vrijdag 27 januari 2012

Tyfus


"Wie een aantal jaren (en dat hoeven er zelfs nog niet al te veel te zijn) in het leven heeft meegedraaid, heeft onvermijdelijk emotionele blutsen, builen, krassen en schrammen allerhande opgelopen. Niemand ontsnapt daar aan. Naast die kleinere kneuzingen loopt elk van ons mettertijd ook één, twee… misschien wel drie… ernstige kwetsuren op - een chronische ziekte of een lichamelijke handicap soms, maar zeker ook geestelijke wonden die niet of nauwelijks genezen, slepende pijnen die we meedragen tot in ons graf".
Trouwe lezers zullen dit statement herkennen, want ik heb het eerder op dit blog neergepend (zie mijn artikel Mieke en Proo van 16 september 2011). Vandaag komt het me weer van pas - eerst wou ik het nog parafraseren, maar ach, wat is er mis met een letterlijke herhaling (op voorwaarde dat ze niet al te lang is)?
Ernstige kwetsuren, slepende pijnen… Als ik een biografie lees, of zelf over iemands leven nadenk of schrijf, probeer ik altijd die (één, twee, drie…) diepe en blijvende wonden te achterhalen - want die voeren tot op het bot van iemands bestaan. Dat is geen voyeurisme, maar een eerlijke poging om een (mede)mens op zijn meest authentieke en existentiële niveau te ontmoeten en te begrijpen.
In dit jaar 2012, waarin we de tweehonderdste verjaardag van Hendrik Conscience (°3 december 1812) gedenken, wil ik dus niet voorbijgaan aan de zware kwetsuren die de grote verhalenschrijver in zijn leven opliep. De ergste werden hem door het lot toegebracht eind januari - begin februari van het jaar 1869.
Korte tijd eerder was Conscience aangesteld tot conservator van het Wiertzmuseum in Elsene, gewijd aan het oeuvre van de contemporaine en in die dagen zeer hooggeprezen schilder Antoine Wiertz (overleden in 1865). Het baantje was een sinecure, een bezoldigde functie maar met weinig werk of verplichtingen - een cadeautje van de Vlaamsgezinde minister Van den Peereboom, dat Conscience moest toelaten in alle rust zijn literaire activiteiten voort te zetten. Het aanpalende huis kreeg hij als conservatorswoning ter beschikking. Anno 1868 - Conscience was 55 en een gevierd auteur - nam hij er zijn intrek, samen met zijn vrouw Maria Peinen, zijn twee zonen Hildevert (°1843) en Hendrik (°1857), en zijn dochter Maria (°1852).  
Dan verscheen het noodlottige jaar 1869 op de kalender. In Brussel brak een epidemie van koortstyfus uit - en dat nog wel in één der rijkste en netste buurten van de hoofdstad, de Leopoldswijk, waar ook Elsene toe behoorde. 
Hildevert, de oudste, 25-jarige zoon, vlucht ijlings en "op den dringenden raad des bedrukten vaders" uit Brussel weg, "en begeeft zich, tot de epidemie uitgewoed hebbe, verre, verre weg, naar West-Vlaanderen" - aldus schrijver en Conscience-kenner Pol De Mont (in 1883).
De 25-jarige jongen, "van een ijzersterk, ja, reusachtig gestel, en met eenen meer dan gewonen aanleg tot de wetenschappen begaafd", heeft de vreselijke kwaal echter al onder de leden. Enkele dagen later wordt, op een avond, aan de bel van het conservatorshuis in Elsene getrokken : een telegram uit Diksmuide : "Kom seffens! Hildevert is stervend!".
Conscience reist naar West-Vlaanderen. Hij kan er niets anders doen dan "zijnen Hildevert, den veegen, den stervenden, de oogen voor eeuwig met eenen kus te sluiten".
Op hetzelfde moment staan in Brussel de dokters reeds rond het ziekbed van de jongste zoon, de 11-jarige Hendrik, "een knaapje met eene zeldzame verbeelding en vroegtijdige rijpheid van geest". Een nieuw telegram, deze keer naar vader Conscience in Diksmuide : "Hendrik is zeer zwak! Stel niet uit..... Uwe tegenwoordigheid is volstrekt noodig".
Twee dagen later, op 2 februari 1869, "drukte de gevoelvolste van alle vaders het koude lijk van zijnen tweeden zoon in de armen!".
Er zijn gebeurtenissen waar geen woorden van troost voor bestaan. De dood van zijn twee enige zonen betekende voor Hendrik Conscience een "onbeschrijfelijke ontmoediging", aldus Pol De Mont. In haar boek Uit het Leven Mijns Vaders vertelde dochter Maria Conscience : "Mijn vader had zijn gansch leven gewerkt en geslaafd, met de hoop dat zijn naam eens met eer door zijn zonen zou gedragen worden. Nu, eilaas, had hij geene zonen meer en Conscience's naam zou uitsterven".
In zijn wanhoop verbrandde de schrijver "al zijn papieren" : literaire en wetenschappelijke aantekeningen, teksten voor zijn memoires, aan hem gerichte brieven van onder andere Victor Hugo, De Musset, Chateaubriand, Nicolaas Beets, koning Leopold de Eerste...  Dochter Maria Conscience : "Ongeveer zes weken na den dood mijner broeders (…) zagen wij eens, mijne moeder en ik, een dikke rookwolk langs de keldervensters opstijgen. Ik liep naar beneden en vond mijn vader in den kelder, bij een grooten hoop vlammende papieren. De kostbare verzameling brieven (…) was reeds half verzengd. Met een schreeuw van pijnlijke verbazing wierp ik onmiddellijk een deken op de brandende dokumenten en redde dus nog een deel der kostbare verzameling. Ik had den moed niet, eene klacht tot mijn vader te richten; ik voelde wel wat er in zijn gefolterd harte omging".
Het is niet waar dat de tijd alle wonden heelt - de schrijnende kwetsuren waar het hier over gaat verzacht hij alleen maar wat. Conscience had nog zijn dochter. Ze werd 17 dat jaar, en het was een begaafd en ontwikkeld meisje, "haren vader met hart en ziel verkleefd", en "van wier hand wij eenige niet onaardige versjes mochten lezen", aldus Pol De Mont (anno 1883).
Op 10 augustus 1870 huwde zij met de (12 jaar oudere) jurist Gentil Antheunis (°1840), die zich zou ontpoppen tot "één onzer beminnelijkste Zuidnederlandsche dichters", als we De Mont mogen geloven. Binnen dit huwelijk werden drie kinderen geboren : Hendrik, Karel en Bertha - twee jongens en een meisje dus, kleinkinderen van Hendrik Conscience maar die niet zijn familienaam droegen. Het gezin van dochter Maria woonde in Halle (eerst aan de Ninoofse steenweg, later in de Lembeekstraat), waar Gentil Antheunis kantonrechter was. Tijdens de grote wandelingen die Conscience in zijn laatste levensjaren in de (toen nog zeer landelijke) omgeving van Brussel maakte, streek hij er wel eens neer, om wat te rusten en wat huiselijke gezelligheid te vinden…

Voornaamste geraadpleegde bronnen : artikel P. DE MONT, Hendrik Conscience, in tijdschrift De Gids, jaargang 47, 1883, via internet, website Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, www.dbnl.org/, geraadpleegd januari 2012 ; A. HANS, Het leven van Hendrik Conscience aan het volk verteld, uitgeverij Lodewijk Opdebeek, Antwerpen, 1912 ; J. CRICK, Conscience, Intieme bladzijden uit zijn leven, uitgeverij De Scheemaecker, Sint-Amandsberg (Gent), 1938 ; internet, trefwoord Hendrik Conscience in internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlandstalige versie), nl.wikipedia.org/, geraadpleegd januari 2012.
Hendrik Conscience en zijn echtgenote Maria Peinen hadden in 1857 al een kind verloren, hun dochtertje Clara (°1855). Ze hadden in totaal dus vier kinderen ter wereld gebracht.
Hendrik Conscience overleed in 1883, zijn schoonzoon Gentil Antheunis in 1907, zijn dochter Maria Antheunis-Conscience in 1922.

vrijdag 20 januari 2012

Bijna dood


In 2007 publiceerde de Nederlandse cardioloog Pim Van Lommel (°1943) Eindeloos bewustzijn, een boek over bijna-dood ervaringen en hun betekenis.  
Wat is een bijna-dood ervaring (afgekort : BDE) precies? Van Lommel definieerde ze als "een bijzondere bewustzijnstoestand, met enkele specifieke elementen zoals het ervaren van een tunnel, het licht, een levenspanorama, het ontmoeten van overleden personen of het waarnemen van de eigen reanimatie. Deze bijzondere bewustzijnstoestand kan optreden tijdens een hartstilstand, dus tijdens een periode van klinische dood, maar ook bij een ernstige ziekte of zonder duidelijke medische oorzaak".
Het werk van Pim Van Lommel vond veel weerklank, werd zelfs een best-seller in zijn genre. Het plaatste het fenomeen van de bijna-dood ervaring opnieuw in het middelpunt van de intellectuele discussie. "Opnieuw", want in de jaren zeventig was het al in de belangstelling gekomen door het boek Life after life van de Amerikaanse dokter Raymond Moody.
Zoals de titel van Moody's boek al aangeeft bracht hij de bijna-dood ervaring in verband met een mogelijk leven na de dood. Van Lommel deed dit in nog sterkere mate. Hij formuleerde de hypothese dat bijna-dood ervaringen wijzen op het bestaan van een universeel, niet-plaatsgebonden ("non-lokaal") bewustzijn, waar de mens tijdens zijn leven via de hersenen mee verbonden is, maar dat ook los van het lichaam (dus na de dood) ervaren zou kunnen worden. In deze visie zijn onze hersenen niet de voortbrengers van het bewustzijn, maar fungeren ze slechts als een soort ontvangsttoestel daarvan (in computer-termen : een interface).
Ik kocht en las Van Lommels boek in 2008 - vond het intelligent, boeiend, stimulerend, uitdagend. Het schudde stevig aan de boom van mijn (materialistische) visie op het brain/mind-probleem, die er op neerkwam dat het bewustzijn een product is van de hersenen, en dat het dus groeit en sterft samen met dit lichaamsorgaan. Vooral de link die Van Lommel legde tussen bewustzijn, paranormale ervaringen en de theorieën van een aantal hedendaagse fysici op het vlak van de kwantummechanica vond ik intrigerend.
Pim Van Lommel presenteerde zijn ideeën (in zijn boek en in de media) op een beminnelijke manier : bescheiden, niet-opdringerig. Dat kon niet gezegd worden van sommigen van zijn opponenten, met name dan in Vlaanderen, waar de vereniging SKEPP (Studiekring voor de Kritische Evaluatie van Pseudowetenschap en het Paranormale) zo verwaand en bekrompen tegen het werk van Van Lommel tekeerging, dat ik er mij onbehaaglijk bij voelde. Hoe onsympathiek kunnen mensen toch zijn als ze menen het Grote Gelijk in pacht te hebben!
Maar goed, all things considered (en na kennisname van allerhande stellingnames en argumentaties) ben ik uiteindelijk toch bij mijn materialistische visie op bewustzijn, hersenen en dood gebleven (zie mijn blogbericht Dood van 11 maart 2011). Ik geloof wel in de authenticiteit van de (getuigenissen over) bijna-dood ervaringen, daar niet van, maar ik denk niet dat die ervaringen refereren naar een bewustzijn-buiten-de-hersenen en een soort voorafspiegeling vormen van een leven na de dood (dat er volgens mij - helaas - niet is). Ik acht andere verklaringen voor het BDE-verschijnsel meer waarschijnlijk (en het pleit voor de intellectuele eerlijkheid van Pim Van Lommel dat hij die ook zelf in zijn boek al aanhaalde).
De Nederlandse schrijver en essayist Jeroen Brouwers (°1940) zette in de zomer van 2008 in opdracht van het Vlaamse theatergezelschap Walpurgis een tekst op papier en gaf die de titel BDE / Bijnadoodervaring. De titel is in zekere zin misleidend. En in een andere zin toch ook weer niet. Ik verklaar me nader…
Brouwers heeft het - met de sterke verbeeldingskracht en taalvaardigheid die hem eigen zijn - wel over on-alledaagse psychische fenomenen die zich in een extreme situatie voordoen, maar het gaat in zijn verhaal niet om een "klassieke" BDE zoals Pim Van Lommel en Raymond Moody die beschreven - en nog minder om een ervaring die naar een leven na de dood zou verwijzen.
Als Brouwers op zeker moment toch zo'n "klassieke" BDE ter sprake brengt (en er en passant de kenmerken van beschrijft), is zijn mening daaromtrent kort en krachtig : "glimlach erom"! En over het perspectief van een leven na de dood merkt hij schamper op : "Naar het heet, volgens sommige helderwetenden, sterft wel het lichaam om terug te keren tot het gras, maar zou de geest voortleven in eeuwigheid. Wat een weerzinwekkende gedachte! Een eeuwig lichaamloos voortbestaan bij volle bewustzijn, maar zonder tijdsbesef - men moet het zich niet voorstellen als men op aarde nog rustig zou willen kunnen slapen!".  
Toch gaat het in Brouwers tekst wel degelijk over een bijna-dood ervaring - letterlijk dan. Het ik-personage in het verhaal (een man op leeftijd die Frederik Beaumors blijkt te heten) maakt een autorit naar zijn geboorteplaats Terduyn. Net als hij de snelweg verlaten heeft en bijna ter bestemming is aanbeland, komt hij in botsing met een spookrijder : een gruwelijke crash! "U hebt geluk gehad" zegt de politievrouw die hem uit zijn autowrak haalt. En inderdaad : Fred Beaumors heeft het overleefd, maar had ook dood kunnen zijn, is dus bijna dood geweest.
In nog weer een andere zin is er overigens een bijna-dood ervaring waar geen crash of hartstilstand voor nodig is. Dat is deze waar we allemaal elke dag mee worden geconfronteerd : ons leven, dat, zoals Heidegger het zo treffend uitdrukte, een Sein zum Tode is. Brouwers : "Iedereen is immers permanent een beetje dood, iedere dag een beetje meer, het leven is een terminale ziekte en 's morgens weet men niet of men de nacht zal halen, de enige zekerheid die het leven biedt is de kuil of het vuur, het gras of de as…". 
Aan de tekst van Brouwers hebben de mensen van het Antwerpse muziektheater Walpurgis (live uitgevoerde) muziek en (geprojecteerde) beelden toegevoegd. "Toegevoegd" is niet het juiste woord : "we wilden geen soundtrack of plaatjes bij praatjes maken, maar een compositie waarin tekst, muziek en beeld als gelijkwaardige stemmen met elkaar dialogeren".
Daar zijn ze volgens mij uitstekend in geslaagd. Mijn echtgenote en ik zagen de Walpurgis-voorstelling van BDE op 6 januari jongstleden (2012) en dat was nog eens een ware theater-belevenis!  Even flitste het door mijn hoofd : dit is drama zoals de Oude Grieken, de uitvinders ervan, het bedoelden : een zich bezinnen op de condition humaine, op het wezenlijke van de menselijke existentie - en dat niet in de eenzaamheid van de studeerkamer, maar met publiek.
Alles aan de voorstelling was sterk : de tekst van Brouwers, de vertolking van François Beukelaars, de cinematics (beelden) van Karen Dick en Diederick Nuyttens, en zeker ook de muziek van Frederik Meulyzer en Koenraad Eckers (die zich als uitvoerende artiesten The Stray Dogs noemen).
Die muziek, ja, wat voor genre was dat nu? "Frederik en ik leerden elkaar kennen bij de jazzopleiding van het Lemmensinstituut en vormden met enkele studenten een band", aldus Koenraad Eckers in een interview. "Toen we met ons beiden een eigen stijl begonnen te ontwikkelen vlogen we buiten in het jazzcircuit wegens te elektronisch, te weinig jazzy. Maar voor de andere scenes zoals dance waren we dan weer te experimenteel en te weinig dance. We voelden ons als stray dogs, straathonden, nergens thuis". Wel, ik was onder de indruk, zowel van de, wat ik dan maar met de niet-veel-zeggende term avant-garde muziek zal aanduiden, als van hun performance!  
Dat tekst, muziek en beeld zo'n gaaf geheel vormden (echte Gesamtkunst, geen tautologie) mag, zo neem ik aan, op rekening worden geschreven van regisseur Judith Vindevogel, ex-operazangeres en vervolgens oprichtster en bezielster van muziektheater Walpurgis. In de seizoensbrochure 2011-2012 van haar gezelschap zegt ze : "Ik wil kunnen ontdekken, ervaren, beroerd én ontroerd worden. Mij interesseert niet het goud van Columbus of da Gama, maar de onuitputtelijke rijkdom van de verbeelding. Ik wil verhalen horen en altijd opnieuw leren, leren en nog eens leren". Ja, als men op die manier in het leven staat is men misschien wel een beetje minder bijna dood.

Afbeelding  :  Die Toteninsel, schilderij van Arnold Böcklin (1827-1901), 1883.  Betrokken via Wikimedia Commons.
R. A. MOODY jr., Leven na dit leven, Gedachten over Leven na dit leven, uitgeverij Strengholt, Naarden, 1982.
P. VAN LOMMEL, Eindeloos bewustzijn, Een wetenschappelijke visie op de bijna-dood ervaring, uitgeverij Ten Have, Kampen, 2007.
J. BROUWERS, BDE, Bijna-doodervaring, uitgeverij Demian, Antwerpen, 2011.

vrijdag 13 januari 2012

Sint-Antonius


Ik kocht het op dinsdag 13 juni 1989 in een winkeltje in de Antwerpse Wolstraat : het bijna dertig centimeter hoge beeldje van Sint-Antonius Abt dat u boven deze tekst ziet staan. Het kostte toen 2.220 frank (zo'n 55 euro) - niet goedkoop voor die tijd, maar het vertoont, in tegenstelling tot veel andere heiligenbeelden, dan ook een zekere kwaliteit, zowel inzake materiële afwerking als op artistiek vlak. 
Het is geen kitsch (vind ik). Die stoere kop van Antonius… dat monkelglimlachje om zijn lippen… die te grote, Permeke-achtige handen… dat varken dat een beetje guitig komt piepen van onder de bruine pij, net boven die (alweer uit de kluiten gewassen) rechtervoet… ja, er gaat expressieve kracht uit van de wijze waarop de heilige man wordt voorgesteld. 
En natuurlijk heb ik weer mijn hoogsteigen kijk op wat er uitgedrukt wordt. Niet met één van die fletse devote mietjes die niks beters te doen hadden dan het prevelen van gebeden, hebben we hier te doen - maar met een persoonlijkheid, een kerel met karakter (en wie karakter heeft, heeft doorgaans een moeilijk karakter). Wat me vooral bevalt : de twee attributen die Antonius vergezellen : het boek en het varken. 
Dat boek zegt : hier staat een man van het lezen en het schrijven, een intellectueel (ja, officieel zal die foliant wel de bijbel moeten voorstellen, maar who cares). En dat varken, dat verkondigt : hier staat een dierenvriend, een Gaia-man, een Michel Vandenbosch (een man naar mijn hart dus). Misschien zegt het ook : deze Antonius mag dan wel heilig zijn, hij durft al eens lekker het varken uithangen. Moet kunnen (zolang het niet tot maatschappelijke overlast leidt).
Het was geen impulsieve aankoop, de aanschaf van dit Sint-Antoniusbeeldje. Hij gebeurde met voorbedachten rade, want ik vond dat mijn gezin en ik, als inwoners van de Boortmeerbeekse Sint-Antoniusparochie toch zeker wel een beeld van onze plaatselijke patroonheilige in huis moesten hebben. Toen deze artistiek verantwoorde creatie op mijn weg kwam, was de zaak dan ook snel beklonken. 
De heilige Antonius Abt (natuurlijk niet te verwarren met Sint-Antonius van Padua) leefde in de 3de-4de eeuw in Egypte. Na de dood van zijn ouders trok hij zich in zelfgekozen armoede en eenzaamheid terug in de woestijn. Tijdens dat ascetische kluizenaarsbestaan werd hij op allerlei arglistige manieren door de duivel in bekoring gebracht…
Lag het aan Antonius' volgehouden godsvrucht of zaten de duivelse verleidingen (die, zoals men weet, in de regel nóg aantrekkelijker zijn dan de zondige daden zelf) er voor iets tussen? Wat er ook van zij : andere mannen vestigden zich in Antonius' omgeving en namen zijn levenswijze over. Zo ontstond één van de eerste kloostergemeenschappen, wat Antonius later nog de eretitel vader van het kloosterleven opleverde. 
Sint-Antonius was vegetariër, leefde dus lang, maar moest uiteindelijk, in het jaar 365 (of daaromtrent), op 105-jarige ouderdom, toch het loodje leggen. Dat zou gebeurd zijn op de 17de januari - dat is dus zijn gedenkdag geworden.
Al vrij kort na diens dood schreef zijn jongere tijdgenoot Athanasius - patriarch van Alexandrië - de eerste biografie van Antonius, met een titel die ook de dag van vandaag goede verkoopcijfers (en een spoedige verfilming)  zou halen : Verleidingen in de woestijn.
Hoeft het gezegd dat de duivelse verzoekingen van de heilige Antonius - niet in de laatste plaats deze die met de vleselijke lust te maken hadden - tot de verbeelding van menig kunstenaar hebben gesproken? En er door de eeuwen heen dus een rijke partij beeldende kunst rond Antonius tot stand is gebracht?
De Boortmeerbekenaren hebben zich in dit artistieke Antonius-verhaal niet onbetuigd gelaten, maar zij hebben geen meeval gehad. In 1641 betaalden ze de Mechelse schilder Lucas Franchoys de Oude (1574-1643) 42 gulden "voor het schilderen van Sint-Antonius". In 1673 brandde hun parochiekerk af! Van de Sint-Antonius van Franchoys de Oude werd sindsdien niets meer gehoord.
Voor de aankleding van hun nieuwe kerkgebouw kochten de Boortmeerbeekse parochianen dan maar het schilderij De verzoeking van de heilige Antonius van David Teniers de Jonge (1610-1690), de beroemdste telg uit het schildersgeslacht Teniers - hij werkte in Antwerpen en Brussel, en woonde in Perk (nu behorend tot de gemeente Steenokkerzeel).  
Tot aan de Eerste Wereldoorlog heeft dat grote doek van Teniers (3 op 3 meter) in de Boortmeerbeekse dorpskerk gehangen. Helaas staken Duitse soldaten op 16 september 1914 de kerk in brand. Zelfs het heilig sacrament kon niet gered worden, schreef de toenmalige pastoor in zijn verslag aan de aartsbisschop. Waarschijnlijk is ook het werk van Teniers in de vlammen opgegaan. 
Waarschijnlijk… want in de plaatselijke overlevering bleef hardnekkig het verhaal voortkabbelen dat de Duitse soldateska het kostbare doek vóór de brandstichting uit de kerk had weggeroofd.  
En jawel… in de zomer van 1991 beleefden enkele cultureel-geïnteresseerde Boortmeerbekenaren de verrassing van hun leven toen ze op een overzichtstentoonstelling van het werk van Teniers in Antwerpen zowaar De verzoeking van de heilige Antonius zagen hangen!  En dan ook nog uitgeleend door… een Duits museum! Helaas moesten zij vernemen dat Teniers het thema van Antonius' bekoringen een aantal keren op doek had gezet... en dat de tentoongestelde Verzoeking om te beginnen al merkelijk kleiner van formaat was dan de Boortmeerbeekse. Terug naar af.
Maar dat varken van Sint-Antonius… hoe zit het daarmee, hoor ik u al vragen. Ach, weer eens maakt de harde geschiedeniswetenschap ons een illusie armer. In heel zijn (zoals gezegd : zeer lange) leven heeft Antonius nooit wat met een varken gehad. Pas in de Middeleeuwen is het varken tot Antonius' huisdier uitgegroeid. Over hoe die link er precies gekomen is lopen de meningen uiteen.  Mogelijk stond het zwijntje aan Antonius' voeten symbool voor de duivelse zinnelijkheid waar de heilige man over getriomfeerd had.
Een andere verklaring wijst echter naar de Antonieten, de monniken die zich op Antonius beriepen, en die in menige stad het recht genoten hun varkens vrij te laten rondlopen, waardoor men deze dieren met Antonius ging associëren. Maar het is natuurlijk ook mogelijk dat zij dit privilegie verwierven omdat het varken met hun patroonheilige verbonden was (denk ik dan). En om het helemaal ingewikkeld te maken dient nog opgemerkt dat ook de volgelingen van sommige andere heiligen van zo'n recht op loslopende varkens genoten…
Wat er ook van zij, die "heilige varkens" moesten als herkenningsteken een bel om de hals dragen. En ja, kijkt u eens goed naar mijn Sint-Antoniusbeeldje : in zijn linkerhand, achter zijn T-vormige staf, heeft de heilige man - als ik dat goed zie -  zowaar een bel vast.
Varkens zijn door de mensen, zowel taalkundig als letterlijk, gruwelijk veel onrecht aangedaan. Volgens de biologen zijn het eigenlijk best intelligente en sociale dieren, "met menselijke trekjes". Ze wroeten graag in de modder, dat is waar, en wat wij voedselafval noemen peuzelen ze vrolijk op. Daardoor zijn het eigenlijk waardevolle helpers bij de afvalbestrijding.
Ook anderszins zijn het voor de mens erg nuttige dieren, en dat niet alleen omwille van hun vlees. Van varkensharen werden traditioneel onder andere haarborstels, penselen en scheerkwasten vervaardigd. En varkens zijn keien in het opsporen van truffels en… drugs!  
Dat sommige religies het varken tot onrein taboe-dier hebben uitgeroepen zegt uiteraard meer over deze godsdiensten dan over het varken. In Egypte - eens het thuisland van Antonius - liet de islamitische overheid in een recent verleden (2009) en onder het mom van de bestrijding van de Mexicaanse griep honderdduizenden varkens genadeloos afslachten. Ze waren eigendom van de christelijke Kopten. Voor deze (gediscrimineerde) minderheid betekende de ruiming een economische ramp, maar vervolgens deelde ook een miljoenenstad als Caïro in de klappen, want na het verdwijnen van de onschuldige zwijntjes namen de veel minder goedaardige ratten hun plaats aan de afvaldis in! 
De Boortmeerbeekse slager Felix Gijbels (1900-1993), alias Felix den beenhouwer, vertelde mij (anno 1990) dat de viering van Sint-Antonius in Boortmeerbeek ooit een geweldig feest moet zijn geweest, met een kermis, waarbij tonnen bier werden getapt... Hij had dit van horen zeggen, want in zijn eigen jeugdjaren was het vieren van de Boortmeerbeekse patroonheilige al beperkt geraakt tot het gebruik om op of rond de 17de januari, na de zondagsmis, buiten aan de kerkpoort, hele of halve varkenskoppen te verkopen, ten bate van de kerk - een geplogenheid die op vele aan Antonius gewijde plaatsen voorkwam. Hier en daar bestaat ze nog of werd ze in recente tijden uit folklorisme opnieuw ingevoerd.
Die varkenskoppen waren geschonken - geofferd - door de boeren, die ze na het slachten van hun varkens voor deze gelegenheid hadden bewaard. Sommige van die koppen, zo vertelde Felix mij, hadden te lang in het pekelvat gelegen, waren daardoor vergist, en zagen "zo geel als een peer"!
Wat deden de kopers met die varkenskoppen, als ze tenminste nog niet "te neig vergist" waren? Ze kookten die, beenden ze uit, en mengden het vet met mager vlees dat ze bij de beenhouwer kochten : zo bekwamen ze kop, een soort charcuterie die ook heden ten dage nog de volksgezondheid belaagt (ook gepreste kop of preskop geheten, in Nederland hoofdkaas).
Volgens Felix Gijbels was de traditie om met het feest van Sint-Antonius varkenskoppen te offeren en te verkopen in Boortmeerbeek al kort vóór de Eerste Wereldoorlog teloorgegaan. Gelukkig maar (vind ik), want getuigen van goede smaak deed (doet) dat gemarchandeer met die dode varkenskoppen natuurlijk allerminst. Tradities hebben hun waarde, zeker en vast, ze dragen bij tot de identiteit van een samenleving en de geborgenheid van de mensen daarin, maar barbaarse tradities (zoals stierengevechten, of het drinken van levende visjes in Geraardsbergen) horen in een beschaafde wereld niet thuis. En wat mij betreft dus liever ook geen varkenskoppen op het feest van Sint-Antonius. Als we er eens met z'n allen een veggie-dag van maakten, uit compassie met het varken en zijn vele lotgenoten die dagelijks door de vleesindustrie vermalen worden? 
Nog volgens Felix Gijbels werd in de processie van Boortmeerbeek destijds een mooi (ik vermoed  : houten) beeld van Sint-Antonius meegedragen - maar werd ook dat vernield bij de moedwillig aangestoken brand van de kerk in 1914. En in een wat minder ver verleden moet er in Boortmeerbeek zelfs een Broederschap van Sint-Antonius hebben bestaan - dat zag ik toevallig op een bidprentje uit 1957. Een vroom gezelschap ongetwijfeld. 
Hoe zal ik dit bonte Sint-Antonius-relaas besluiten? Dat ligt voor de hand natuurlijk, want kijk : hier komt er een varkentje met een lange snuit, en…

Geraadpleegde bronnen…
*  Internet (www), trefwoorden Antonius van Egypte, Athanasius van Alexandrië, varken, David Teniers II… in internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlandstalige versie), nl.wikipedia.org/, geraadpleegd december 2011.
*  Een prachtige website over Sint-Antonius Abt is deze van Dolf Hartsuiker : http://www.adolphus.nl/xus/antonius.html   Ongelooflijk veel informatie en iconografisch materiaal!  Met ook een uitgebreid overzicht van (door de samensteller van de website bezochte) "Antoniusplaatsen" in de Lage Landen, onder andere Boortmeerbeek.
*  Van de biografie van Antonius, geschreven door Athanasius, verscheen in 2002 een uitstekende Nederlandse vertaling :  ATHANASIUS VAN ALEXANDRIE, Verleidingen in de woestijn, Het leven van de heilige Antonius, vertaald en toegelicht door V. Hunink, uitgeverij Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2002.  Ook te vinden op het internet : http://www.let.ru.nl/V.Hunink/antonius.htm
*  Over de oorlogsgebeurtenissen in Boortmeerbeek in 1914 en over de Boortmeerbeekse Antonius-schilderijen : artikel G. WOUTERS, Augustus en september 1914 te Boortmeerbeek, in : Heemkring Ravensteyn Boortmeerbeek v.z.w., jg. 5 (1991), nr. 4 ; artikel C. WELLENS, Pijnlijke oorlogsdagen te Boortmeerbeek in 1914, in : Heemkundige Kring Ravensteyn v.z.w. Boortmeerbeek, jg. 22 (2008), nr. 1 ; artikel J. PEETERS, Een tweede schilderij van Sint-Antonius te Boortmeerbeek?, in : Heemkundige Kring Ravensteyn v.z.w. Boortmeerbeek,  jg. 24 (2010), nr. 1 ; R. CASTEELS en G. VANDEGOOR, 1914 in de regio Haacht, Kleine dorpen in de Grote Oorlog, Haacht-Brussel, 1993.
*  Over de betekenis van het varken van Sint-Antonius : internet (www), website Heiligen.net, http://www.heiligen.net/heiligen/01/17/01-17-0356-antonius-abt.php, geraadpleegd december 2011.
* Over "heilige varkens" en hun bel : artikel J. WEYNS, Het varken van Sint-Antonius, in : J. WEYNS, Haard en Heem, Heist-op-den-Berg, 1984.
*  Over het afslachten van varkens in het Egypte van 2009 : artikel F. TERVOORT, Antonius en zijn varkens, januari 2010, op internet (www), website RKK, http://www.rkk.nl/volksgeloof/detail_objectID701252.html, geraadpleegd december 2011.
*  Over het Sint-Antoniusfeest in Boortmeerbeek : artikel F. WOLLEBRANTS, De herinneringen van "Felix den beenhouwer", Deel I : van kind tot beenhouwer, in : Heemkring Ravensteyn Boortmeerbeek v.z.w., jg. 5 (1991), nr. 1, blz. 17-27, met name blz. 20-21.

vrijdag 6 januari 2012

Op de Grote Heide


In september 1830 raakte de 17-jarige Hendrik Conscience verzeild in de Belgische Revolutie, die zou leiden tot het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Eind september nam hij als vrijwilliger dienst in het leger van de opstandelingen. Eind november werd hij te Turnhout bevorderd tot foerier (waardoor hij de rang van onderofficier verwierf).
"De vrijwilligers, die men naar hunnen generaal Chasseurs-Niellon noemde, bleven werkeloos in Turnhout of op de naaste dorpen liggen, tot het einde der maand December. Alsdan vertrokken wij met een sneeuwig weder naar den kant van Limburg, om, zoo men ons zeide, den vijand in te wachten", aldus Conscience in zijn boek De omwenteling van 1830, Herinneringen uit myne eerste jeugd (verschenen in Antwerpen in 1858).
Het moet dus in het begin van januari 1831 zijn geweest dat Hendrik Conscience op de Grote Heide belandde, een toen nog ongerept stuk natuur tussen de dorpen Olmen, Balen, Lommel, Eksel, Hechtel, Helchteren, Houthalen, Koersel en Heppen - in de huidige Belgische provincies Antwerpen en (vooral) Limburg.
De winter van 1830-1831 was (net als de vorige) bijzonder streng, met langdurige vorst en veel sneeuw. Het was al avond toen Conscience en zijn kompanen aankwamen op "eene onmeetbare heide, die wel tot eenen voet hoogte met sneeuw was overdekt. De wind was in het oosten gekeerd en zoo koud, dat wij ons de handen voor de ooren hielden, om ze niet te laten bevriezen".
De zowel geestelijk als lichamelijk fijnbesnaarde Conscience maakte nu ten gronde kennis met het harde soldatenleven. "Bevel werd er gegeven, dat wij te dezer plaatse den nacht op bivak zouden doorbrengen, dit wil zeggen, dat wij op de sneeuw konden slapen, indien wij niet liever tot den morgen met stampen en armenslaan ons wilden verwarmen. Onze verwondering was groot; de mijne bovenal. Ik zag niets voor mijne oogen dan eene onafzienbare vlakte, waarvan de eentonige witheid het gezicht verbijsterde. Slechts langs één zijde, op een vierendeel uurs afstand, begrensde een hoog mastbosch de kimme, en daarachter wel een uur verre, schoot de klokketoren van een dorp in de hoogte: het was de gemeente Baelen, op de grenzen der provincie Limburg".
Het Belgisch leger beschikte niet over een bevoorradingslijn : sinds hun vertrek uit Turnhout hadden Conscience en zijn makkers niets meer gegeten. Om zich te verwarmen en wat te koken sleepte elk van de achttien compagnieën waaruit de Belgische strijdmacht bestond, sparrenbomen aan uit het nabijgelegen naaldbos en ontstak een vuur, "dat allengs grooter en grooter wordende, eer het op de heide donker was, zijne slingerende vlammen tot dertig voet hoog deed stijgen".
Conscience was gefascineerd door het helse schouwspel… en het hallucinante geluidsdecor dat er bij hoorde… "Door de eentonige nachtstilte der vlakte klonk het even eentonig, doch ontzaglijk gekraak der duizende boomstammen, die eenige oogenblikken vroeger nog groen in het woud stonden te groeien en nu, in den schoot der vlammen, als dunne twijgen werden verslonden. Tusschen dit overheerschend gerucht galmde de stem der vrijwilligers, die elkander bij hunne namen riepen; soms ook wel ontstond in de verte het lied en avant, marchons! of men hoorde het noodgehuil van een varken, dat men bezig was met kelen, of het gebrul eener koe, die door onze maraudeurs of voedselzoekers uit een naburig gehucht was weggehaald. Omtrent mij werd een kalf met sabelhouwen neergeveld en oogenblikkelijk, zooals het was gevallen, in stukken gehakt".
Conscience deed dan de ervaring op die elk van ons die al eens rond een kampvuur zat of sliep, maar al te goed kent : "Mijn aangezicht en mijne borst waren brandend van den blaak des vuurs, terwijl mijn rug, door den scherpen oostenwind aangedaan, schier bevroor van koude".  Uiteindelijk viel hij, oververmoeid, toch in slaap…
"Toen ik twee uren later ontwaakte en meende op te staan, was het mij onmogelijk. Men had het vuur laten verzwakken, en het water van de gesmolten sneeuw was onder mij vastgevrozen. Men moest letterlijk met sabelhouwen mijnen kiel van den grond loshakken, vooraleer ik mij oprichten kon. Ik bibberde van koude; mijne ledematen waren verstijfd; ik was bleek en gansch moedeloos. Zoo bleven wij drie dagen en drie nachten, zonder ander voedsel dan wat er werd geroofd, op de sneeuw rond de groote vuren gelegerd".
Conscience werd ziek, en door zijn oversten naar het nabijgelegen Balen gestuurd, voorzien van een verzoek aan de burgemeester om hem onderdak te verschaffen. Het was avond toen hij in het dorpje aangestrompeld kwam. "De huizen waren gesloten en ik zag er geene boeren op de straat; slechts vrijwilligers, die het bivak waren ontloopen, zwermden er rond en sloegen, onder ruw geschreeuw, met de kolf des geweers tegen de deuren, om te worden binnengelaten. Men wees mij het huis des burgemeesters; ik klopte en bleef kloppen: men opende niet. Dan, eindelijk antwoordde men mij van boven uit een venster, dat er geen logement in het dorp meer was, en dat de generaal zelf verboden had nog eenen enkelen Belg te herbergen".
Door honger voortgedreven klopte Conscience in die donkere winternacht aan bij al de huizen van het ondergesneeuwde Balen waarin nog licht brandde (zie illustratie boven deze tekst). Tevergeefs. "En sterkmoedigheid, om de deuren aan stukken te slaan of de lieden te dwingen, ontbrak mij gansch!".
Dan ziet hij "in de verre velden" nog een laatste lichtje… "Het was een klein, leemen huisje, tegen de baan naar Roslaer. Ik klopte, en men opende oogenblikkelijk. Een schreeuw van schrik ontvloog den inwoners, als zij mij met het geweer in de hand zagen binnentreden, en zij begonnen smeekend mij te zeggen, dat zij niets meer bezaten. Men had hunne kiekens en hunne eenige geit beroofd; zelfs hun laatste brood hadden de Belgen weggehaald.
Ik zeide hun, dat ik ziek was, vertelde in weinige woorden, hoe ik in het dorp vruchteloos had gebeden en gesmeekt om een nachtverblijf, en eindigde met hun om een plaatsken in hunne hut te verzoeken, totdat de morgen kwame. Mijne jonkheid en de klagende toon mijner stem troffen de goede lieden; zij wezen mij eenen stoel bij het smeulend vuur, hielpen allen te gelijk om den ransel van mijne schouders te krijgen, en zeiden mij onder betuigingen van vriendschap en medelijden, dat hun huisje gansch tot mijnen dienst stond. (…).
De hut was bewoond door eenen man en zijne vrouw en door hunne dochter, een meisje van omtrent de zeventien jaar. Deze laatste beklaagde den armen Belg met luider stemme, en aanschouwde hem met zulk liefderijk medelijden, dat haar zoete blik alleen mij troost in den boezem goot en mij als het ware uit de moedeloosheid opriep. (…). Ik vertelde van mijne ouders, van mijn vorig leven en van mijn wedervaren op het bivak. Eer ik mij tot de rust begeven zou, waren wij alle vier zulke goede vrienden en bekenden, alsof ik sedert mijne kindsheid van het huisgezin hadde deelgemaakt".
Conscience knapte snel op. En raakte onder de indruk van het meisje "van omtrent de zeventien jaar", dat Bethken bleek te heten… "Zoo bleef ik omtrent tien dagen in de hut, meesttijds bij het vuur onder den schouwmantel gezeten en in stille, diepe mijmering mijn oog op de jonge maagd houdend, die niet verre van mij zat te spinnen. Wanneer ik aan de minste beweging van haar hoofd kon raden, dat zij den blik tot mij ging richten, keerde ik met schuchterheid mijn gezicht ter zijde.
Zij scheen mij schoon, de tengere, zoete maagd, met hare frissche wangen en helderblauwe oogen! Zoo schoon en zoo zuiver, dat zij mij voorkwam als een engellijk beeld, omhuld met eenen wasemkring van kuischheid en van betooverende onnoozelheid. (…).
Des avonds, wanneer moeder en vader ook rondom het vuur gezeten waren, dan moest ik vertellen. Omdat ik wist, dat het Bethken vermaak deed, spande ik al de krachten mijner verbeelding in, en ik schiep en schilderde de zonderlingste voorvallen, die mijne toehoorders zoozeer boeiden, dat zij uren lang, met gapende monden, op mijne verhalen luisterden".
Maar aan alle kalverliefdes komt een eind. "Op eenen namiddag kwam een korporaal mijner compagnie mij verwittigen, dat het regiment des anderen daags 's morgens, te negen uren, het bivak zou verlaten, om naar de kanten van Gheel of van Moll te vertrekken, en dat ik mij gereed moest houden om de compagnie te volgen, hetzij te voet of op een der vrachtkarren. Dien avond vertelde ik geene vertelsels, wij waren allen in stilte rondom het vuur gezeten en treurden over het noodlottig afscheid. Bethken jammerde over haren armen Belg, die zeker in het woeste en harde soldatenleven weder ziek zou worden, ik betuigde den goeden lieden mijnen dank en deed geweld om bij de herhaalde bewijzen van zoete, zusterlijke genegenheid, mij door Bethken gegeven, niet in tranen los te barsten.
Des anderen daags 's morgens, toen wij in de verte de marschtrommen hoorden, gaf Bethken mij twee boterhammen en twee hardgekookte eieren, welke zij van de meid des pastoors had gekregen: die moest ik, of ik wilde of niet, in mijnen ransel steken. Dan volgde het treurig afscheid; wij drukten elkaar met vochtige oogen de hand, en de goede lieden beloofden, dat zij God voor mij zouden bidden. Bethken volgde haren Belg van verre, tot in het dorp, waar mijn regiment juist op de groote baan verscheen. Ik voegde mij in den rang der onderofficieren mijner compagnie, die over mijne wederkomst jubelden, terwijl zij met blijdschap riepen: Ah, daar is ons fourierken!
In het voorbijtrekken zag ik Bethken nog; ik boog het hoofd, want er sprongen tranen in mijne oogen; en nog dieper werd ik ontroerd, als ik verder mij omkeerende, het droeve Bethken tegen een huis met het voorschoot voor het aangezicht zag staan...".
Luttele jaren later liet de Belgische koning Leopold I op de Grote Heide vele hectaren spotgoedkope grond aankopen, er een militair oefenterrein inrichten en een voor die tijd zeer moderne legerkazerne bouwen : het kamp van Beverlo. 
Conscience verbleef er enige tijd, in de zomer van 1835 : in die dagen leerde hij de Grote Heide "onder de zon" kennen. Hij was toen nog steeds militair, want in april 1831 had hij zijn tweejarige verbintenis als vrijwilliger in het Belgisch leger omgezet in een dienstverband van vijf jaar. In mei 1836 zal hij het leger verlaten.
En Bethken? Pas zestien jaar na de bijzondere januarimaand van 1831 kwam Hendrik Conscience nog eens in Balen : "en ik heb mij ter plaatse begeven, waar de zieke Belg eens zulke liefderijke verpleging vond. De hut was verdwenen; niemand wist mij met eenige juistheid te zeggen, waarheen de ouders van Bethken of zij zelve waren vertrokken of versukkeld. Men scheen slechts door eene twijfelachtige herinnering nog te weten, dat daar ooit het leemen hutteken van eenen armen werkman had gestaan…".

Voornaamste geraadpleegde bronnen.
H. CONSCIENCE, De omwenteling van 1830, Herinneringen uit myne eerste jeugd, Antwerpen, 1858. Consciences herinneringen aan zijn soldatentijd werden later ook opgenomen in : H. CONSCIENCE, Geschiedenis mijner jeugd, Brussel, 1888. 
Internet (www), website De Grote Heide - The great Heathland, www.bloggen.be/grote heide/, geraadpleegd november 2011.

In de Kempische gemeente Schilde is men de tweehonderdste verjaardag van Hendrik Conscience alvast niet vergeten. De schrijver verbleef er geregeld en werkte er aan zijn Loteling en zijn Baas Gansendonck. De culturele verenigingen van Schilde sloegen de handen in elkaar en maken van 2012 een "Jubileumjaar Hendrik Conscience", met een hele reeks manifestaties :  wandelingen, concerten, een tentoonstelling, een totaalspektakel, ja zelfs de inhuldiging (op 9 september) van een nieuw Conscience-monument! De opening van dit Conscience-jaar in Schilde heeft plaats op 14 januari e.k. Meer info en het volledige programma op :