonder broek aan zijn lijf een deftig harmonium zien zitten bespelen, best geestig zou vinden, maar dat het toch nog "ietsje meer" mocht zijn.
En dus pakte ze uit met de heilige met de baard!  Niks bijzonders hoor ik u zeggen : er zijn tientallen heiligen met baarden, de grootste kluns kan een baard laten groeien, kijk maar naar de kroonprins van België. Jaja, maar hier ging het wel om een vrouwelijke heilige!
Ja, een vrouw met een heuse baard! Ooit is dat misschien wel eens vertoond op Leuven-foor (voor mijn Nederlandse lezers : dat is de kermis in Leuven) - ik herinner me een verhaal van mijn ouders over hoe ze daar in hun jonge jaren eens naar de "krokodilvrouw" waren gaan kijken, "half vrouw / half krokodil", maar éénmaal het toegangsgeld betaald en de tent binnengetreden bleek dat niet meer dan een dame met wat schurft aan de ellebogen en de knieën…
Nu, in Praag hadden ze dus, zo beweerde mijn echtgenote, een vrouwelijke heilige met een volle baard. Niet meer in levende lijve weliswaar, want net als Jezus was ze lang geleden gestorven aan het kruis, als martelares. Maar in één of ander klooster in Praag moest er een driedimensionale beeltenis te zien zijn van haar - in gekruisigde toestand nog wel.
Haar naam : Sint-Wilgefortis. In het Nederlands (want, zoals we verderop zullen zien is er een link met onze gewesten) is dat : Sint-Ontkommer. Zo heet ze écht in onze taal, ik zweer het, en beken hierbij meteen ook maar dat ik haar gedurende onze dagen in Praag steevast "Sint-Komkommer" heb genoemd (flauw, héél puberaal - ik geef het toe en ben er niet fier op).
Mijn vrouw vermoedde dat de Tsjechen een beetje verlegen zijn voor hun bebaarde vrouwelijke heilige, want in slechts één van de vele reisgidsen die ze geraadpleegd had werd dit religieus curiosum vermeld. Het beeld bleek zich in het Praagse Loreta-klooster te bevinden, en warempel, dat kon je bezoeken. Er diende wel een zeer wereldse toegangsprijs te worden betaald, maar daarvoor mocht je dan ook de gehele schilderijenverzameling én de kerkschat van de zusters bezichtigen - en bovendien nog de Santa Casa, zijnde het huis waarin de Heilige Maagd Maria in haar jeugdjaren had gewoond!
Ik zie u de wenkbrauwen fronsen, en u heeft gelijk : het gaat inderdaad slechts om een kopie van de Santa Casa, want het échte ouderlijke huis van de Maagd staat in het Italiaanse Loreto. "Volgens een 15de-eeuwse legende zou het huisje in Nazareth waar Maria geboren werd en waar de aartsengel Gabriël haar de blijde boodschap over de geboorte van Christus verkondigde, na de verovering door de Saracenen op miraculeuze wijze naar Italië zijn verplaatst" (aldus de Trotter-gids). 
Mooi allemaal, maar al die gouden en zilveren monstransen en reliekhouders en crucifixen, die waren aan mij niet zo besteed, en dat nep-huis van Maria had ik ook al snel bekeken (naar verluidt bestaat er een hele reeks kopieën van die Santa Casa, en dat het Italiaanse "origineel" authentiek zou zijn, ach ja...). 
Ik zat natuurlijk op hete kolen om de vrouwelijke heilige met de baard te zien én te fotograferen. Voor dat laatste had ik bij het binnentreden in het klooster (so to speak), naast het doordeweekse toegangsgeld, nog een fors aantal Tsjechische kronen extra mogen neertellen, om aldus de hoogstbijzondere toelating tot het nemen van foto's te bekomen. In ruil daarvoor kreeg ik weliswaar een geplastificeerd kaartje met een roze koordje rond mijn hals gehangen : een kunstig en kleurig ding, dat moet ik toegeven, want naast Photo Permission stond er ook nog een afbeelding van de Heilige Maagd en van een fototoestel op.
Maar wat bleek vervolgens? Dat men, óók met deze duurbetaalde fotovergunning toch géén flitslamp, en trouwens ook geen statief, mocht gebruiken! Ja zeg, zoveel afzetterij en boerenbedrog moest maar eens bestraft worden vond ik, en dus heb ik (1) de heilige baardvrouw uitgebreid mét flits gefotografeerd, en ben ik (2) in weerwil van de vraag om het Photo Permission-kaartje na afloop van het bezoek weer bij zuster portier in te leveren, er lekker het klooster mee uitgewandeld, de wijde en in die dagen zeer zonnige wereld in.  
Flitsen was trouwens een noodzaak, want de Loreta-zusters hadden hun baardvrouw natuurlijk weggemoffeld in een halfduistere kapel, helemaal aan het einde van het voorgeschreven excursieparcours. Gelukkig hadden ze op deze plek niet één van de strenge toezichters geposteerd die elders de bezoekers nauwgezet in het oog hielden - een strategische keuze allicht, om bij de argeloze toerist niet de indruk te wekken dat hier iets bijzonders te zien viel (en inderdaad zag ik een aantal vermoeide Tsjechen zichzelf achteloos voorbij deze zoveelste kapel slepen). Of misschien had ik mazzel en was de bewaker van de-vrouwelijke-heilige-met-de-baard net naar het toilet, dat zou ook kunnen. Ongelukkiglijk dan weer kon men enkel van buitenaf een blik in de kapel werpen, zodat ik de gekruisigde baardvrouw niet en face, maar van ter zijde, en profil dus, op de geheugenkaart heb moeten vastleggen (vroeger was dat "de gevoelige plaat", maar een mens moet zijn beeldspraak aan de hedendaagse technologie aanpassen).  
Maar goed, ze staat erop, en op de foto boven dit artikel kan u haar bekijken. En constateren dat ze niet enkel bebaard, maar ook besnord is - voorwaar, ik zeg u : die Loreta-zusters van Praag weten de zaken doortastend aan te pakken. Die snor is een detail dat, voor zover mij bekend, in de bestaande literatuur onvermeld blijft - een exclusiviteitje van dit blog dus, maar waar ik nu verder niet over zal zeuren.
Het is trouwens de hoogste tijd voor het verhaal-achter-deze-vrouwelijke-baarddraagster (met dank aan mijn echtgenote voor de nodige research). Hoe is Sinte-Wilgefortis, alias Sinte-Ontkommer, aan haar baard gekomen?
Aanvankelijk was Wilgefortis een leuk jong meisje, "Wilgje" genoemd in de omgang, en met een kin zo zacht als zijde waar niet het minste ontsierende haartje op te bespeuren viel. Zij was toen weliswaar nog niet heilig, maar toch al heel braaf en christelijk. Toen ze op huwbare leeftijd was gekomen kozen haar ouders - zoals dat nu in menig migrantengezin nog steeds gebeurt - een geschikte partner voor haar. Geschikte partner? Mon oeil! Een heidense hufter was het waar haar vader mee afkwam!
Wilgefortis, die natuurlijk op een leuke christelijke knul had gerekend (volgens de standaard-versie van het verhaal wou ze maagd blijven, maar dergelijke ongeloofwaardigheden heb ik in mijn lezing van de feiten rechtgezet), was in alle staten. Wanhopig smeekte ze God iets te doen om het huwelijk te beletten. En ja hoor, haar gebed werd verhoord : op een mooie morgen ontwaakte ze met een dijk van een baard rond haar beminnelijk snoetje! Hoeft het gezegd dat de huwelijksappetijt van de heidense hufter meteen grondig en definitief van de baan was? 
Wie met deze baardaffaire echter niet kon lachen was Wilgjes vader, want die heiden was niet enkel een hufter maar ook nog zeer bemiddeld. Papa ontstak in blinde woede en liet zijn dochter met baard en al kruisigen!  Als ze het dan toch zo voor die Jezus had, wel voilà dan moest ze ook maar aan het kruis. Een weliswaar niet goed te praten maar toch enigszins te begrijpen redenering.
Tragische toestanden allemaal… en waaruit te leren valt dat men een christelijk meisje nooit mag dwingen om te trouwen met een heidense lorejas. Eén troost : haar treurig lot leverde Wilgje op termijn dan wel de heiligheid en een beeld in het Praagse Loreta-klooster op, maar tenzij u héél erg religieus bent zal u met mij toegeven dat dit een schrale troost is.
Rare jongens, die Tsjechen, denk je bij dit alles. Maar euh, zo simpel is het niet.  Al volgens de Trotter-reisgids was die bebaarde vrouwelijke heilige van het Praagse Loreta-klooster eigenlijk een Spaanse martelares, maar in werkelijkheid is het nog veel erger. Want wat lees ik tot mijn ontzetting op de Wikipedia-pagina die mijn vrouw mij doorspeelt? "Sint-Ontkommer of Wilgefortis is een fictieve vrouwelijke heilige die vooral in het huidige België, Nederland en Duitsland vereerd werd"!  Het zal toch niet waar zijn! (En indien het toch waar is, laten we dan hopen dat het niet algemeen bekend raakt). 
"De legende is ontstaan vanuit een verkeerde interpretatie van afbeeldingen van een gekruisigde Christus", aldus nog de Wikipedia. "Pelgrims uit Noord-Europa namen afbeeldingen, veelal afkomstig uit het Byzantijnse Rijk, van Christus aan het kruis mee naar huis. Aldaar werd het onderkleed aangezien voor een jurk en werd verondersteld dat de afgebeelde persoon een vrouw moest zijn". En zo kwam dan de legende van Sinte-Ontkommer in de wereld… De traditionele bedevaartsplaats van de heilige baardvrouw in de Lage Landen is het Nederlandse plaatsje Steenbergen.
Waarmee dus weer eens bewezen wordt dat we al die godsdienstige vertelsels moeten nemen voor wat ze werkelijk zijn : aandoenlijke verhalen waar we ons op zomerse dagen of lange winteravonden kunnen mee vermaken - maar die we vooral niet ernstig moeten nemen, want dat is gevaarlijk, dat leidt maar tot kruistochten en heilige oorlogen, terroristische aanslagen en soortgelijk onheil.
En een vrouw met een baard… ik zou er op afknappen, dat weet ik zeker, maar is dat met alle mannen het geval? Dat weet ik nog zo niet, want op een Franse, erotisch-getinte website (ook alweer door mijn vrouw opgespoord) wordt een hele pagina gewijd aan Les femmes à barbe, en er zijn er verbazend veel (geweest), te beginnen met de Egyptische farao Hatshepsut (Hatchepsout), maar die had een houten nep-baard en telt dus eigenlijk niet mee. Sint-Wilgefortis is ook van de partij, ze komt zelfs in Frankrijk voor (Sainte-Wilgeforte) - en verder een hele reeks (werkelijk indrukwekkende) baardvrouwen uit de negentiende en de twintigste eeuw. Een wonderlijk stukje cultuurgeschiedenis!

Geraadpleegde bronnen : internet (www), trefwoord Ontkommer in internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlandstalige versie), nl.wikipedia.org/wiki/Ontkommer, geraadpleegd oktober 2011 ; internet (www), website S. TCHENKO, Femmes! Femmes! Femmes!, sachatchenko.voila.net/Femmes_a_barbe.htm, geraadpleegd oktober 2011 ; internet (www), website Atlas Obscura, atlasobscura.com/place/statue-st-wilgefortis, geraadpleegd oktober 2011 ; Tsjechië en Slowakije, in de reeks Trotter-reisgidsen, uitgeverij Lannoo, Tielt-Arnhem, 2010, blz. 176-177.

vrijdag 4 november 2011

Laatste liefde


Goh, het is toch altijd wat met die dekselse Goethe. Eens er mee begonnen, raak je hem niet meer kwijt. Want kijk, nog maar net waren mijn vrouw en ik terug van onze Tsjechië-reis, waar we ons in Mariënbad over zijn idylle met de jonge Ulrike von Levetzow hadden gebogen, of daar kom ik er op het internet toevallig op uit dat enkele dagen later in het cultureel centrum van Aarschot (of all places) het toneelstuk Laatste Liefde op de planken zou worden gebracht. En waar gaat dit hedendaagse theaterwerk over? Precies : over de kalverliefde die de meer dan zeventigjarige Goethe in de jaren 1821-23 opdeed voor de nog geen twintig jaar oude Fräulein Ulrike von Levetzow (zie mijn blogbericht van 21 oktober 2011).   
Het was zondag 9 oktober, de voorstelling zou plaatshebben op woensdagavond 12 oktober, ze was volgens de website van het cultureel centrum nog niet uitverkocht (het fervente Goetheanisme heeft Aarschot kennelijk nog niet bereikt). Maandag 10 oktober bleek het cultureel centrum niet telefonisch bereikbaar wegens sluitingsdag, maar dinsdag 11 oktober lukte het mijn bijdehandse echtgenote nog twee plaatsen te reserveren… 
Laatste Liefde is een toneelstuk van Johan Reyniers. Het werd, in een regie van Rudi Meulemans, opgevoerd door het Brusselse theatergezelschap De Parade. Het stuk bestaat uit vijf delen (nu ja : deeltjes laten we zeggen). "Rudi Meulemans en zijn acteurs zochten voor elk deel een passende theatrale vorm", lees ik in het programmaboekje (als men het dubbelgevouwen blad papier dat de toeschouwers ter hand werd gesteld zo noemen wil).
Van de Aarschottenaren kunnen Goethe en ik uiteindelijk relatief tevreden zijn : de zaal van het cultureel centrum zat, ruw geschat, toch voor zo'n twee derde vol. De voorstelling zelf was, eerlijk gezegd, geen schot in de roos : zowel het stuk van Johan Reyniers als de acteerprestaties waren pover.
Zelf korte tijd geleden nog in de voetsporen van Goethe en Ulrike in Mariánské Lázně rondgelopen hebbende, zaten mijn vrouw en ik met de inhoud van dit stuk natuurlijk op voor ons overbekend terrein : de aanvangsmonoloog leek ons zelfs geheel op het lijf geschreven, en had van de hand van één van onze kinderen kunnen zijn. 
Zo'n vertrouwdheid met de zaken geeft je uiteraard een comfortabel en dus aangenaam gevoel, daar niet van. Maar van een boeiend theaterstuk verwacht ik dat het daar vervolgens een pak meerwaarde aan toevoegt : nieuwe en verrassende inzichten en gezichtspunten, waarbij mijn comfortgevoel gerust ook eens flink dooreengeschud mag worden. Helaas bleken we daarvoor bij De Parade aan het verkeerde adres.
De productie was tot stand gekomen met subsidie van de Vlaamse overheid (met uw en mijn belastinggeld dus) : deze wetenschap in acht nemend moet ik zeggen dat ik de entreeprijs van 16 euro per persoon - voor één uurtje theater nota bene - wel rijkelijk hoog vond (en ja, wij gaan wel eens meer naar een schouwburg en hebben dus enig besef van wat dat heden ten dage kost). Om zijn schamel uurtje vol te maken had auteur Johan Reyniers zich dan nog verplicht gezien niet minder dan drie liedjes uit de laatste cd van Johnny Cash in zijn stuk in te lassen (u weet wel : gemaakt toen de artiest al met één been in het graf stond). Pareltjes van ruwe schoonheid en ontroering, dat zeker en vast… maar naar een cd luisteren kan ik natuurlijk thuis ook, daarvoor hoef ik mij op een regenachtige avond niet naar Aarschot te verplaatsen… en dat de auteur zo overvloedig op een andere kunstenaar moest terugvallen bewees vooral de armzaligheid van zijn eigen zeggingskracht. De enige verzachtende omstandigheid die ik voor Johan Reyniers (van 1998 tot 2008 artistiek directeur van het Brusselse Kaaitheater) kan inroepen is dat het hier om zijn eerste theaterstuk ging, en inderdaad : de jongen moet nog veel leren.
Over de relatie tussen de oude heer Goethe en het piepkuiken Ulrike is - al van in de tijd dat de feiten zich afspeelden, en tot op heden - al heel veel kletspraat verkocht. Ulrike von Levetzow zelf heeft er zich in haar latere leven druk, ja zelfs boos om gemaakt. Johan Reyniers voegt daar met zijn stuk niet meer dan wat herkauwde (want links en rechts gejatte) small talk aan toe. Dat zijn voorstelling van zaken (zijn typering van Mariënbad in de tijd van Goethe bijvoorbeeld) soms een loopje neemt met de werkelijke toenmalige stand der dingen, daar heb ik niet zoveel moeite mee. Kunst is (zoals trouwens alles wat gezegd of geschreven wordt) per definitie interpretatie van de werkelijkheid, en daar mogen dus gerust ook al eens verkeerde opvattingen bij zijn (zoals de echte vrijheid van meningsuiting zich ook bewijst door de mate waarin zij toelaat dat zogenaamd foute beweringen ongehinderd de wereld worden ingestuurd). Waar ik wel over struikel is dat er in Reyniers Goethe-stuk, noch inhoudelijk noch vormelijk, enige lijn zit : op vlak van vorm is het een samenraapsel van diverse stijlen en theatergenres, en op vlak van inhoud mist het een verbindende thematiek, een rode draad. 
Ook over de acteerprestaties kan ik niet enthousiast zijn. Ina Geerts (die ik van de cast nog de beste vond, maar ik verdenk er mijzelf van dat dit vooral kwam door haar mooie blonde haar) was een overjaarse Ulrike, maar aangezien ze ook de rol van Ulrikes moeder moest vertolken, zullen we maar aannemen dat ze qua leeftijd een gemiddelde van die twee moest representeren. Tom de Hoog was een soort manusje-van-alles, daar valt alleen van te zeggen dat hij in geen enkele van zijn rollen diepe indruk maakte. En Johan Heestermans, tja… het is natuurlijk bewonderenswaardig dat iemand er in slaagt de moeilijke tekst van Goethes Marienbader Elegie uit het hoofd te leren, alle lof daarvoor, maar voor het overige… sorry dat ik het zeggen moet… maar deze meneer Heestermans had toch echt niet de allure om de grote Goethe op een enigszins geloofwaardige manier gestalte te geven (zelfs een persoonlijke versie van Goethe, wat best gemogen had, zag ik er niet in zitten).
Het beste stukje tekst vond ik nog de monoloog van Ulrike aan het eind van het stuk. Dat Ina Geerts dan tenslotte ook nog uit de kleren ging (kort, en slecht belicht - u moet er zich vooral niet te veel bij voorstellen) leek op een wanhoopspoging om de toeschouwer in extremis nog de indruk te geven dat hij een opwindend spektakel had bijgewoond, hetgeen allerminst het geval was. De echte Ulrike zou trouwens nooit voor een zaal vol mensen in haar blootje zijn gaan staan, daar was ze veel te zedig en te deftig voor, en Goethe zou zoiets zeker ook niet gewaardeerd hebben. Slotsom : het ontbrak zowel de auteur als de acteurs van Laatste Liefde aan datgene waar Goethe zo overvloedig in grossierde : talent, genie. 
Iets anders nu… of toch ook weer niet. Het toeval wil dat 1823 niet enkel het jaar was waarin Goethes amourette op de klippen liep, maar ook dat waarin hij vriendschap aanknoopte met zijn jonge bewonderaar Johann Peter Eckermann.  Zand-in-je-hand-lezers van het eerste uur (nu ja, de eerste maand is ook al goed) weten al dat die amicale band wél bleef duren, zelfs tot aan Goethes dood, en dat Eckermann over zijn ervaringen met de grote schrijver en dichter naderhand het prachtige boek Gespräche mit Goethe in den letzten Jahren seines Leben publiceerde (zie mijn blogbericht van 29 januari 2011). Hoewel Eckermann ten tijde van de Ulrike-affaire dus pas om de hoek kwam kijken, is de spannende vraag toch : vinden we in zijn werk een echo van Goethes zomerse avonturen in Mariënbad ?
Zeker en vast doen we dat! In een brief aan Eckermann (door deze laatste in zijn boek geciteerd) schrijft Goethe hem op 14 augustus 1823 vanuit Mariënbad (onder andere) : "Het afscheid van Mariënbad geeft veel te denken en te doen waarbij ik het al te korte contact met zeer bijzondere mensen als iets smartelijks ervaar". Eén van die "zeer bijzondere mensen" zal zeker Ulrike zijn geweest. Heeft het vooruitzicht van dat smartelijk afscheid Goethe tot zijn wanhopige huwelijksaanzoek gedreven?
Het is echter pas wanneer Goethe op maandag 27 oktober 1823 in Weimar aan Eckermann "zijn nieuwste, dierbaarste gedicht, zijn Elegie von Marienbad" te lezen geeft, dat Johann Peter bericht over de feiten die zijn idool tot deze klaagzang hadden geïnspireerd. "Ik moet hier met betrekking tot de inhoud van dit gedicht even teruggaan", schrijft hij. "Dadelijk na Goethe's terugkeer onlangs uit de genoemde badplaats deed hier het gerucht de ronde dat hij daar kennis had gemaakt met een jonge, naar lichaam en geest bijzonder lieftallige dame, voor wie hij een grote hartstocht had ontwikkeld. Wanneer hij in de fonteinen-allee haar stem hoorde had hij snel zijn hoed gepakt en was haar tegemoet gesneld. Hij had elke gelegenheid aangegrepen om bij haar te zijn, hij had, zei men, gelukkige dagen beleefd; het afscheid was hem erg moeilijk gevallen en in die gepassioneerde toestand zou hij een bijzonder mooi gedicht hebben geschreven dat hij echter als een soort heiligdom beschouwde en geheimhield".
Toen hij het gedicht las trof Eckermann "in iedere regel de bevestiging aan van het genoemde gerucht. Maar de eerste verzen duidden er al op dat de kennismaking niet pas deze keer had plaatsgevonden, maar hernieuwd was".
Eckermann ging die maandagavond de 27ste oktober 1823 naar een vrolijk toneelstuk kijken, maar… "mijn gedachten waren bij Goethe. Na het theater liep ik langs zijn huis, overal brandden kaarsen, ik hoorde dat er gemusiceerd werd en het berouwde me dat ik niet was gebleven. De volgende dag vertelde men mij dat de jonge Poolse dame, Madame Szymanowska, ter ere van wie de feestelijke avond was georganiseerd, tot grote verrukking van het hele gezelschap zeer virtuoos op de vleugel had gespeeld. Ik vernam ook dat Goethe haar deze zomer in Mariënbad had leren kennen en dat ze nu gekomen was om hem te bezoeken" (1).
Er was dus nog leven na Ulrike… - en zou Fräulein von Levetzow trouwens wel écht Goethes Laatste Liefde zijn geweest? Of was er ook nog een allerlaatste liefde? 
De ster van "de feestelijke avond", Madame Szymanowska (°1789, geboren Marianna Wolowska) was een in haar tijd vrij bekende Poolse pianiste. Ze was van haar echtgenoot gescheiden, onder meer omdat die niet wilde dat ze in het openbaar optrad. Nadat Goethe haar in augustus-september 1823 in Bohemen had ontmoet, logeerde ze van 24 oktober tot 5 november in zijn huis in Weimar, en… zou ze met hem een korte liefdesaffaire hebben gehad. Later woonde ze in Sint-Petersburg waar ze hofpianiste van de tsarina werd en er een gereputeerd "salon" op nahield. Ze overleed in 1831 tijdens een cholera-epidemie (2).

Foto : Goethe en zijn muze, beeld van de Duitse kunstenaar Heinrich Drake (1903-1994), ca. 1975, in Mariánské Lázně (Mariënbad) - eigen foto, 21 september 2011.
(1) J. P. ECKERMANN, Gesprekken met Goethe, vertaling G. Meijerink, reeks Privé-Domein nr. 167, uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, 1990, blz. 38-39 en blz. 53-55.
(2) Internet (www), website van G. D'Haese, J. W. von Goethe en de liefde, users.telenet.be/gaston.d.haese/goethe_en_de_liefde.html, geraadpleegd oktober 2011.