vrijdag 28 december 2012

De familie Snoek


De kerstvakantie, de gezegende dagen tussen Kerstmis en Nieuwjaar… dat is toch echt wel de tijd om de tekenverhalen van vroeger weer eens boven te halen.
Er gaan maar weinig jaren voorbij zonder dat ik in die donkere dagen niet een pakketje oude albums uit mijn archief opdiep. Het is één van die zelf ingestelde tradities waarmee ik probeer een zekere continuïteit en dus enig houvast in mijn leven te handhaven. Een aantal originele stripalbums uit mijn kinderjaren - de beste nog wel - kan ik helaas niet meer voor de dag halen: ik ben ze domweg kwijtgespeeld (zie mijn blogbericht Marc Sleen van 26 augustus 2011). Dat is de pijnlijke kant van deze traditie. Geen rozen zonder doornen.
Tekenverhalen - de oude nog meer dan de nieuwere - dragen bij tot wat in onze ontchristelijkte tijd het wezenlijke van de kerstdagen is geworden: de huiselijke gezelligheid. Ze horen bij de kerstboom en het stalleke. Terloops: ik spreek liever van tekenverhalen dan van strips. Het woord strip is zo kort, klinkt al te vlot, te goedkoop - een woord als tekenverhaal doet mijns inziens meer recht aan de artistieke waarde van het gebodene en aan het harde werk van zijn schepper. En het maakt ook duidelijk dat het niet enkel gaat om een vorm van tekenkunst, maar ook om het verzinnen van boeiende verhalen.
De Lustige Kapoentjes, Bolleke en Piet Fluwijn, Octaaf Keunink, en natuurlijk Nero en zijn bonte compagnie…  trouwe lezers van dit blog weten het: ik ben een Marc Sleen-fan, al van in mijn kinderjaren, en nog steeds (zie andermaal mijn blogtekst Marc Sleen van 26 augustus 2011). Wat ik hier vorige week schreef over de films van Laurel en Hardy geldt ook voor het oeuvre van Marc Sleen: het was bedoeld als amusement, maar onverhoeds sloop het geniale er in, en maakte het tot kunst, tot grote kunst. Dat wordt nog te weinig ingezien en erkend (hoezeer Sleen ook al gevierd, gelauwerd, geridderd en verereburgerd werd - museum en standbeelden voor zijn helden inbegrepen). Marc Sleen is niet enkel een bedreven tekenaar, voor mij is hij in de eerste plaats een geniaal verteller van verhalen.
Uiteraard zijn er twee grote artiesten die na de Tweede Wererldoorlog het Vlaamse tekenverhaal hebben uitgevonden: Marc Sleen en Willy Vandersteen. Het werk van Vandersteen sprak mij als kind minder aan dan dat van Sleen. Vanzelfsprekend heb ik ook Suskes en Wiskes gelezen. Enkele wisten me tot op zekere hoogte te boeien: Het eiland Amoras, De koning drinkt, De stalen bloempot, De ijzeren schelvis.
Over het algemeen vond ik de eerste twee à drie bladzijden van een Suske en Wiske-verhaal best leuk: daarin bewogen de figuren zich nog in hun dagdagelijkse omgeving. Maar vanaf het ogenblik dat de handeling zich verplaatste naar één of andere exotische of unheimische locatie, verloor ze voor mij veel van haar charme.
Op elke regel is er (minstens) één uitzondering natuurlijk. Er is één reeks van Willy Vandersteen waar ik wél veel jeugdig plezier aan heb beleefd, en dat is De familie Snoek. In de late jaren vijftig en/of de vroege jaren zestig werd ik - waarschijnlijk via de Sint en/of ter gelegenheid van Kerstmis of Nieuwjaar - door mijn ouders met de Familie Snoek-verzamelalbums bedacht.
"Ergens" in de diepere lagen van mijn bewustzijn liggen die Familie Snoek-verhalen - het gaat om afzonderlijke gags of grappen van telkens één bladzijde - verankerd in de sfeer van de woonkamer van mijn ouderlijk huis tijdens de kerstvakantie.
De continu zorgde voor een behaaglijke warmte. Zo'n continu was een steenkolenkachel, waarin je via raampjes aan de voorzijde het vuur zag branden. Het Vlaams Woordenboek spreekt van een feu continu en geeft deze beschrijving: "Zwarte kachel met ronde boog waarop juist nog een keteltje water verwarmd kon worden. Surdiac was een bekend merk van feu continu's. Deze kachels bleven dag en nacht doorbranden en waren daardoor erg gewild voor de verwarming van een kamer. Je kon er niet op koken".
In het midden van onze woonkamer stond een grote tafel, en in een hoek prijkten de kerstboom (door mij versierd, met als finishing touch een web van engelenhaar er omheen) en het stalleke. Tussen de continu en de tafel: een vrij sobere, rode zetel, met zijarmen in bruin, geaderd hout (we hadden er zo twee of drie - één daarvan staat hier naast me op mijn kamer - een authentiek fifties-model, de vering is helaas wat uit de juiste plooi geraakt). Op de tafel lagen mijn Familie Snoek-albums, en in de zetel, bij de continu, zat ik ze te lezen. Zo was het, zo zou het later nooit meer zijn (we verhuisden in de zomer van 1964).
De grappen-strips rond de familie Snoek vormen één van de oudste reeksen van Willy Vandersteen (1913-1990): de geboorte van de serie dateert van kort na die van Suske en Wiske.  De krant De Nieuwe Standaard wou - naast Suske en Wiske - uitpakken met een product dat meer op volwassenen was gericht.  De gags moesten "zich afspelen in een herkenbaar en vertrouwd familiemilieu met typisch volkse figuren" (zo lees ik op de website van de Gentse stripwinkel De Poort).
De familie Snoek verscheen van 1945 tot 1954 in wekelijkse afleveringen (op zaterdag) in de kranten De Nieuwe Standaard (22 december 1945 - 1947) en De Standaard (3 mei 1947 - 9 januari 1954). Het grootste deel (350) van deze (in totaal  404) gags werd gebundeld in elf albums die tussen 1946 en 1954 op de markt kwamen: dit zijn de originele Snoek-albums.
Een keuze uit die elf albums verscheen in 1957 in vijf albums.  Deze vijf albums zijn te herkennen aan - en van de elf originele makkelijk te onderscheiden door - de witte sterren op hun kaft.  Het zijn deze vijf "sterren-albums" die ik in mijn kinderjaren cadeau kreeg. Ik heb er veel plezier aan beleefd. De nummers één, twee, vier en vijf bezit ik nog: zij vormen mijn persoonlijk Snoek-patrimonium.
De familie Snoek is een doorsnee-gezin uit de jaren veertig-vijftig: vader Leonard, zijn echtgenote Marie, hun tienerdochter Gaby (een verrassend sexy verschijning voor het katholieke Vlaanderen van die tijd) en hun zoontje Sloeber. En dan is er nog de jonge buurman Stan Steur, striptekenaar van beroep (en gelijkend op de jonge Willy Vandersteen zelf): hij huwt Gaby, het jonge paar trekt bij vader en moeder Snoek in en wordt verblijd met een tweeling, Pietje en Mietje. Het eerste van mijn "sterren-albums" biedt een soort overzicht van deze familiale ontwikkelingen. We maken ook kennis met Leonards broer uit Amerika, die op bezoek komt.
In het tweede van mijn "sterren-albums" maken we mee hoe Leonard aan de slag gaat als beenhouwersgast (slagersknecht) en vervolgens als theateracteur, hoe hij toevallig bij het leger belandt, het even toevallig tot staatssecretaris van Verlichting schopt (waarop de familie prompt een meid in dienst neemt), en hoe  de Snoeken, na Leonards ontslag als staatssecretaris, naar een kleinere woning moeten verhuizen en zodoende te maken krijgen met nieuwe buren: de luie en onbehouwen Ademar Krab - hij praat een soort allochtonen-Nederlands, net als Jerom in de Suske en Wiske-albums - en zijn vrouw Zulma. Op die manier zijn er voldoende personages aangevoerd om ook in de "sterren-albums" vier en vijf een hele reeks grappen te beleven. De pointe is de ene keer al beter dan de andere, maar het fijne is dat er ook in de aanloop naar de clou al volop gegrinnikt kan worden.
In 1965 nam Willy Vandersteen de draad van zijn vroegere Familie Snoek-gags weer op.  Van 16 april 1965 tot 5 juni 1969 verscheen een nieuwe reeks Snoek-grappen in Pats, de wekelijkse bijlage voor kinderen van de krant De Standaard. Ook deze nieuwe verhalen werden gebundeld in albums (op de markt gebracht van 1966 tot 1969). Van 14 juni 1969 tot en met 4 maart 1972 tenslotte werd de Snoek-revival voortgezet in het weekblad TV Ekspres.
Van december 2004 tot maart 2006 gaf de Standaard Uitgeverij de elf oorspronkelijke Snoek-albums opnieuw uit, in een schandalig dure uitvoering, waarmee vooral op stripfanaten en verzamelaars werd gemikt. Een gemiste kans om vele nieuwe lezers te laten kennismaken met een serie waarvan de recensent van de krant De Standaard terecht getuigde: "vandaag nog komt De familie Snoek nauwelijks gedateerd over en is de serie nog steeds hilarisch".
Een gemiste kans ook om De familie Snoek op een historisch deskundige en waardevolle wijze te publiceren: volledig, en in de originele chronologische volgorde van haar verschijnen in de kranten. De onvolledigheid van die 2004-2006-uitgave werd opgevangen door de Vlaamse vereniging van stripliefhebbers Brabant Strip die in 2004-2005 twee albums uitbracht met de 54 Familie Snoek-krantengags die nooit in één van de officiële albumreeksen waren opgenomen. 
Men kan het wel vaker constateren: hoe uitgeverijen, maar bijvoorbeeld ook televisie-omroepen, liefdeloos omspringen met de artistieke producten waar ze over beschikken. 

De "sterren-albums": W. VANDERSTEEN, Snoek en zijn familie, Antwerpen-Amsterdam-Leopoldstad, 1957; W. VANDERSTEEN, Laat Snoek maar los, Antwerpen-Amsterdam-Leopoldstad, 1957; W. VANDERSTEEN, Snoek heeft ambras, Antwerpen-Amsterdam-Leopoldstad, 1957; W. VANDERSTEEN, Snoek wordt snugger, Antwerpen-Amsterdam-Leopoldstad, 1957.
Andere geraadpleegde bronnen: trefwoord De familie Snoek in internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlandstalige versie), nl.wikipedia.org, geraadpleegd december 2012; artikel MK, De familie Snoek, op website van krant De Standaard, 24 december 2004, geraadpleegd december 2012; artikel MK, De familie Snoek 11: Snoek kraait victorie, op website van krant De Standaard, 3 juni 2006, geraadpleegd december 2012; website De Poort, www.depoort.com/, geraadpleegd december 2012; website Brabant Strip, www.brabantstrip.be/brabantstrip/, geraadpleegd december 2012; website Suske en Wiske op het www, suskeenwiske.ophetwww.net/, geraadpleegd december 2012; trefwoord feu continu in internet-woordenboek Het Vlaams Woordenboek, www.vlaamswoordenboek.be, geraadpleegd december 2012.

vrijdag 21 december 2012

Laurel en Hardy


Weer eens een artikeltje boordevol bewondering, vandaag...
De films van Laurel en Hardy zijn bijzonder grappig. Daar was het de makers om te doen, en ze zijn in hun opzet zeer geslaagd.
Maar er is meer. De Laurel en Hardy-films zijn onopvallend - ongetwijfeld ook onbedoeld - maar onmiskenbaar begiftigd met filosofische betekenissen. Men kan er hartelijk om lachen, maar men kan er ook een diepgaand gesprek over voeren. Dit laatste doet men het best bij een glas (schuim)wijn.
Dat het doet lachen én dat het zich leent tot diepe bespiegelingen - het samengaan van die twee - dàt maakt het oeuvre van Laurel en Hardy tot grote, ja geniale kunst (vind ik). Even terzijde: lachen is gezond, en het voeren van een diepgaand gesprek ook.
De slanke, uit Engeland afkomstige Stan Laurel (1890-1965) en de mollige  Amerikaan Oliver Hardy (1892-1957) vormden van 1927 af - beiden hadden er toen al een uitgebreide acteurscarrière opzitten - het meest weergaloze komische duo dat de filmgeschiedenis ooit heeft gekend. Ze overleefden moeiteloos de overgang van de stomme naar de geluidsfilm, en van de kortfilm - de typische slapstick - naar de producties van langere duur.
Stan geldt als het creatieve genie van het tweetal - in zaken van scenario, regie en montage was hij de ideeënleverancier en het bezige bijtje, en huldigde Oliver het "ask Stan"-principe. Maar de gemakzuchtige Oliver Hardy was een buitengewoon acteur - en, hoe moeilijk de keuze ook, van het tweetal toch mijn favoriete personage.
Mister Hardy's nooit aflatende, met blijgezindheid en welgemanierdheid doorspekte aanspraken op waardigheid, orde en welslagen - het bedeesde friemelen aan zijn stropdas - het zelfverzekerde "Let me do that" - het weer op orde brengen van zijn toegetakelde hoed (symbool van burgerlijke deftigheid) - zijn woordenloze terzijdes (de veelbetekenende blik naar de toeschouwer) - zijn wanhopige kreet (tot Stan) "Why don't you do something to help me?" - zijn al halvelings berustende conclusie: "Well, here's another nice mess you've gotten me into!"… hoogtepunten van de filmkunst zijn het. (Tussen haakjes… het laatstgenoemde Hardy-citaat wordt vaak verkeerd weergegeven: neen, het is niet another fine mess, maar wel degelijk another nice mess. De verwarring komt voort uit het feit dat één van de Laurel en Hardy-films de titel Another fine Mess meekreeg).
Ik leerde de Laurel en Hardy-films van nabij kennen en waarderen in het najaar van 1970, toen de Nederlandse omroepvereniging VPRO er - in prime time nota bene - haar donderdagavondprogramma mee inzette. Ik was toen vierdejaarsstudent aan de Brusselse filmschool RITCS. Natuurlijk had ik in mijn kinderjaren in de bioscoop wel eens een film van "den dikke en den dunne" gezien, maar zo tegen (en met) Kerstavond van het jaar 1970 keek ik met andere ogen naar het komische duo.
Laurel en Hardy zijn in mijn leven trouwens verbonden met de eindejaarstijd, want het was op 30 december 1975 dat ik de korte tijd eerder op de markt gebrachte langspeelplaat Laurel & Hardy, Dialogue & Songs from the original soundtracks… kocht - met daarop het prachtige liedje The trail of the lonesome pine (uit de film Way out West, 1937). Dat nummer was anno 1975 zowaar een grote hit in Engeland geworden (het bereikte er de tweede plaats in de hitparade), en eigenlijk had ik er al heel de decembermaand van '75 naar uitgekeken om het op de kop te kunnen tikken.
In de jaren dertig en veertig waren Laurel en Hardy volks amusement voor volwassenen geweest. In de jaren vijftig en zestig was het komische duo gedegradeerd geraakt tot kinder-amusement. Een lot dat het deelde met legendarische personages uit de literatuur als Don Quichot, Robinson Crusoe of Gulliver (u weet wel: die van de Travels).
Begrijp me niet verkeerd: er is niks mee dat kinderen al op jonge leeftijd in contact worden gebracht met hoogtepunten uit onze cultuur - zeer integendeel. Maar het loopt verkeerd als de klassieke helden nog louter als kinderlijk amusement worden gezien, als niet meer dan dat…
Gelukkig keerde het tij. In de late jaren zestig werden Laurel en Hardy door cinefielen en intellectuelen herontdekt en tot Grote Kunst verheven. Terecht! Voor wat de Nederlanden betreft hebben de donderdagavond-uitzendingen van de VPRO in 1970-1971 daar een cruciale rol in gespeeld. Enerzijds waren ze een uiting van de nieuwe Laurel en Hardy-benadering, anderzijds werkten ze die verder in de hand. Wat voor geleerde analyses en bespiegelingen zijn er in die dagen niet over Stan en Ollie gemaakt! Dat hun werk daar aanleiding toe gaf, daar de ruimte voor bood, is veelbetekend.
Wat vind ik zo bijzonder aan de films van Laurel en Hardy? Laat ik het wapen van de vergelijking inzetten. Waarom hield (hou) ik zoveel van Laurel en Hardy, en hoegenaamd niet van het oeuvre van hun destijds even beroemde tijdgenoot Charles ("Charly") Chaplin?
Allereerst vind ik dat Chaplin zijn smoeltje niet mee had. In het dagelijks leven zou het niet bij me opkomen mensen te beoordelen naar hun uiterlijk. Maar wie zichzelf via de media of de politiek op de markt te kijk zet, ja, die mag toch wel bekeken en gekeurd worden zeker, en dan kan het gebeuren - men denke wat de dag van heden betreft aan een Gwendolyn Rutten, een Servais Verherstraeten of een Linda De Win - dat die zijn smoeltje niet mee heeft… Dat was, naar mijn zeer bescheiden mening, met Chaplin het geval. En dus kwam er veel aankleding bij te pas om van die man met zijn wat grimasserige lach toch een grappig figuurtje te maken. Hoed, snor, maquillage, wandelstok, artificieel benenwerk…: zo werd the tramp, de zielige zwerver, in elkaar geknutseld.
Chaplin zette een typetje neer, dat vervolgens gedropt werd in scenario's die bulkten van de melo, het goedkoop sentiment. Voeg aan de straatarme maar toch opgewekte dompelaar een aanminnig doch door een slechterik belaagd maagdje toe, en hop, aan het happy end zitten we met een huwelijk en leefden ze nog lang en gelukkig. Chaplin wou kunst maken - zijn werk is inderdaad gekunsteld.
Om dan nog maar (niet) te zwijgen van die zogezegd satirische Chaplin-films à la Modern Times of The Great Dictator… Goed bedoeld, maar o zo moraliserend, en dus prekerig, en dus stomvervelend. Ideologisch-geëngageerde kunstenaars of schrijvers brengen zelden grote kunst of literatuur voort. In plaats van de werkelijkheid af te tasten, plooien ze die naar hun vooraf ingenomen standpunten. Ze roepen geen vragen op, maar slaan ons om de oren met hun antwoorden. Daarom zijn ze interessant noch relevant, en ook niet inspirerend.
Grote kunstenaars en schrijvers kijken onbevangen en onbevooroordeeld naar de mensen en de wereld. Precies daardoor weten ze er wezenlijke, fundamentele dingen over te vertellen. Laurel en Hardy doen dat: ze willen ons laten lachen, dat is hun enige bedoeling, voor het overige zijn ze pretentieloos, hebben ze hoegenaamd geen boodschap. En kijk, net zij zijn sprankelend inspirerend - al het gefilosofeer en het vele geschrijf over hun films bewijzen het.
Wat is het dan, dat Laurel en Hardy geheel argeloos en omzeggens per abuis over het leven en de wereld vertellen?
Soms zijn Stan en Ollie - net als Chaplins personage - arme zwervers. Soms zijn het burgermannetjes die zwaar onder de sloef liggen van bazige echtgenotes. Maar ze koesteren dromen. Het zijn mannen met plannen. En met grote ijver huldigen ze het Optimism is a moral duty-principe. Het ziet er allemaal goed uit, veelbelovend. Aanvankelijk. Maar dan… komt dit optimistische verwachtingspatroon steevast ten val. Film na film, avontuur na avontuur, blijkt het niet bestand tegen de werkelijkheden van het leven en de wereld. Wordt het onverbloemd ontmaskerd als verregaande naïviteit.
Dit gebeurt zeer grondig. Een Laurel en Hardy-film eindigt pas als het hele huis brutaal gesloopt is, al de personages mekaar het ziekenhuis in gemept hebben, de auto met alle inzittenden door een put in de weg verzwolgen is, de situatie total loss en ook nog eens a complete disaster is - another nice mess kortom.
Optimisten hebben ongelijk, zo blijkt. Stan en Ollie moeten het keer op keer ondervinden. Hun plannen lopen faliekant af, steeds weer. Dromen worden ontmaskerd als illusies.
Het Laurel en Hardy-universum is er één van tegenslag, mislukking, boosaardigheid, chaos. Van twaalf stielen en dertien ongelukken. Nergens wordt de Duitse definitie van humor zo treffend gevisualiseerd: Humor ist wenn man trozdem lacht.
Zo vormt elke Laurel en Hardy-film een filosofisch discours over la condition humaine. De tribulaties die Stan en Ollie ten overvloede en in gigantische gestaltes moeten doorstaan zijn zinnebeelden van de wolfijzers en schietgeweren waar ieder mens op zijn levensweg in een meer gedoseerde mate mee af te rekenen krijgt. Er is hooguit een verschil in aantal en gradatie. Laurel en Hardy zijn stakkers zoals u en ik, en zoals elke mens bij nader inzien een sukkelaar is. 
Er is ook geen happy end. Natuurlijk niet, want de mens trekt - alle eventuele tijdelijke roem en rijkdom ten spijt - tenslotte altijd aan het kortste eind. Al was het maar omdat hij finaal toch sterven en dus verdwijnen moet. Keizer, koning, of kleine garnaal… in the end verliezen we allemaal. Omdat er niet gewonnen kan worden.
Stan Laurel en Oliver Hardy waren er op uit amusement te maken, zodoende succes te boeken en goed geld te verdienen. En zie, onopzettelijk, onaangekondigd, onverwacht, sloop het geniale in hun werk, en maakte het tot kunst, tot grote kunst. Het bijzondere aan het geniale is, dat het zich niet dwingen, zich niet wetens en willens vervaardigen laat.  Het gaat zijn eigen weg. Het komt niet op bestelling, het duikt plots op in het werk van de cineast, de schrijver, de kunstenaar, de wetenschapsman… spontaan, schijnbaar uit het niets… in werkelijkheid allicht deels uit het onderbewustzijn en deels uit het toeval? 

Foto: screenshot uit de Laurel en Hardy-film Sons of the Desert, ©CCA 1933. Met dank aan Laurel & Hardy, The Official Website: http://www.laurel-and-hardy.com   
De langspeelfilm Sons of the Desert ging in première op 29 december 1933 en is één van Laurel en Hardy's leukste creaties. Sons of the Desert is ook de naam van de internationale Laurel en Hardy-fanclub, die afdelingen heeft over heel de wereld, ook in Vlaanderen en Nederland.

Gun uzelf een moment van artistiek genot en kijk (en luister) naar Laurel en Hardy in The trail of the lonesome pine, http://www.youtube.com/watch?v=TBlYDmTzic8
Of wees eens buitengewoon lief voor uzelf en doe u twintig minuten cultureel verantwoord plezier cadeau: kijk naar A Perfect Day (1929), http://www.youtube.com/watch?v=-3ZcFfbepUU
Enjoy yourself - maar denk erom: accidents will happen!

vrijdag 14 december 2012

General Motors


Die laatste dagen zo net vóór de Kerstvakantie… die waren in de lagere school van mijn kinderjaren veelal gehuld in een bijzondere sfeer. Het schrijven van de nieuwjaarsbrieven voor peter en meter was achter de rug - een vreselijk stresserende aangelegenheid was dat, het schrijven van die nieuwjaarsbrieven, want dat gebeurde toen nog met een échte pen en met inkt uit de inktpot… en hoe gauw zat je niet met een veeg (even met de zoom van je mouw over je eigen natte letters gestreken en oeps…) of erger nog: een vlek!
Ook de prijskampen (later heetten ze proefwerken, nog later examens) hadden hun beslag gekregen. Het loonde niet meer de moeite om de sleur van het vaste lesrooster te hernemen - dat was voor na nieuwjaar. Er stond een kerstboom in de klas. Ooit - ik denk in het eerste leerjaar - mochten we zelf van huis uit onze eigen kerstdecoratie aanvoeren. Ik nam mijn kabouter mee naar de klas, mijn mooiste kerstboomfiguurtje, vervaardigd in van dat uiterst fragiele, filterdunne beschilderde glas. Een daad van hemeltergende roekeloosheid en ongelooflijke lichtzinnigheid natuurlijk… U verwacht nu een larmoyant verhaal over hoe mijn kabouter uiteindelijk in gruzelementen op de grond lag (als Bert Anciaux of Patrick Janssens dit lezen zoeken ze reeds een schouder om zo meteen op uit te huilen). Maar neen, hij is niet gesneuveld, mijn prachtige kabouter, noch tijdens de heenreis, noch in de klas, noch bij zijn terugreis. Hij overleefde. Een kerstwonder, minstens.
Een omzeggens in elk leerjaar voorkomende geplogenheid bestond er in dat we een pakje moesten meebrengen voor onder de kerstboom, een cadeautje beantwoordend aan een bepaalde richtprijs. Ik toog met een leuk, het maximumbedrag lichtjes overschrijdend, speelgoedje naar school. De pakjes werden verloot. Ik kwam met een waardeloze prul thuis. Elke keer weer. 
Eén keer heb ik het meegemaakt dat er in de gemeentelijke jongensschool op één van die dagen net voor de Kerstvakantie films werden vertoond. We werden met verschillende klassen samengebracht in een leslokaal, allicht het grootste van het schoolgebouw. Het zat eivol, het was er drukkend warm. We kregen twee of drie - allicht 16 mm. - films te zien. Eén ervan was, zo herinner ik me vaag, Christmas around the World of iets van die strekking: hoe het kerstfeest in verschillende delen van de wereld werd gevierd. Wel uitstekend passend bij de tijd van het jaar natuurlijk, onze toenmalige onderwijzers waren een stuk intelligenter dan de bobo's van onze huidige staatsomroep, die ongegeneerd De Kampioenen vieren Kerstmis (of iets daaromtrent) in het hartje van de zomer op het programma durven zetten.
Toen ik voor mijn laatste twee jaren van het lager onderwijs naar de Voorbereidende Afdeling van het Koninklijk Atheneum van Keerbergen was getransfereerd, bleef er van die magische, bijna heilige, kerstsfeer niets over. Tijdens het schooljaar 1960-1961 - ik zat in het zesde leerjaar - trokken we met de twee hoogste klassen van die voorbereidende afdeling in de week vóór de Kerstvakantie naar… de autofabriek van General Motors in Antwerpen! De moderne tijd was aangebroken…
Het was op dinsdag 20 december 1960. Dat ik die dag zo heel precies heb kunnen traceren komt omdat we achteraf traditiegetrouw opgezadeld werden met de opdracht een opstel te schrijven over onze uitstap! En omdat mijn opstel - nog wat meer achteraf - terecht is gekomen in het tijdschriftje van de school. En omdat mijn werkstuk door de redactie van dat blaadje als volgt werd ingeleid…
"Al de klassen van de Voorbereidende Afdeling trokken er op 20 december j.l. op uit om nog wat bij te leren. Per autobus brachten onze jongens en meisjes een leerrijk bezoek aan de havenstad Antwerpen. Voor de eerste vier studiejaren vormde de dierentuin de hoofdschotel. Verscheidene uren brachten de jonge dierenvrienden er door en beleefden er een prettige dag. De vijfdes en zesdes bezochten de steenbakkerijen te Boom. Achteraf verrijkten ze hun praktische kennis te Antwerpen aan de haven, in een autofabriek en op de tentoonstellingen. Van afwisseling gesproken! Ze reisden weer allemaal terug en zo werd het aangename aan het nuttige gepaard". 
Van die Boomse steenbakkerijen en van de haven kan ik me niets herinneren, van "de tentoonstellingen" nog minder, maar voor wat ons bezoek aan de autofabriek van General Motors (GM) betreft beschik ik gelukkig over mijn meeslepende verhaal: Hoe wordt een auto geboren? Voor die melige titel zal de meester verantwoordelijk zijn geweest. Een povere poging om het assemblageproces nog van enige poëzie te voorzien.
Voor ik het in extenso op u loslaat, nog enige heden ten dage uitgeknobbelde informatie. De fabriek die we bezochten moet het aan de Noorderlaan gelegen complex zijn geweest, dat in 1953 was tot stand gekomen. Toen General Motors in 1967 zo'n tien kilometer verderop, in de haven, weer een nieuwe fabriek in werking stelde, werden de gebouwen die wij hadden bezocht "Fabriek 1" gedoopt (en de nieuwe "Fabriek 2" - zo simpel was de economie destijds).
Overigens was ook de plant (om het eens in het huidige jargon van de industrie te zeggen) aan de Noorderlaan lang niet de eerste GM-vestiging in Antwerpen: het Amerikaanse bedrijf had er al sinds 1924 op verschillende plaatsen auto's gebouwd. In de dagen dat ik het complex aan de Noorderlaan - "de modernste auto-assemblagefabriek van Europa" - met mijn bezoek vereerde, liepen daar Chevrolets, Pontiacs, Oldsmobiles, Buicks, Cadillacs, Vauxhalls en Opels van de band (en ook verschillende merken vrachtauto's).
Niet langer gedraald nu, hier is onze jonge reporter… "In Antwerpen bevindt zich de moderne autofabriek van General Motors. Deze reusachtige fabriek, die zich van jaar tot jaar nog uitbreidt, bezochten we onlangs met onze klas. De mensen waren er oprecht vriendelijk voor ons en nodigden ons eerst uit op een kopje koffie met een lekkere koek erbij.
Terwijl we onze koffie opslurpten kwamen we te weten dat deze enorme fabriek een oppervlakte heeft van 25 ha; dat er 3500 werklieden arbeid vinden, terwijl er niet minder dan 700 bedienden werken op de prachtige bureaus om de briefwisseling te doen, boek te houden enz… Deze fabriek is werkelijk een kleine industriestad op zichzelf want men besteedde niet minder dan 1.200.000.000 Belgische frank om ze op te richten.
Na deze aangename inleiding begon dan het bezoek aan de fabriek zelf. Elke afdeling werd genummerd, zo konden we allen goed volgen in het boekje dat men ons gegeven had en werd de uitleg van de gids veel aangenamer en leerrijker. Wanneer de carrosserie de plaatwerk- en lasafdeling heeft verlaten komt ze eerst in een tunnel voor roestwerende behandeling.  Er zijn er twee in deze soort : één voor de romp en één voor de andere onderdelen.
Daarna kwamen we in een enorme grote zaal. Hier was de afdeling voor plaatslaan en lassen. Om onze ogen tegen wegspringende gensters te beschermen kregen wij hier een speciale bril. En wat een hels lawaai! In deze zaal begint het samenbrengen van de carrosserie. Hier wordt alles tot een stevige romp verenigd en worden ook de deurstijlen aangebracht. Men heeft er een afdeling voor personen- en één voor vrachtwagens.
Daarna kwamen we in een ruime opslagplaats van materialen. Hier lagen kisten uit de U.S.A. opgestapeld. In de volgende zaal begon de fabricage van de radiators. De radiators worden hier in vorm geperst. In zaal 5 worden ze dan verpakt en verzonden naar de G.M. in Mexico, Zuid-Amerika en Indië. Daarna kwamen wij in de afdeling waar de zetels worden klaargemaakt.
In de volgende zalen werd aan de carrosserie gewerkt. Deze werd geschilderd, vervolgens werden er ruitjes en zitbanken geplaatst, alsook de instrumenten aangebracht. Wij stapten voorbij de medische afdeling waar gekwetste arbeiders verzorgd worden.
Daarna kwamen wij weer in een grote zaal waar aan de motoren werd gewerkt. Deze komen gedeeltelijk afgewerkt in de fabriek aan. Ze worden op het chassis geplaatst en alles wordt van wielen voorzien. Een mooi gezicht was het dan als eindelijk met een machtige kraan de carrosserie werd neergelaten op het chassis en de auto voltooid was.
Vooraleer echter de fabriek te verlaten worden de wagens een laatste maal gecontroleerd op het proefterrein en ondergaan ze nog een grondige inspectie boven de controleput. In afwachting van de aflevering worden de nieuwe, mooie wagens bewaard in een geweldig grote garage. Het was prachtig en leerrijk, ons bezoek; spijtig dat we geen Cadillac 1961 meekregen". 
Dat "boekje dat men ons gegeven had" is bewaard gebleven, en ook een foldertje met foto's en een indrukwekkende schets van het complex. Ik merk dat ik mij, voor wat de technische aspecten van mijn verhaal betreft, nogal op die documentatie gebaseerd heb. En dat grapje van die Cadillac 1961: zou dat niet door mijn vader geïnspireerd zijn geweest? 
De auto en de auto-industrie waren in het Vlaanderen van 1960 in volle opmars. Inmiddels is het tij geheel gekeerd. In 1997 sloot de fabriek van Renault in Vilvoorde haar deuren. Een halve eeuw na mijn bezoek aan General Motors en het schrijven van mijn opstel Hoe wordt een auto geboren? rolde, op woensdag 15 december 2010, in Antwerpen de laatste auto van de band. Momenteel zingt Ford Genk zijn grimmige zwanenzang. 

Voornaamste geraadpleegde bronnen…
Een (dubbel) nummer van het schooltijdschrift Erika van het Koninklijk Atheneum Keerbergen, zonder aanduidingen inzake jaargang, datering etc., allicht 1961;  folder General Motors Continental, ca. 1960; folder Het fabricage- en assemblagebedrijf van General Motors Continental, ca. 1960; trefwoord General Motors Belgium in internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlandstalige versie).

vrijdag 7 december 2012

Teerfeest


Elk jaar in de maand december hield de Boortmeerbeekse fanfare Onder Ons haar teerfeest - haar ledenfeest. Het nam maar liefst drie opeenvolgende dagen in beslag: zondag, maandag en dinsdag. Drie bijzondere dagen voor de muzikanten en de mambers of niet-spelende leden… én voor hun dames (want in de gelederen der eigenlijke leden viel destijds geen vrouwspersoon te bekennen).
Men bracht muzikale bezoeken aan de leden-herbergiers (een serenade buiten aan de deur, dan naar binnen voor een biertje). In de bovenzaal,  de ruime dans- en feestzaal op de eerste verdieping van herberg Het Brouwershuis, genoot men van een zéér stevig feestmaal (op kosten van de clubkas). En van muziek en dans en drank… Ja, dàt was gezelschap, dàt was joligheid - de goede oude tijd!
Overigens werd een vereniging vroeger niet vereniging of club genoemd, nee, dat was een societeit of een maatschappij. En een fanfare dat was dus een muziekmaatschappij.
Op de derde dag van het teerfeest - de dinsdag dus - trok de fanfare Onder Ons traditiegetrouw naar de herberg van (medelid) Suske (Frans) Perremans, gelegen op het (destijds nauwelijks bewoonde) gehucht Het Heike(n), tegenover Van Gorpes pachthof (de bakermat van de familie Van Gorp, die in de fanfare - en in heel de gemeente - een leidende rol vervulde).
Bij één van deze winterse teerfeest-uitstappen naar Suske Perremans werd - in de jaren twintig, hooguit in 1930 - het prachtige groepsportret gemaakt dat boven deze tekst prijkt. Mijn grootvader-langs-vaderskant Frans Constant Wollebrants (1889-1948) staat er op, mét zijn klarinet in de rechterhand (en met zijn linkerhand in zijn jaszak).  Hij droeg een korte overjas met een dubbele rij knopen en een fraaie kraag - en kennelijk ook een das.
Mijn grootvader moet kort na de Eerste Wereldoorlog lid van Onder Ons zijn geworden. Van 1932 af maakte hij deel uit van het bestuur, en meteen na de Tweede Wereldoorlog werd hij zelfs ondervoorzitter. Hoe hard hij als kleermaker ook werkte, voor de fanfare maakte hij tijd vrij. Trouw woonde hij elke donderdagavond de wekelijkse repetitie bij. Hij speelde mee op de concerten en stapte mee op als de fanfare uitging. Hij nam deel aan de bestuursvergaderingen.  
Naast mijn grootvader komen op de foto onder anderen ook hoofdonderwijzer Leo(n) Fannes, dokter Florimond Mollekens, Constant De Keyser (alias Stake van ‘t Kantoor, burgemeester 1933-1938), en Brouwershuis-uitbater Louis Lodewijckx (alias Perrewet) voor - allemaal Heren van Meerbeek, so-to-speak.
De muzikanten van Onder Ons droegen in die tijd nog geen uniform, maar hebben wel allen dezelfde pet op het hoofd (mijn grootvader inbegrepen). Allicht droegen ze ook allen dezelfde stropdas, al is dat niet heel duidelijk te zien: alleszins zijn er opvallend veel voorzien van een plastron, en dat alleen al laat veronderstellen dat het hier een element van groeps-uitdossing betrof.
Op de gevel van de herberg van Suske Perremans kunnen we op een bordje lezen dat ze In 't Zomerland heette. Op dat uithangbord staat ook estaminet, de oude benaming voor een café - en meteen ook de verklaring waarom een herberg in de Vlaamse volksmond een staminee werd genoemd (een woord dat ik zelf nog vaak gehoord heb).  De Heikestraat - waaraan de herberg van Suske Perremans gelegen was en die we op de voorgrond zien - was toen een smalle kasseiweg.
De fanfare Onder Ons - opgericht anno 1875 - was tot in de vroege jaren zestig (van de twintigste eeuw) een zeer bloeiende vereniging. Jaarlijkse hoogtepunten van het fanfareleven waren het karnaval en het teerfeest. Bij de kermissen in het dorpscentrum stapte men mee op in de processies, men gaf concerten en bals, en was present bij velerlei feestelijke dorpsevenementen.
En binnen de eigen kring was er dan nog Tweede Zondag: een dansavond op de tweede zondag van elke maand waarop enkel leden en hun echtgenotes waren toegelaten. Net als bij de teerfeesten en de bals speelden zo'n acht à tien muzikanten van de fanfare ten dans. Een oude dans, de kadril (quadrille), bracht iedereen op de dansvloer. Omdat niet alle paren de passen even goed onder de knie hadden, werd het "een hobbel en sobbel van-me-kan-nie-miejer", zo vertelde mij ooit de Boortmeerbeekse beenhouwer Felix Gijbels (voor mijn Nederlandse lezers was het een slager). Aan het slot van de dans belandden alle deelnemers steevast aan de toog. Ik weet nog dat, in mijn kindertijd, mijn oude grootmoeder ook wel eens herinneringen aan die legendarische kadril ophaalde.
De sfeer van de teerfeesten-van-weleer wordt uitstekend opgeroepen in Het Lied van Teren, dat de Boortmeerbeekse huisschilder en muzikant Jules Wauters (1895-1978) voor mij ten gehore bracht toen ik anno 1977 een geluidsopname met hem maakte. Het lied was - dixit Jules - vervaardigd door de Boortmeerbeekse gemeentesecretaris Prosper Vanderhulst, "in 1900" (een datering die we, vermoed ik, als benaderend moeten beschouwen, terwijl we het vervaardigen van het lied zullen moeten interpreteren als: het schrijven van een nieuwe tekst op een bestaande melodie, een procédé dat destijds zeer gangbaar was).
Gemeentesecretaris Vanderhulst (1853-1932) was een fervent Onder Ons-man, en een volksdichter: hij is ook de auteur van een (in Boortmeerbeekse kringen vrij bekend) lied waarin àl de Boortmeerbeekse herbergen de revue passeren - nu ja, de Onder Ons-gezinde drankgelegenheden dan toch. Maar nu dus, dames en heren… om u te instrueren en te amuseren... Het Lied van Teren…

De blijde dag is eind'lijk daar
Het schone feest van de fanfaar
Waar w'allemaal zo naar trachten
en zo naar wachten
Ne nieuwen hoed, palto of kleed
En daarmee zijn ze gereed
En zo zien ik ze toch zo geere
Den dag van te-e-ere

De dames zijn ook chique en net
En allemaal wel opgezet
Met gouden ketting, broch en pellen 
En zilveren bellen
Ne nieuwen hoed, palto of kleed
En daarmee zijn ze gereed
En zo zien ik ze toch zo geere
Den dag van te-e-ere

De mannen zijn ook welgezind
En drinken dan een dikke pint
En eten 't 's morgens uit der zuure
Dat geeft gevuule
Daar is het vrouwke 't beste mee
Ook krijgt de man dan dubbel pree
En rond drij ure gaan ze teren
Den dag van te-e-re

Het diner dan is zo fijn
Me dunkt het kan niet beter zijn
Boulie, rosbief, soep met bischuiten
Sorcis met spruiten
Zijn er geen kiekens deze keer
Dan eten wij wat kalfsvlees meer
Met appelspijs dat doet purgeren
Den dag van te-e-ere

En valt het voor dat er eene meid
Met zulke dagen wordt verblijd
Met wat veel sorcis te eten
En haar te vergeten
Als vader vraagt
Wie heeft dat gedaan
Zeg mij waarom hebt gij zulks misdaan
Ach vaderlief, 'k zag Jef zo geere
Het is van te-e-re

Nu vrienden altegaar
Wie zijn de mannen die ons fanfaar
Zo wondergoed weten te doen marcheren
En zo floreren
Dat is 't bestuur en de president
Die niet anders dan vrienden kent
En alles zo goed weet te arrangeren
Den dag van te-e-ere

De Boortmeerbeekse fanfare Onder Ons is in 1978 ter ziele gegaan. Het internet leert me echter dat er ook heden ten dage nog verenigingen zijn die een jaarlijks teerfeest organiseren - onder andere, zo zie ik, de Haachtse fanfare Sint-Remigius. Met muziek, en schransen en dansen. Het is een mooie traditie die niet verloren zou mogen gaan. 

Voornaamste bronnen: schriftelijke inlichtingen verstrekt door (mijn vader) Oscar Wollebrants, 1984-1989; muziek en zang van Jules Wauters uit Boortmeerbeek, door mij op band opgenomen in 1977; artikel F. WOLLEBRANTS, De familie Van Gorp en Boortmeerbeek, Een duik in de dorpsgeschiedenis, via de prestaties en belevenissen van een familie..., in: Heemkring Ravensteyn Boortmeerbeek (tijdschrift van de gelijknamige vereniging), jg. 2 (1988), nr. 2, en in: Haachts Oudheid- en Geschiedkundig Tijdschrift (HOGT), jg. 4, nr. 1 (februari 1989); artikel F. WOLLEBRANTS, De herinneringen van "Felix den beenhouwer", dl. II: In het verenigingsleven, in: Heemkring Ravensteyn Boortmeerbeek (tijdschrift van de gelijknamige vereniging), jg. 5 (1991), nr. 2; artikel G. WOUTERS, Vervolgreeks: De Boortmeerbeekse herbergen rond de eeuwwisseling, II. Van Freeke (of Vreke) tot bij Suske Perremans, in: Heemkring Ravensteyn Boortmeerbeek (tijdschrift van de gelijknamige vereniging), jg. 2 (1988), nr. 1; artikel G. WOUTERS, Vervolgreeks: speciale Boortmeerbeekse of Heverse figuren of personaliteiten, 5. Gemeentesekretaris Prosper Van der Hulst, in: Heemkring Ravensteyn Boortmeerbeek (tijdschrift van de gelijknamige vereniging), jg. 3 (1989), nr. 1; opschrift op het graf van Prosper Charles Alfred Vanderhulst en zijn echtgenote op het kerkhof van Boortmeerbeek (door mij genoteerd in mei 1999).
Een originele afdruk van de foto werd mij in de jaren tachtig (van de 20ste eeuw) uitgeleend door de Heverse heemkundige Georges Wouters: ik liet er toen kopies van maken en maakte er zelf dia-opnamen van. Eén van de personen die op de foto voorkomt (Georges Wouters' vader Louis Wouters) overleed op 6 oktober 1931 - als de opname inderdaad bij een teerfeest in december is gemaakt, moet zij dus dateren van vóór eind december 1930. 
Mijn vader Oscar Wollebrants vroeg in de jaren tachtig (van de 20ste eeuw) aan August Vandesande - één van de Onder Ons-leden op de foto, en van 1976 tot 1978 de laatste voorzitter van de fanfare - de in beeld gebrachte personen te identificeren.  Volgens August Vandesande legde de opname de beeltenis van volgende Onder Ons-leden voor de eeuwigheid vast...  Eerste rij, van links naar rechts : Edward Somers, August Verhoeven, Felix Perremans, Bernard Storms, Guillaume Ceuleers, Leo Fannes, Jozef Anthonis, Jules Vandesande, Florimond Mollekens, Jules Slijp, Jozef Hannes, Armand Slijp, Edmond Vermeulen, Antoon Van Roost, Jules Vermeylen, Constant De Keyser, August Vandesande, Frans Wollebrants, Arthur Horckmans, Alfons Vermeylen, Jan Pasteels, Jan Sermeus, Alfons Sermeus en broer, Filip Janssens, Frans Bogaerts, Alfons De Laet.  Tweede rij, van links naar rechts : Edward Vandesande, Louis Lodewijckx, Albert Hannes, August Verbeeck, August Poliny, August Van Grunderbeek, Hendrik Salu, Jan Perremans, Jules Verhaege, Louis Wouters.

vrijdag 30 november 2012

View-Master


Het moet "ergens" in de late jaren vijftig zijn geweest dat de goede Sint mij een View-Master cadeau deed! Natuurlijk met een aantal reels (fotoschijfjes) er bij - het begin van een kleine collectie.
Mijn View-Master was een Model E: volgens een gespecialiseerde Britse website werd dat type van 1955 tot 1961 op de markt gebracht. Het werd vervaardigd in bakeliet, zo lees ik nog - latere modellen waren in plastic.
"Made in U.S.A." staat er op mijn viewer - én de naam van de producent: de firma Sawyer's Inc. uit Portland in de Amerikaanse staat Oregon. Met dat "Made in U.S.A." ben ik blij, want ik verneem dat Sawyer's zijn succesvolle product ook in verschillende andere landen vervaardigde, met name zelfs in België. Jawel: de firma Sawyer's had een vestiging in Sint-Niklaas! Nu heb ik hoegenaamd niets tegen de hoofdstad van het Land van Waas - maar zeg nu zelf: zo'n typisch American way-of-life product als de View-Master, dat hoort eigenlijk toch uit de States zelf te komen!
En om nog een confidentie prijs te geven: het pleziert me ook dat mijn View-Master van (donkerbruin) bakeliet blijkt te zijn gemaakt, en niet uit het - als ik dat zeggen mag - toch iets meer ordinaire plastic. Bakeliet was overigens de eerste kunststof en (anno 1907) uitgevonden door een Vlaming: Leo Bakeland, geboren in Gent in 1863, uitgeweken naar de Verenigde Staten in 1891 en daar multimiljonair geworden.
Het is met dat bakeliet trouwens zoals met de View-Master gegaan: de merknaam is tot soortnaam geworden, want bakeliet heet eigenlijk fenolhars (en in het abrakadabra van de chemie: polyoxybenzylmethyleenglycolanhydride) en een View-Master is in feite een stereoscoop - een toestel waarmee men foto's driedimensionaal kan bekijken (of projecteren, want de producent van de View-Master-kijkapparaten bracht ook projectoren op de markt).
De beelden staan op hardkartonnen, cirkelvormige schijfjes die in het Engels-Amerikaans reels heten - een benaming die, zo herinner ik me, destijds ook voor filmbobijnen werd gebruikt. Op elk schijfje staan zeven beelden - veertien fotootjes zijn dat, aangezien de driedimensionaliteit wordt opgewekt (of eigenlijk gesuggereerd, want ze is er niet echt) door elke opname twee keer en in een licht variante versie aan te bieden, één voor het linker- en één voor het rechteroog (bij het maken van de foto's wordt gewerkt met twee lenzen die even ver van elkaar staan als de menselijke ogen).
De View-Master werd uitgevonden door een zekere William Gruber, een orgelmaker uit Portland (Oregon), zo lees ik op een Nederlandse website over stereoscopen. "Bij toeval ontmoette hij Harold Graves. Harold Graves was directeur van het bedrijf Sawyer's, ook uit Oregon. Sawyer's was een bedrijf dat aanzichtkaarten (sic) maakte en foto's verwerkte. William Gruber zag daarom het netwerk van Sawyer's als de weg naar kopers van de View-Master en de bijbehorende 3D-schijven. (...). Een belangrijk voordeel van de View-Master was dat deze uit 7 stereobeelden per schijf bestond. In die tijd waren de stereobeelden steeds één paar per kaart. Het tweede grote voordeel was het gebruik van stereodia's in kleur, door gebruik te maken van de nieuwe kleuren diafilm van Kodak, de Kodachrome. De eerste kijker, Model A, werd geintroduceerd op de New York World's Fair van 1939. Het bleek daar direct een groot succes".
De relatie met de enkele jaren eerder op punt gestelde Kodachrome-pellicule komt mooi tot uiting in de raadgevingen die op de hoes van elk schijfje voorkomen: "The pictures in this reel are made on full color Kodachrome film and reasonable care should be exercised in handling. Do not touch the pictures with fingers. Clean with soft cloth or camel's hair brush. Do not store in hot place. Keep reel in carton when not in use". Ja, in de jaren vijftig ging men nog zorgzaam met de dingen om.
Weer een andere website (die van het Gentse museum Het Huis van Alijn) wijst er op dat de View-Master in de jaren vijftig niet enkel jeugdige, maar ook volwassen kijkers aansprak: "Kinderen genoten van 3D-prentjes van sprookjes terwijl volwassenen op reis viewmasterschijven als souvenir kochten. Zo genoot men nadien thuis van het berglandschap, folklorejurken, de Expo '58 of de grot van Lourdes in 3D. Het merk 'View-Master' werd zo populair dat 'een viewmaster' synoniem werd voor een stereoscoop".
In mijn eigen collectie View-Master-filmpjes wordt die interesse van de volwassenen - in dit geval mijn ouders, want zij kochten de fotoschijfjes voor mij -  nog voor een vleugje weerspiegeld door twee exemplaren die verwijzen naar reisbestemmingen van mijn vader en moeder in de jaren vijftig: "Grand Duchy of Luxemburg" en "The Rhineland Germany" - en door drie schijfjes over het karnaval en het bloemencorso van Nice ("The Riviera / Nice, France"). Bij de aankoop van deze reels heeft de (het dient gezegd: doorgaans goede) smaak van mijn moeder zonder twijfel de doorslag gegeven, want ik herinner me dat ik zelf toen voor dergelijke toeristisch-culturele, non-fictie onderwerpen niet uit de bol ging.
Ik kreeg het liefst schijfjes met verhalen. Sprookjes zijn goed vertegenwoordigd in mijn verzameling: "Hansel and Gretel" (Hans en Grietje), "Cinderella" (Assepoester), "Sleeping Beauty" (Doornroosje), "Goldilocks and the three Bears" (Goudlokje). Maar ook de invloed van mijn cinemabezoek is duidelijk aanwezig: "Tom and Jerry in The Cat Trapper", twee schijfjes over de Indiaan "Brave Eagle", drie Tarzan-schijfjes ("Tarzan finds a son", "Tarzan saves the Jungle Explorer" en "Tarzan rescues Numa the Lion").
Sommige schijfjes waren eenzaten, maar nogal wat reels behoorden tot een setje van drie: na verloop van tijd werden die ook wel samen verpakt in een dun doosje met een mooie kleurenfoto er op - maar zo'n kleurig gevalletje heb ik in mijn kinderjaren niet bezeten. Al mijn reels - ook deze die min of meer aan elkaar gelieerd zijn - zitten in afzonderlijke, van die typisch donkerblauwe View-Master-hoesjes. Uitzonderlijk was er ook een (vouw)blaadje met nadere uitleg aan toegevoegd: met name bij mijn Tarzan-filmpjes zitten opvallend uitgebreide teksten, die, scène-per-scène, het verhaal omstandig uit de doeken doen.
In totaal bezit ik 21 oude View-Master-schijfjes, de volledige collectie uit mijn kinderjaren, denk ik - hier is godzijdank nu eens niets verloren gegaan. Raar maar waar: toen ik mijn View-Master met het oog op dit artikel opdiepte, kon ik me van de beelden - die ik in mijn kinderjaren toch veelvuldig bekeken en diep in me opgenomen moet hebben - nauwelijks iets herinneren. Enkel de waterval van het Müllerthal (op het Groothertogdom Luxemburg-schijfje) stond me nog enigszins voor de geest, maar die heb ik natuurlijk ook (en toevallig recent nog) op ansichtkaarten gezien.
Bij het herbekijken van de filmjes viel ik echter van het ene déjà vu in de andere Aha-ervaring! Wat is ons geheugen toch een vreemd orgaan: de beelden zelfstandig (her)oproepen ging niet... maar herkenning was er volop... de taferelen zaten dus wel degelijk nog diep in mijn geheugen opgeborgen.
Wat me ook opviel: de producenten van de filmpjes hadden zich uiteraard ingespannen om de driedimensionaliteit, de (fictieve) ruimtelijkheid, zo sterk mogelijk uit de verf te doen komen, en (zo merkte ik nu) dat was ze eigenlijk het best gelukt in die toeristisch-aardrijkskundige filmpjes over het Groothertogdom en de Rijnstreek. Anders dan in mijn kinderjaren waren het nu deze, de werkelijke-wereld-weergevende, schijfjes die het sterkst tot mijn verbeelding spraken!
Wat mij ook maar al te bekend voorkwam: het klaaglijke geluid van de hendel waarmee je het schijfje naar een volgend beeld draait (met name wanneer hij bijna op zijn laagste punt is gekomen). Zou dit bij al die modellen E te horen zijn - of enkel bij het mijne? Hoe dan ook: een authentieke sound uit mijn kindertijd! 
De View-Master-reels die ik bezit werden vervaardigd in België (dat staat in hele kleine lettertjes op de schijfjes zelf). Op de hoesjes leest men: "Sawyer's Europe S. A. / Bruxelles". Op twee ervan staat achteraan een stempel. Zo weet ik dat mijn ouders minstens sommige van mijn reels (en misschien ook het View Master-apparaat zelf) gekocht hadden bij "Belfoto / 45, IJzerenleen, 45 / Mechelen" - een handelszaak waarvan mij zelfs het bestaan niet (meer) bekend is. 
De firma Sawyer's zou het uitzingen tot in 1966, toen werd ze overgenomen door het bedrijf GAF ("General Aniline & Film Corporation"). Na diverse omzwervingen kwam het View-Master-concept anno 1997 bij de bekende speelgoedgigant Fisher Price terecht. 
Ook hedendaagse kinderen kunnen door de Sint nog met het wonderlijke View-Master-kijktoestel - weliswaar in een sterk gewijzigde vormgeving - en de nodige bijhorende schijfjes verblijd worden. Op voorwaarde natuurlijk dat ze de afgelopen tijd even braaf en vlijtig zijn geweest als ik destijds was. Mocht dit laatste niet het geval zijn, ja dan zullen ze zich met één van die prozaïsche, geheel on-historische computer-games tevreden moeten stellen.

Geraadpleegde bronnen: internet, website 20th Century Stereo Viewers, www.viewmaster.co.uk, geraadpleegd november 2012; internet, website Viewmaster.nl, www.viewmaster.nl, geraadpleegd november 2012; internet, website van het museum Het Huis van Alijn (Gent), www.huisvanalijn.be, geraadpleegd november 2012; internet, trefwoord View-Master in internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlands- en Engelstalige versies), geraadpleegd november 2012.

En, by the way… Dit is mijn 100ste Zand-in-je-hand-blogartikel. "Voor wie zing je vogel, voor wie zing je? Voor de bomen op het plein, of voor de kraaien rond de toren? … Voor de diepte van het moeras, of voor de sterren aan de hemel? … Voor de bruid die morgen trouwt, of voor de man die zich bedrinkt? … Voor de stem van elke dag die in de eeuwigheid verklinkt? Het geeft niet, als je maar zingt" (Jules De Corte, 1924-1996).

vrijdag 23 november 2012

Matante Symons


Eind juni (2012) had ik het op dit weblog over matante en menonkel Symons uit Mechelen - verre en wat mysterieuze verwanten van mijn moeder. "Mysterieus", omdat ik maar heel weinig van ze afwist. Was hij de oom van mijn moeders grootmoeder Maria Theresia Kuypers (1866-1946)? Of zij de tante? Zie mijn blogtekst Menonkel Symons van 29 juni 2012!  Ik zette daar toen een foto van menonkel bij. Vandaag pak ik uit met een portret van matante. En met heel wat nieuwe informatie over dit toch wel opmerkelijke duo.
Kort na het verschijnen van mijn eerste Symons-stukje kwam ik Jan Peeters tegen. Jan is niet alleen de voorzitter en duivel-doet-al van de Boortmeerbeekse heemkring, hij is ook één van De Ware Vrienden van het Archief, en dat archief is in dit geval het Mechelse stadsarchief. De Ware Vrienden hebben al massa's genealogisch en soortgelijk historisch materiaal met betrekking tot Mechelen in diverse digitale vormen gegoten en (deels) via het internet toegankelijk gemaakt - vooral dat laatste verdient veel lof, want laten we het zeggen zoals het is: on line, dààr is het te doen, dààr wordt de informatieve en communicatieve kosmos van de éénentwintigste eeuw gebouwd - maar dit terzijde.
Jan had mijn Symons-blogje gelezen, beloofde mij in zijn persoonlijke Mechelse databank te duiken... En jawel, drie dagen later al mailde hij me één en ander over Jozef Willem Symons en Josephina De Smet - want zo heetten menonkel en matante Symons dus in de officiële wereld. Dat de man in de brief die ik in mijn eerste Symons-blog aanhaalde als Symons J. G. werd aangeduid hoeft ons niet te verontrusten: die "G" stond immers voor Guillaume, het Franse equivalent van Willem.
Jozef Willem Symons en Josephina De Smet stapten in het huwelijksbootje in Mechelen, in het jaar 1894. Het was het jaar waarin de stad Antwerpen met haar tweede wereldtentoonstelling uitpakte (amper negen jaar na die van 1885), met als populairste attractie de wijk Oud-Antwerpen, een evocatie van het Antwerpen van de zestiende eeuw. Het jaar ook waarin in Berlijn het Reichstag-gebouw tot stand kwam, waarin Claude Debussy zijn Prélude à l'après-midi d'un faune componeerde en Jules Massenet zijn opera Thaïs (met de beroemde Méditation).
In dat jaar trouwden Jozef Willem Symons en Josephina De Smet. Op zaterdag 30 juni. Het waren geen jonge tortelduifjes die mekaar het ja-woord gaven. Schrik niet: matante was al 62 - menonkel 57! Het ging dus om late liefde. Twee door het leven geknede mensen hadden mekaar gevonden - mooi toch.
De genoemde leeftijden in acht genomen hoeft het ons niet te verwonderen dat het zowel voor menonkel als voor matante niet om een eerste huwelijk ging. De op 27 april 1832 in Beerzel (provincie Antwerpen) geboren matante Josephina De Smet was een eerste keer gehuwd geweest met Willem Van Horenbeeck, die anno 1873 overleden was. Binnen dat eerste huwelijk waren kinderen geboren die echter op zeer jonge leeftijd waren gestorven. Na de dood van haar eerste man was Josephina hertrouwd met Dominicus Willems. Deze tweede echtgenoot was in november 1891 overleden.
Menonkel Symons was geboren in Sint-Katelijne-Waver op 18 mei 1837 en een eerste keer gehuwd geweest met Josephina Tremiseau. Deze was in september 1892 overleden. Zowel matante als menonkel traden dus vrij kort na de dood van hun vorige partner opnieuw in het huwelijk. Geen mensen die bij de pakken bleven zitten, zoveel is duidelijk.
Als ik naar matantes portret kijk, ben ik bijna zeker dat het initiatief van haar is uitgegaan. De sobere maar stijlvolle kleding, de geraffineerde oorringetjes, dat ingehouden monkel-glimlachje (dat zin voor ironie laat veronderstellen)… dit is een verstandige vrouw, die weet wat ze wil, en dat ook zegt. Een kranige tante.
De eerste twee echtgenoten van matante waren beiden gestorven in Mechelen, de eerste vrouw van menonkel was overleden in Sint-Gillis-Dendermonde. Dat lijkt er op te wijzen dat het matante was die haar thuisbasis in Mechelen had. Het nieuwe echtpaar vestigde zich in de maneblussersstad, op de Oude Liersebaan, nummer 23. Mogelijk was dat het huis van matante en was menonkel bij haar ingetrokken.
Dat matante Symons, alias Josephina De Smet, in Beerzel ter wereld was gekomen deed mij vermoeden dat de familiale band langs haar, en niet via menonkel Symons, liep. Anders gezegd: dat zij het was die rechtstreeks aan mijn moeders grootmoeder Maria Theresia Kuypers verwant was. Ik wist immers dat deze overgrootmoeder van mij in Beerzel geboren was (op 9 september 1866).
Omdat weten zoveel beter is dan vermoeden, doken mijn vrouw en ik op onze beurt in de archieven, in dit geval die van Beerzel. Daarvoor moesten we naar Putte-bij-Mechelen, want sinds de gemeentelijke fusies van 1977 is Beerzel daar een deelgemeente van (dit Beerzel mag dus niet verward worden met het Vlaams-Brabantse Beersel). Josephina De Smet - matante - bleek een dochter van de in Putte geboren wever Egidius De Smet en de van Berlaar afkomstige Maria Ketelaers. Mijn overgrootmoeder Maria Theresia Kuypers was de dochter van "daglooner" Ludovicus Kuypers (in zijn huwelijksakte wordt hij "lattenkliever" genoemd) en van "zijne wettige huisvrouw" Elisabeth Constantia De Smet. En deze laatste was een dochter van... jawel, de in Putte geboren wever Egidius De Smet en de Berlaarse Maria Ketelaers!  Matante Symons was dus de tante van mijn moeders grootmoeder, dat is zeker.
Leefden menonkel Symons en matante De Smet na hun huwelijk nog lang en gelukkig? Gelet op hun gevorderde leeftijd mag men zeggen: ja! Beider bestaan duurde immers tot maart 1919. Op enkele maanden na brachten ze dus nog 25 jaar - een kwart eeuw - samen door. Zij als "staatsgepensioneerde", hij als "gepensioneerd onderofficier". Begrijpelijk dat mijn moeder vertelde dat het echtpaar er warmpjes inzat. Ze leefden trouwens in een tijd dat spaargeld nog een mooie rente opleverde en men in dit land nog niet geteisterd werd door een geldverslindende overheid en inhalige belastingsregeringen!
Dat zij "staatsgepensioneerde" was roept natuurlijk de vraag op: bij welke staatsinstelling zou ze gewerkt hebben? En hoe moeten het feit dat hij onderofficier was geweest en zijn (in mijn eerste blogtekst besproken) betrokkenheid bij de mobilisatie van het Belgisch leger tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 worden gelinkt? Was hij vóór die mobilisatie al beroepsmilitair? Of was hij nà die mobilisatie bij het leger gebleven?
Dat menonkel en matante Symons het tot in 1919 uitzongen hield natuurlijk ook in dat ze de ellende van de Eerste Wereldoorlog meemaakten. Eind augustus 1914 werd Mechelen zwaar gebombardeerd - vooral de IJzerenleen en de Sint-Romboutskathedraal kregen het erg te verduren. De meeste Mechelaars gingen toen op de vlucht - het grootste deel keerde echter vrij vlug terug en worstelde zich zo goed en zo kwaad als het ging door de moeilijke jaren van de Duitse bezetting. Gelukkig mochten menonkel en matante ook nog de wapenstilstand van 11 november 1918 beleven.
Enkele maanden later was hun liedje uitgezongen. Menonkel Symons overleed op zaterdag 8 maart 1919, op 81-jarige leeftijd - matante twee dagen later, op maandag 10 maart 1919, op 86-jarige leeftijd. De mondeling overgeleverde, door mijn moeder Maria Budts (1922-2009) verstrekte informatie, dat menonkel en matante Symons zeer kort na elkaar het tijdelijke met het eeuwige verwisseld hadden, klopte dus. Jammer dat ik het haar niet meer kan vertellen. 

Met dank aan Jan Peeters. Het adres van De Ware Vrienden van het Archief: www.dewarevrienden.net/DWV/

Foto: Josephina De Smet (1832-1919), alias matante Symons, tante van mijn overgrootmoeder Maria Theresia Kuypers (1866-1946), portret in het familie-archief.

vrijdag 16 november 2012

Meer catechismus


Een tijdje geleden presenteerde ik hier de catechismus, het kleine boekje, in vraag- en antwoordvorm, uit de jaren vijftig (van de vorige eeuw), aan de hand waarvan ik in mijn kinderjaren in de lagere school de ideologie van de Rooms-katholieke Kerk in dagelijkse dosissen kreeg ingelepeld (zie mijn blogtekst Catechismus van 7 september 2012). Ik beloofde toen in één van mijn volgende bloggeschriften nader in te gaan op de inhoud van de in de catechismus uiteengezette leer. Mannen staan er om bekend dat ze altijd hun beloftes nakomen, ergo…
Twee opvattingen zijn - naar mijn aanvoelen - wezenlijk voor het traditionele geloof: het bestaan van God, en een leven-na-de-dood voor de mens.
Wie/wat is God? God is een geest, lees ik in de catechismus, "een zuivere geest, oneindig volmaakt, Schepper, Heer en Meester van hemel en aarde, oorsprong en einddoel van alle dingen". Dat God een zuivere geest is betekent dat hij "niets in zich heeft dat onder de zinnen valt" en "op generlei wijze afhankelijk is van de stof". Het begrip geest wordt dus vanuit een dubbele negatie gedefinieerd: een geest valt niet onder het zintuiglijke, is niet-stoffelijk.
De volmaaktheid van God houdt in, dat Hij "oneindig machtig, wijs en heilig" is, "oneindig goed, barmhartig en rechtvaardig", en ook "onveranderlijk, eeuwig en alomtegenwoordig".
Dat God de Schepper is houdt in dat hij hemel en aarde heeft geschapen, "tot zijn eigen glorie, en ook tot geluk van zijn redelijke schepselen". Gods meest volmaakte schepselen zijn de engelen en de mensen.
Hoe de oneindige macht van God te rijmen valt met de vrijheid en verantwoordelijkheid van de mens, en met het feit dat er, ondanks de oneindige goedheid van de Schepper, toch zoveel kwaad en lijden in zijn schepping zit, zijn problematieken waar ik het nu niet over hebben zal (overigens zijn ze logisch onoplosbaar, één en ander valt gewoonweg niet te rijmen).
Engelen zijn (net als God) zuivere geesten, "die God heeft geschapen om Hem te loven en te dienen, en om het geluk van de hemel te genieten". Kennelijk schortte er toch iets aan dat geluk, want sommige engelen kwamen in opstand tegen God: ze "werden verdreven naar de hel", en men noemt ze nu "duivelen".
De mens is ook een schepsel van God, maar géén zuivere geest, want "bestaande uit een onsterfelijke ziel en een sterfelijk lichaam".
De ziel is dan weer wél een geest. Ze is geschapen "naar het beeld en de gelijkenis van God", en dat wil zeggen dat ze "begaafd is met verstand en wil". Precies omdat ze een geest is, is ze onsterfelijk, want "geesten sterven niet"! Via de omweg van het begrip ziel krijgen we dan toch drie positieve aspecten van een geest opgesomd: verstand, wil, onsterfelijkheid.
De hoofdstukken over Jezus Christus en "de heilige Kerk" sla ik over: ze zijn filosofisch gezien minder belangwekkend. We gaan naar de verrijzenis en het eeuwig leven… Twee thema's die mij hogelijk interesseren. Uit eigenbelang, ik geef het grif toe. Want de dood, daar heb ik een hartsgrondige hekel aan (zie mijn blogtekst Dood van 11 maart 2011). Vooral als ze inhoudt dat het dan met mijn bewustzijn voorgoed zal zijn afgelopen, dat ik dan nooit ofte nimmer nog iets zal zien, zal denken, zal weten…
En natuurlijk ben ik lang niet de enige die met zoveel afgrijzen tegen de dingen des doods aankijkt. Gevolg: wie een leven na de dood belooft… profeten, priesters, spiritisten… succes verzekerd! Maar kunnen die mannen (en vrouwen) hun belofte waarmaken? Ik vrees van niet.
De catechismus belooft ons twee wijzen van voortbestaan. "Na de dood van de mens gaat de ziel naar de hemel, of naar de hel, of naar het vagevuur. Naar de hemel gaan de zielen van degenen die in staat van genade sterven en niets meer te boeten hebben. Naar de hel gaan de zielen van degenen die in staat van doodzonde sterven. Naar het vagevuur gaan de zielen van degenen die in staat van genade sterven, maar nog tijdelijke straffen voor hun zonden moeten ondergaan".
Goed, mijn ziel - mijn geest - zal dus de dood overleven en - laat ik maar eens niet te streng zijn voor mezelf - voor eeuwig in de hemel belanden, want ik heb het bijna altijd toch allemaal minstens goed bedoeld. Ja, oké, na misschien, waarschijnlijk, allicht… eerst toch een zekere tijd in het vagevuur wat te hebben gesudderd, dat zou kunnen, een heilige ben ik nu ook weer niet geweest. Een hele geruststelling toch, want: een voortlevende ziel, dat wil zeggen: verstand, wil… misschien zelfs wat waarnemingsvermogen (?). De dood zal dus geen definitief einde maken aan mijn bewustzijn. Oef, dat is nog eens goed nieuws!
Ja, maar, zoals Jeroen Brouwers het ooit noemde, "een eeuwig lichaamloos voortbestaan bij volle bewustzijn" - dat is, op zijn zachtst gezegd, toch ook niet alles (Brouwers vond het zelfs "een weerzinwekkende gedachte" - zie mijn blogtekst Bijna dood van 20 januari 2012). Wél denken, weten, willen… maar nooit meer joggen, wandelen, dansen, vrijen… lijkt me toch ook maar een schimmig en slap (eeuwig) bestaan.
En zie, ook op dit onaangenaam vooruitzicht heeft de catechismus een antwoord. Op "de dag van het laatste oordeel" zal ons lichaam verrijzen!  Hoezo verrijzen? "Door Gods almacht zal het wederom met onze ziel verenigd worden en uit de aarde levend opstaan"!
Maar… maar… die lichamen zijn toch al… en wat met de lichamen uit verdwenen of hergebruikte graven… en wat met de lichamen die gecremeerd zijn…? Don't worry, be happy: "De lichamen van de gelukzaligen zullen verheerlijkt zijn zoals het verrezen lichaam van Christus"!  "Verheerlijkt"… wordt niet nader uitgelegd, maar ik neem aan dat het wil zeggen: in perfecte staat, als nieuw - zonder al de mankementen die we in de loop der jaren hebben opgelopen. De geraamten her-bevleesd, de brandwonden (en alle verdere gevolgen) van de crematie weggewist. Heb ik gelogen toen ik in mijn eerste catechismus-blogje stelde dat het kleine boekje vol staat met fascinerende ideeën? Voor de volledigheid vermeld ik er nog even bij: "de lichamen van de verdoemden zullen geschikt zijn om eeuwig te lijden" - maar laten we ervan uitgaan dat dit laatste niet op ons van toepassing is.
Die verrijzenis van het lichaam (in een volmaakte staat dan nog), en zijn hereniging met de ziel, betekent de ultieme overwinning op de dood. Het is een prachtig, maar tegelijk ook een zeer mysterieus (en ongeloofwaardig) onderdeel van de katholieke ideologie. Een deskundige heeft me ooit eens uitgelegd dat het een relict is uit de vroegste tijden van het christendom, toen de volgelingen van de nieuwe leer er van overtuigd waren dat het einde der tijden, en dus de "dag des oordeels", in het zeer onmiddellijke verschiet lagen - en het verrijzen van nog maar net gestorven geloofsgenoten dus zonder al te veel problemen kon geschieden, aangezien hun stoffelijke resten nog vrij intact waren.
Maar ook op middeleeuwse afbeeldingen kan men zien hoe de weer tot leven gewekte lichamen van de doden op het einde der tijden monter uit hun graven kruipen. De verwachte wederopstanding van de lichamen verklaart overigens waarom de Kerk zich zo lang verzet heeft tegen crematie: het her-bevlezen van een skelet ligt (in ons denken, én in de praktijk) nu eenmaal wat meer voor de hand dan het wedersamenstellen van een lichaam vertrekkend van niets anders dan - misschien ook nog uitgestrooide - as.
Naarmate de wereld het vertikte om te vergaan, verzeilde de "dag des oordeels" en de daarmee samenhangende verrijzenis van de lichamen meer en meer op de lange baan. En dus, lees ik in de catechismus, gaan wij niet alleen beoordeeld worden "in het algemeen oordeel, op het einde van de wereld", maar alvast ook "in het bijzonder oordeel, onmiddellijk na onze dood". Een intellectuele bokkesprong als u het mij vraagt, want is het geen onbetwist juridisch principe dat men voor eenzelfde vergrijp geen twee keer veroordeeld kan worden?
Wat er ook van zij, "God zal ons oordelen over al onze goede daden om ze te lonen, en over al onze kwade om ze te straffen". Eindelijk rechtvaardigheid, dat is een goede zaak (want wie daarvoor bij de Belgische justitie terecht moet, die komt van een kale kermis thuis, dat weten we stilaan wel). Maar opgelet: God is "een strenge en onverbiddelijke Rechter".
Het is veelbetekend dat de catechismus vervolgens éérst uit de doeken doet wat de verdoemden in de hel gaan meemaken, en pas daarna wat de gelukzaligen in de hemel te wachten staat. Omdat één van de doelstellingen van mijn blog er in bestaat het leven van mijn lezers zoveel mogelijk te veraangenamen, ga ik echter uit van het motto van de Duitse schlager Wir kommen allen in der Himmel, en begin ik met de hemelse vooruitzichten.
"De gelukzaligen in de hemel hebben het onbegrijpelijk geluk God te zien zoals Hij is, en Hem te bezitten door de liefde; zij genieten het gezelschap van de engelen en de heiligen, en hebben de blijde zekerheid dat hun geluk eeuwig zal duren". Ja, dat het geluk eeuwig zal duren, dat klinkt mij inderdaad hemels in de oren, maar het overige komt bij mij toch een beetje saai over. De Waldolala-nachtclub is het daar duidelijk niet, in de hemel.
Maar de hel, dat is natuurlijk geen alternatief: men zal er "worden gefolterd door de knaging van het geweten, door het onblusbaar vuur en door het vooruitzicht van een eeuwig lijden".
Begrippen die ik helemaal was vergeten, maar die mij, toen ik de catechismus enkele weken geleden opnieuw ter hand nam, met een diepe weemoed naar mijn kindertijd vervulden: de goddelijke genade, de heiligmakende genade en de dadelijke genade. De goddelijke genade is "een bovennatuurlijke gave, die God ons uit loutere goedheid (…) verleent, om onze zaligheid te bereiken". Er zijn twee soorten van deze genade: de heiligmakende en de dagelijkse.
De heiligmakende genade verheft ons "tot kinderen van God en erfgenamen van de hemel". Let op: men kan de heiligmakende genade verliezen - door de doodzonde. Maar oef, men kan haar ook weer terugwinnen - door het sacrament van de Biecht of door een volmaakt berouw.
En dan is er nog de dadelijke genade, "een bovennatuurlijke en voorbijgaande hulp, die ons verstand verlicht en onze wil versterkt om het goede te doen en het kwade te laten". "Hebben alle mensen de dadelijke genade nodig?". Het zal nog niet zijn zeker: "Alle mensen, zowel zondaars als rechtvaardigen, hebben de dadelijke genade nodig".
Ja, die catechismus… het was niet altijd gemakkelijk om al die antwoorden op al die vragen uit je hoofd te leren, en op te zeggen… soms struikelde je al eens met je tong of je verstand over één of andere moeilijke term, formulering of zinswending… maar het geheel vormde een goed-geconstrueerd, hoop- en troostvol wereldbeeld, met een antwoord op, en een oplossing voor, alle ernstige vragen en problemen in het leven en de wereld, en met het eeuwig leven van ziel én lichaam als apotheose.
In mijn eerste catechismus-blog beweerde ik nog dat al die godsdienstige lering bij mij uiteindelijk "weinig effect sorteerde". Maar is dat wel zo?
Een onsterfelijke ziel, een plaats in de hemel bij de heiligen en de engelen, de heropstanding van de lichamen uit het graf… en zoveel andere catechismus-denkbeelden -  ja, die houden natuurlijk geen stand in het licht van het redelijke denken. Goed bedacht, dat zeker, nergens echter zie ik ernstige aanwijzingen om aan te nemen dat ze met de werkelijkheid zouden overeenstemmen.
Maar… mijn droefheid over de onvolmaaktheid van de wereld, van het leven, van de mensen (mezelf inbegrepen)… en mijn onuitsprekelijk verlangen naar een eeuwig leven, door en over de dood heen, voor lichaam en ziel, zou ik die niet hebben overgehouden aan de jaren van de catechismus?

Catechismus ten gebruike van al de bisdommen van België, uitgeverij Desclée De Brouwer, 1959.