vrijdag 24 februari 2012

Johan Beetz


Voor de inwoners van het Canadese dorpje Piastre Baie ging rond het midden van de jaren zestig een lang gekoesterde wens in vervulling: de overheid wijzigde de naam van hun woonplaats in Baie-Johan-Beetz.
Op zich was er met dat Piastre Baie niks mis. Het ging om een verbastering van de benaming die de inheemse bevolking aan de nabijgelegen baai had gegeven. Maar in het Frans staat het (van oorsprong Italiaanse) woordje "piastre" voor: munt, geld. En veel bewoners van Piastre Baie voelden zich niet al te happy als ze zich buiten hun heimat bekend moesten maken als afkomstig uit het plaatsje Geldbaai - je krijgt dan al snel de reputatie een geldwolf te zijn.
De baai zelf heette trouwens al sinds 1914 Baie Johan Beetz. Ze ligt in het zuid-oosten van Canada, in de provincie Québec, en is een inham van de immense Sint-Laurensbaai, die dan weer de monding vormt van de gelijknamige rivier.
Het zal u inmiddels al duidelijk zijn: de mensen daar hebben wat met die Johan Beetz, anders zouden ze niet eerst hun baai, en dan ook nog eens hun gemeente naar hem genoemd hebben. In hun dorp ligt er bovendien een Rue Johan Beetz, en als u met uw heli of uw vliegtuigje die kanten op wil, geen probleem: u kan landen in de onmiddellijke omgeving, op Johan Beetz Airport. Zoals gezegd: ze hebben daar iets met die Johan Beetz.
Beetz was een man met wetenschappelijke en praktische kennis, en met veel energie. Toen in 1918 de Spaanse griep de hele wereld, en dus ook Canada teisterde, plaatste hij de inwoners van zijn dorp in quarantaine: door die ophokking ontsnapte Piastre Baie aan de vreselijke ziekte en kreeg Beetz de reputatie van weldoener. Beetz was echter ook - en nu komen we aan zijn minder sympathieke kant - een verwoed jager en visser, en een bonthandelaar.
Ja, hoor ik u denken, allemaal goed en wel, en razend interessant, maar wat heeft dit in 's hemelsnaam met het Frans Wollebrants-blog te maken, waarin wij naar wekelijkse gewoonte toch enig verband met het reilen en zeilen van de schrijver, zijn familie, zijn woonplaats… verwachten (anders kunnen we net zo goed de New York Times, de Dag Allemaal of Le Monde Diplomatique lezen).
Uw vraag, waarde lezer, is niet alleen zeer terecht maar komt ook net op het goeie moment, want kijk… Die in Canada zo op handen gedragen Johan Beetz (zie foto boven deze tekst) was geboren op 19 augustus 1874, als zoon van een van origine Nederlandse rentenier met dezelfde naam: Johannes Beetz. En… deze blijde gebeurtenis had plaats in… het Vlaams-Brabantse plaatsje Boortmeerbeek, binnen de muren van het aloude, dicht bij het dorpscentrum, aan de Molenbeek gelegen kasteel Audenhoven (Oudenhoven), toen eigendom van zijn ouders!
De kleine Johan Beetz was de derde telg in een gezin dat tenslotte vier kinderen zou tellen. Zijn moeder was een zekere Celine Versyl (of Verzyl), volgens de geschiedschrijving een Waalse madame (maar ik vraag me af of ook zij niet van Nederlandse oorsprong was, en of dat Versyl of Verzyl aanvankelijk niet Verzijl is geweest…).
Ja, u hebt het goed gelezen: de BC (Bekende Canadees) Johan Beetz (junior) is dus eigenlijk een Bekende Boortmeerbekenaar (BB) - een wetenschap die tot nu toe in mijn dorp geheel onbekend is gebleven, en ik hierbij dus in alle exclusiviteit onthul!  
Wel werd in de Boortmeerbeekse historiografie eerder al gewag gemaakt van Johan Beetz senior, en wel in het boekje Boortmeerbeek van heerlijkheid tot gemeente (uit 1979). Daarin lezen we (op blz. 109) dat de fanfare Onder Ons gesticht werd in 1875 door "Johan Beetz, rentenier en wonende op het kasteel Oudenhoven te Boortmeerbeek". En verder: "Johan Beetz stierf op 39-jarige leeftijd, op 1 december 1876".
Inderdaad: vader Beetz overleed op relatief jonge leeftijd aan een bronchopneumonie (een longontsteking ontstaan in de luchtpijpvertakkingen). De kleine Johan was dan nog maar twee jaar oud.
In 1879 hertrouwde moeder Celine Versyl (Verzyl). Ik vermoed dat ze op (of rond) dat moment het Boortmeerbeekse kasteel Audenhoven verlaten heeft. Alleszins zal Johan Beetz junior van 1880 af opgroeien op verschillende kastelen en soortgelijke optrekjes in Wallonië. Eigenlijk heeft hij dus hooguit 5 à 6 jaar van de Boortmeerbeekse lucht kunnen genieten - jammer, anders had hij onze gemeentelijke jongensschool kunnen bezoeken, die vanouds bekend staat om haar degelijk onderwijs.
Wel zag hij zich in het Walenland rijkelijk omringd door woeste natuur, waardoor hij aardig op de hoogte raakte van de plant- en dierkunde, maar zich helaas ook zwaar ging toeleggen op jacht en visvangst (en met mensen die dieren doden voor hun plezier, daar heb ik het niet mee - al geef ik toe dat we hier de geest van de tijd en het milieu nog enigszins als verzachtende omstandigheden in rekening kunnen brengen). Over zijn kennis van het Nederlands zullen we ons maar geen begoochelingen maken.
Beetz junior ontpopt zich in zijn jongelingsjaren tot een buitenmens en een avonturier. Hij gaat graag op reis : Centraal Europa, Belgisch Congo (waar hij op groot wild jaagt), Algerije, Marokko… Hij studeert "een beetje" geneeskunde aan de universiteit van Leuven…
Dan doet zich een tweede drama in zijn leven voor. We zijn in 1893, onze Johan is 19 jaar. Zijn nichtje Marthe Versyl (of Verzyl), die dan al zowat een jaar lang tevens zijn verloofde is - ze kennen mekaar al sinds ze twaalf waren - doet bij het verlaten van een dansfeest een verkoudheid op (veel te licht gekleed waarschijnlijk - u weet hoe dat gaat met zo'n jonge meisjes). Van het één komt het ander, ook in dit geval is dat een longontsteking, en Johan ziet zijn aanstaande bruid door de dood weggekaapt.
Een zware klap, en Beetz raakt depressief.  "Je réalisai que je devais me distraire, voyager, aller loin, bien loin" schreef hij later over die tragische periode in zijn leven. Hij besluit naar Congo te trekken, tot iemand hem vertelt over Canada, waar de rivieren vol zalm zitten en de wouden vol wild…
De rest is geschiedenis… en te lang om hier te vertellen. Laat ik toch nog melden dat Johan Beetz in 1898 in Piastre Baie huwde met de plaatselijke, op dat moment 14-jarige, schoonheid Adéla Tanguay - dat hij er een indrukwekkend (nog bestaand) landhuis bouwde en elf kinderen kreeg. En dat hij uiteindelijk overleed in 1949 - mijn geboortejaar.
Ik weet het: het is gruwelijk onrechtvaardig dat ik Beetz' rijkgevulde leven zo afraffel, en voorbij ga aan de redenen waarom hij in Canada bekend staat als un grand naturaliste en aan het feit dat hij ook de teken- en schilderkunst beoefende, maar (a) ik moet de omvang van deze blog-stukjes binnen de perken van de lezensvreugde zien te houden, en (b) het was er mij uiteraard om te doen de Boortmeerbeekse oorsprong van onze beroemde - nu ja: in Canada min of meer bekende - man in de schijnwerper te zetten. Hopende hiermede en aldus nog eens een bijdrage te hebben geleverd tot de geschiedschrijving mijner geliefde woonplaats…

Geraadpleegde bronnen : artikel J. TANGUAY en P. DROUIN, Johan Beetz, Un naturaliste à l'esprit créateur, 1874-1949, in : Le Naturaliste Canadien, deel 129, nr. 2, zomer 2005 - via internet, website La société provancher d'histoire naturelle du Canada, geraadpleegd februari 2012 ; internet, digitale documentenverzameling Johan Beetz, naturaliste, op website Library and Archives Canada - Bibliothèque et Archives Canada, geraadpleegd februari 2012 ; trefwoorden Johan Beetz en Baie-Johan-Beetz in internet-encyclopedie Wikipedia (Franstalige versie), geraadpleegd februari 2012 ; trefwoord Baie-Johan-Beetz, Quebec in internet-encyclopedie Wikipedia (Engelstalige versie), geraadpleegd februari 2012 ; internet, artikel Johan Beetz, op website Histoires oubliées, geraadpleegd februari 2012 ; S. KOKKER, Québec, in de reeks reisgidsen Lonely Planet, Victoria (Australië), 2002 ; artikel D. DELLISSE, Johan Beetz a son village au Québec, in krant Le Soir, 5 augustus 2005 - via internet, website van de krant Le Soir, geraadpleegd februari 2012 ; M. FIERENS, Boortmeerbeek van heerlijkheid tot gemeente, z.p. (Boortmeerbeek), z.j. (1979).
Het boek van S. SOULAINE, Johan Beetz, Le petit grand Européen, Montréal, 2004, heb ik niet meteen kunnen vinden (maar ik beken dat ik er ook niet hard naar gezocht heb).

vrijdag 17 februari 2012

Zeerovers


Naar jaarlijkse traditie neem ik u ter gelegenheid van karnaval mee naar het amusement van de jaren vijftig (vorig jaar heb ik dat immers ook gedaan: zie mijn blog Karnaval van 4 maart 2011). Het is de beste manier om de winterdepressie, the winter blues, uit ons lijf en (vooral) onze geest te verdrijven, en om - zoals onze lekker heidense voorouders zegden - de boze geesten van ijs en sneeuw op de vlucht te jagen, en de loper uit te rollen voor de nimfen van het voorjaar, die nu hopelijk snel hun zachte opwachting zullen maken...
Bij het Boortmeerbeekse karnaval van het jaar 1955 waren mijn ouders en hun vrienden verkleed in zeerovers. Zoals men op de foto kan merken waren zelfs de vrouwelijke leden van het piratengezelschap met aangeplakte baarden getooid! Mijn moeder staat op de bovenste rij helemaal rechts, mijn vader zit op de onderste rij in het midden. Wat men helaas niet, of slechts heel fragmentarisch, kan zien zijn de behoorlijk indrukwekkende kromzwaarden waar men van voorzien was.
Dat laatste weet ik maar al te goed, want zoals omzeggens elk jaar, hield ik - in die dagen vijf jaar en zittend in de laatste kleuterklas - ook aan dit karnavalsgebeuren één en ander aan speelgoed over, en één, of allicht twee van die vervaarlijke zwaarden waren daar alleszins bij. Ze waren weliswaar van hout, maar toch behoorlijk bruikbaar : mits een handige, goed gerichte, en vooral krachtige aanpak kon men er bijvoorbeeld diverse soorten fruit en veldvruchten mee klieven. Op het hoofd van een vriendje heb ik ze nooit uitgeprobeerd - voor zover ik me kan herinneren (maar ik heb een allesbehalve sterk geheugen). Ook de fraaie piratenvlag is bij mij terechtgekomen, en één of twee van de - ook al van een doodshoofd voorziene - breloques : sieraden in één of andere soepele kunststof die men aan een touwtje om de hals droeg.
Rechts op de foto zien we een met sneeuw bedekt voetpad, want inderdaad : de februarimaand van 1955 was zeer winters. Van 9 tot 25 februari vielen er dagelijks sneeuwbuien her en der in België. 
"De sneeuw ligt dik", meldde schrijver Ernest Claes op 13 februari 1955 in zijn dagboek. En ook : "In ons gezegend landeke woedt de schoolstrijd. De linkse regering neemt de subsidies af - of vermindert ze - van de katholieke onderwijsinstellingen. Die reageren geweldig, de bisschoppen vooraan". "Het vriest nog altijd", luidde het op 19 februari. "Vannacht weer gesneeuwd".
Vastenavond 1955 viel op dinsdag 22 februari, dus nog volop in dit winteroffensief. In Boortmeerbeek ging een karnavalstoet uit en waren er bals (danspartijen) in de twee grote feestzalen van de gemeente, het Brouwershuis ("de bovenzaal") en de Movri. Het "jaarlijks Groot Gemaskerd Bal" op dinsdagavond in het Brouwershuis werd "opgeluisterd door het steeds graag gehoord orkest Pit Storms en zijn Zwervers".  "Het bal zal geopend worden door de fanfare Onder Ons".
In zaal Movri was een dag eerder, op maandagavond 21 februari om half negen al een "Groot Gemaskerd Bal" gehouden. Op dinsdag 22 februari ging er, "onmiddellijk na de carnavalstoet", een "Groot Verkleed Bloemen-Bal" van start. "Bloemen worden aangeboden aan de schoonste groepen, de verst komenden en de afzonderlijk verkleden" (sic). "Het alomgekende orkest 'Frank Reverya', van de Novelty te Mechelen, zal er het beste uitvoeren".
Wat was op dat moment "het beste" op muzikaal gebied? Dat kunnen we te weten komen aan de hand van een unieke historische bron… In januari '55 was het eerste nummer van het eerste Vlaamse tijdschrift voor lichte muziek op de markt gekomen : het maandblad Song Parade - met daarin de eerste Belgische hitparade (die overigens betrekking had op de maand december 1954, want men gaf aan welke fonoplaten in de voorafgaande maand het meest over de toonbank waren gegaan)!
Song Parade werd uitgegeven door Albert Van Hoogten, baas van het legendarische Belgische platenmerk Ronnex Records. Hoeft het gezegd dat de producten van dit label verbazend (om niet te zeggen: verdacht) goed scoorden in de hitparade van het blad? Hoofdredacteur was Jan Torfs, maar die zal al na een jaar de biezen pakken en met een eigen blad beginnen: het eerste nummer van zijn Juke Box zal in mei 1956 verschijnen.
Dankzij Song Parade weten we dat de Belgische platenverkoop van februari 1955 werd aangevoerd door de (mij niet bekende) zangeres Ellie Russell, met (het mij wel bekende) Mambo Italiano: een heel leuk nummer overigens, vind ik - zolang u mij niet vraagt er op te dansen, tenminste niet volgens de voorgeschreven mambo-passen - een eigen, vrije interpretatie, ja, daar wil ik nog wel aan beginnen.
De mambo, een van origine Cubaanse aangelegenheid, was begin 1955 hét populaire dans- en muziekgenre van de dag : Papa loves Mambo van Perry Como was volgens de Song Parade in januari '55 de meest verkochte fonoplaat in ons land geweest. Mambo Italiano (geschreven door de Amerikaan Bob Merrill in 1954) was rond dezelfde tijd ook in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië een grote hit, in de versie van Rosemary Clooney. 
Van ene Ellie Russell viel in de Wikipedia niks terug te vinden. Zou zij niet een Belgisch schaapje uit de Ronnex-stal van meneer Van Hoogten zijn geweest, zat ik mij al af te vragen. Misschien heette ze wel gewoon Elza Van Reusel of Josephine Verbustel of weet-ik-veel. Haar Mambo Italiano-versie kan overigens wel beluisterd worden op You Tube (ze klinkt pico bello, dat mag gezegd, ze swingt) - en zij schijnt een Amerikaanse zangeres en toch geen Ronnex-product te zijn geweest.  
Zoals vorig jaar op deze blogplaats al uiteengezet, ging het er bij het Boortmeerbeekse karnaval plezant, maar altijd ook fatsoenlijk aan toe - men moet er zich geen Aalsterse voil jeanetten of soortgelijke toestanden bij voorstellen. Ook onze burgemeesters hielden steeds hun manieren, zelfs als ze op vakantie waren.
Toch werd het Boortmeerbeekse karnaval van '55 ontsierd door twee ongevallen. In het regionale weekblad De Haechtenaar (van 26 februari 1955) lezen we: "Te Boortmeerbeek, tijdens de Karnavalviering van Dinsdag 22 Februari, geraakte plots de maskeradekleding, die gans uit watte bestond, van de genaamde Albert Perremans, in brand. De vlammen sloegen hoog op en de man was in een oogwenk in een levende toorts herschapen. Niettegenstaande de onmiddellijke hulp van de omstaanders werd de man deerlijk verbrand. Hij moest naar het ziekenhuis van Mechelen worden overgebracht".
Bij het tweede incident was het slachtoffer een kind. De Haechtenaar: "Ook de kleine Marcel Heremans, uit de Hollestraat, te Boortmeerbeek, werd tijdens deze karnavalsviering ernstig gekwetst. Toen hij na de doortocht van enkele verkleden een voorwerp opraapte, bleek dit een soort voetzoeker te zijn, die in zijn handen ontplofte. Handen, armen en aangezicht werden ernstig verbrand en de kleine jongen moest dringend geneeskundige bijstand ontvangen".
Opgroeiend in een veilig en warm nest, door ouders en familiekring liefdevol afgeschermd voor de vele verschrikkingen van het bestaan, zijn die macabere karnavalsincidenten van 1955 mij als vijf- à zesjarige slechts zijdelings ter ore gekomen. Natuurlijk maakten ze indruk op me: het was de eerste, of minstens toch één van de eerste keren, dat ik een echo opving van het théâtre de la cruauté dat de wereld in werkelijkheid toch grotendeels is.
Vooral de toortsman sprak tot mijn verbeelding en is in mijn geheugen blijven zitten. Had hij zich met al die (witte) watten verkleed in ijsbeer? Luidde het verhaal vervolgens niet dat er dan, in één of ander café, een allicht wat dronken tooghanger bij wijze van grap een brandende lucifer (of een aansteker) tegen dat karnavalspak had aangedrukt? L'enfer, ce sont les autres qui l'allument : Sartre formuleerde het enigszins anders, maar wat hij zei kwam op hetzelfde neer.

Bronnen : F. BROUYAUX e.a., Weer of geen weer, Een eeuw natuurgeweld in België, Leuven, 2004 ; E. CLAES, Uit de dagboeken van Ernest Claes, Het afscheid, Leuven, 1983 ; weekblad De Haechtenaar, jg. 65 (1955) ; R. COLLIN, Het Belgisch Hitboek, 45 jaar hits in Vlaanderen, 1954-1999, 3de uitgave, Lier, 1999 ; internet (www), website Sixties Hitparade Belgium, 15 Jaar Belgische Hitparade, van 1/1955 tot 12/1969, geraadpleegd maart 2002 ; internet (www), trefwoord Mambo Italiano in internet-encyclopedie Wikipedia (Engelstalige versie), geraadpleegd februari 2012.
Ja, ik weet het: karnaval moet volgens de Nederlandse Taalunie als carnaval worden gespeld, maar soms doe ik ook op taalkundig vlak lekker mijn eigen zin.

vrijdag 10 februari 2012

Mankementen


Eindelijk nog eens bij mijn dokter op bezoek geweest - dat was al geleden van juli vorig jaar. Toen had ik bloed laten trekken, en nu vond ik het stilaan toch wel de hoogste tijd om kennis te nemen van wat het labo aan de hand van het door mij geleverde sample met betrekking tot mijn status medicalis zoal uitgevlooid had.
Weliswaar had ik mijn arts destijds verzocht mij te waarschuwen indien het bloedonderzoek onverhoopt zou uitwijzen dat ik nog minder dan drie maanden te gaan had, en even weliswaar had ik van hem geen signaal in die zin ontvangen, maar nu hadden zich een aantal fysieke mankementjes opgestapeld, en dus achtte ik het ogenblik gekomen om eens langs te gaan voor een groot onderhoud, en liet ik mijn echtgenote een afspraak maken (trouwe lezers van dit blog weten dat ik lijd aan telefonobie, een diepe afkeer van het vaste toestel - ik heb al hemel en aarde bewogen om dat vermaledijde ding uit ons huis te krijgen, maar volgens mijn vrouw gaan dan ook het internet, de computer, de televisie, de elektriciteit, het warm water en nog een reeks andere voorzieningen uitvallen… ik denk dat ze wat overdrijft, maar goed, we hebben een compromis bereikt : het vast toestel is mogen blijven, maar het staat op een afgelegen plaats en zij wendt het aan).
Ja, hoe gaat dat met een mens : zolang je een drukke baan hebt zit je met zoveel professionele sores aan je hoofd dat je fysieke gesteldheid volkomen aan je aandacht ontsnapt. Maar als je dan pensionado wordt, dan heb je plots alle tijd om aan je gezondheid te denken, om er wat aan te doen - en vooral om er je zorgen over te maken.
Je begint met gedrevenheid te sporten en met naarstigheid in je tuin te werken, bent meer dan tevreden over zoveel inzet van jezelf, verwacht binnen de zes maanden weer over de blakende conditie van je 18 jaar te beschikken, en moet drie jaar later teleurgesteld constateren dat ondanks al je bewonderenswaardige ijver je spieren en gewrichten zich steeds maar strammer in de jicht-, de reuma- en de artritis-luren laten leggen.
Tot overmaat van ramp loop je bij al die trainingsarbeid ook nog allerhande fysieke letsels op, waar normaliter enkel topsporters zich op beroepen om weer eens forfait te geven voor één of andere wedstrijd. Bij mij begon het met het onverhoeds opduiken van een knobbel op de grote teen van mijn rechtervoet - naar ik vermoed ten gevolge van het dragen van zeer stevige, maar net iets te klein geworden oude bergschoenen bij de verwerking van bomen tot brandhout.
Ach, dacht ik nog, easy come, easy go, maar die wijsheid schijnt dus niet van toepassing wanneer het bobbels op grote tenen betreft - daar kan ik als ervaringsdeskundige inmiddels getuigenis van afleggen. Al zo'n drie jaar zit dat knobbelige zaakje daar, doet het pijn als ik in bad zit en mijn grote rechterteen plooi, en maakt het geen aanstalten om weer te verdwijnen.
So far, so bad, maar nu, zeer recent - ik schat zo'n twee weken geleden, ik had het niet meteen in de gaten - tekent zich verdorie plots ook een hard en pijnlijk bolleke af in de palm van mijn linkerhand! Mijn vrouw nam al het woord builenpest in de mond, maar ik gokte op een bloedklontertje, veroorzaakt door een stukgesprongen bloedvaatje - allicht bij het turnen de sporten van het klimrek wat te fanatiek omklemd…
Mijn dokter schudde het hoofd, morrelde wat aan mijn hand en vingers en concludeerde : een peesknobbel. Best mee naar de handchirurg gaan, adviseerde hij, heel uitzonderlijk kan zo'n gezwel wel eens kwaadaardig zijn, één van zijn patiënten was er ooit een been door kwijtgespeeld. Een been? Dat zal dan wel een knobbeltje op de voet zijn geweest, maar ja, dat had ik ook nog in petto… en dus stante pede even de schoen en de sok uitgetrokken… 
Vervolgens ontstond een fase van verwarring omdat de aandacht van mijn dokter getrokken werd door een minuskuul bultje boven mijn op-één-na-grootste teen… zelf had ik dat nog nooit opgemerkt… de dokter pulkte er wat aan, maar verloor zodoende de grotere knobbel op mijn teen geheel uit het oog… enfin, ik moest ook mijn voet maar eens door de handchirurg laten bekijken… (al durf ik er een Omer op verwedden dat die zich terzake onbevoegd verklaart en collegiaal doorverwijst naar de voetchirurg, die moet toch ook wat beleg op zijn boterham verdienen).
De lust om mijn lijstje met mankementen zorgvuldig af te werken was mij inmiddels al danig vergaan, want mijn aversie voor chirurgen en soortgelijk ziekenhuisgedoe is al even groot dan die voor vaste toestellen - maar ja, er was natuurlijk nog dat bloedonderzoek. De dokter schoof me het rapport van het Laboratorium voor medische ontledingen onder de neus.
Die labo-mensen maken het je gemakkelijk hoor, die plakken zelf al een balkje op de topics waarvoor je te hoog dan wel te laag scoort. En ja, voor de schildklier zat ik er, voor de derde opeenvolgende keer al, weer aardig over. We zullen het bloedonderzoek deze keer daarop toespitsen zei mijn dokter - een inperking waar ik niet zo gelukkig mee was, want als ik bloed afsta heb ik liever dat het maximaal wordt benut, maar goed, we moeten allemaal een inspanning leveren om de kosten van de ziekteverzekering wat binnen de perken te houden.
Toen ik het labo-papier thuis op mijn bureau deponeerde zag ik dat er nog een waarschuwingsbalkje stond bij de triglyceriden en voorwaar ook één bij de eosinofielen! Die triglyceriden, daar was ik enigszins mee vertrouwd, die zijn gelinkt aan mijn hoog cholesterolgehalte (ik zal weer eens wat Crestor slikken, daar heb ik nog een voorraadje van). Maar de eosinofielen? Nooit van gehoord. Gauw eens even op het internet gekeken - en het spel zat op de wagen!
Eosinofielen zijn een bepaald type witte bloedcellen, leerde ik : als je er te veel van hebt dan heet dat eosinofilie (ook: eosinofielie) - dat klinkt heel logisch - en dàt ik er te veel van heb, het zal nog niet zijn zeker, je mag aan 4 % komen en ik zit aan 7 % - niet zo gruwelijk als de rate waarmee de Vlaamse regering de belasting op de inverkeerstelling van auto's opdrijft, dat is waar, maar toch stevig boven de limiet…
En wacht eens even : eosinofilie wijst op de één of andere zeldzame bloedziekte : symptomen zijn onder andere moeheid, spierpijn, nachtelijke transpiratie, jeuk… allemaal zaken waar ik meermaals last van heb - ja, vooral die moeheid, dat was trouwens één van de mankementen die ik bij mijn dokter al had aangekaart, volgens hem had dat met die schildklieraffaire te maken, maar nu weet ik wel beter, het moet aan die zeldzame bloedziekte liggen…
Hebt u dat nu ook, als u zo een lijstje met de symptomen van één of andere aandoening leest, dat u die zowat allemaal - op één of twee na - effectief blijkt te hebben? Goed, er was ook wat symptomatologie die ik (voorlopig) nog niet vertoon, die laat ik hier nu achterwege wegens irrelevant, maar… goh, die zeldzame bloedziekten, waar ik er dus allicht één van beet heb, die leiden dus wel tot allerlei verschrikkelijkheden hé, gaande van vergroting van de lever en de milt tot stoornissen in het hartritme en hartzwakte.
En ja, dat wil nu lukken, maar de laatste tijd heb ik soms een vage, onbestemde pijn in de hartstreek, en bovendien scheuten in mijn linkerarm, hetgeen er naar het schijnt kan op wijzen dat er een hartinfarct staat aan te komen… Hoelang zal dit zand-in-je-hand-blog nog bestaan zit u zich nu ongetwijfeld al af te vragen, en ik heb daar alle begrip voor, want het is een terechte bekommernis die mij na het lezen van die eosinofiele bloedziekten-website ook niet meer loslaat.
Goh, nu ik er aan denk : eigenlijk was ik vooral naar mijn dokter gegaan om een nieuwe dosis bloeddrukverlagers te laten voorschrijven, Nobitennetjes : ik neem er één per dag, en mijn voorraad was reeds een tijdje uitgeput, zodat ik me al verplicht had gezien een strookje te jatten bij mijn vrouw, die namelijk ook aan te hoge bloeddruk lijdt, zij het om een heel andere reden dan ik : bij haar komt dat omdat ze zich toch altijd zo snel over alles en nog wat opwindt en druk maakt (soms zelfs over mij), dat is bij mij geenszins het geval, ik ben de kalmte zelf, maak mij nooit ergens zorgen over, een echte stoïcijn - mijn hoge bloeddruk is aangeboren, een familiekwaal - mijn vader, grootvader, overgrootvader : allemaal ten onder gegaan aan hart en bloedvaten, daarom let ik dus extra op mijn bloeddruk : sober met eten en drinken (tamelijk sober toch, meestal), geen verzadigde vetten (behoudens uitzonderingen), veel bewegen (of toch vrij veel, enigszins), en als kroon op het werk elke avond een Nobitennetje voor het slapengaan, om de aders open te houden.
Hopelijk wordt ik nu bij een volgende uitstap of reis niet platgereden door een dronken Poolse vrachtwagenchauffeur die de file niet had zien staan, of val ik niet ten prooi aan een terroristische aanslag in de metro van Boortmeerbeek of elders, het zou jammer zijn, na al dat letten op mijn gezondheid… Als mijn uur dan toch gekomen is, dan nog liever door toedoen van de eosinofielen.
Goed, om mijn door die eosinofilie gekwelde zinnen wat te verzetten, stort ik mij op het sportnieuws. Wat luchtig gebazel, dat ontspant een mens. Maar wat lees ik? "Bart Wellens wordt morgen aan de kaak geopereerd". Bart Wellens, dat is toch die coureur die net voor het Belgische kampioenschap veldrijden ijlings in het ziekenhuis moest worden opgenomen met een zwaar hartprobleem dat hem ei zo na het leven kostte?
Kwatongen hadden het al over doping, maar wat bleek uiteindelijk de ware oorzaak van het onheil dat de sympathieke Bart had getroffen? Ik citeer letterlijk : "een infectie van de tandwortel in de rechterkaak"! En wat wil nu het geval? Dat ik al enkele weken, weliswaar niet permanent maar toch zeer geregeld, een zekere tandpijn waarneem in mijn rechterkaak! Ik had in dit verband zelfs al overwogen mijn controlebeurt bij de tandarts - gewoonlijk in maart, en weer iets waar ik niet bepaald met rock 'n roll in mijn hart naartoe trek - dit jaar wat te vervroegen - dus ik verzin hier echt niks hoor.
En ja, als ik deze kiespijn nu link aan dat reeds gesignaleerde, zeurderige gevoel aan mijn hart, en aan die onverklaarbare moeheid die in de namiddag wel eens de kop opsteekt… De stukken van de puzzel vallen op dramatische wijze in elkaar!
Hoeft het gezegd dat mijn vrouw onder de indruk was toen ik haar bij het middageten vertelde dat ik meer dan waarschijnlijk aan een zeldzame bloedziekte lijd, veroorzaakt door een te hoog gehalte aan eosinofielen, en dat deze kwaal via mijn rechterkaak langzaam oprukt naar mijn hart? 
's Avonds kijken mijn echtgenote en ik naar het televisienieuws, gezellig samen in de sofa, beiden met onze te hoge bloeddruk (dat schept een extra band), ik daarenboven met mijn peesknobbel, mijn te veel aan eosinofielen en mijn zeldzame bloedziekte. "Met dit ijskoude weer duikt de kwaal van de wintertenen weer overal op", deelt de nieuwslezeres-van-dienst mee. "De beste manier om die te bestrijden bestaat er in een voetbad te nemen in je eigen ochtendurine", voegt ze er eigenwijs aan toe (ik denk dat het Birgit Van Mol was, anders toch best een fatsoenlijk meisje).
Ik vind het weerzinwekkend, maar mijn vrouw beaamt dat dit inderdaad een beproefde methode uit de volksgeneeskunde is. Wat mij echter nog meer verontrust is dat ik kort voor aanvang van het journaal een zekere jeuk voelde tussen de kleinste en de op-één-na-kleinste teen van mijn linkervoet, en het toen even door mijn hoofd flitste dat ik misschien wel wintertenen aan het ontwikkelen was!
"Je zou nog eens een humoristisch stukje op je blog moeten zetten", zegt mijn vrouw later op de avond. Wel ja, waarom niet? Een te hoge bloeddruk hebben, een peesknobbel hebben, eosinofilie hebben, een zeldzame bloedziekte hebben, een zeurderige tand hebben die weldra op fatale wijze het hart gaat verlammen, wintertenen hebben die enkel nog met ochtendurine te redden vallen… en dan nog eens eventjes de grapjas uithangen - moet kunnen. Ik had echter meer een klein doch ernstig theologisch-filosofisch vertoog in gedachten, met als thema : de onvolkomenheid der Schepping, zoals weerspiegeld in de mankementen van ons eigen lichaam. 

Afbeelding : opvoering van Le malade imaginaire van Molière (1622-1673) in 1674, tijdens een feest gegeven door de Franse koning Lodewijk XIV ter gelegenheid van de verovering van Franche-Comté.  Gravure van Jean Le Pautre (1618-1682) uit 1676. Met dank aan Wikimedia Commons.

vrijdag 3 februari 2012

Laatste loting


In het jaar 1909 werd mijn grootvader Frans Constant Wollebrants twintig jaar. En dus werd hij door de overheid opgeroepen om te gaan loten voor de militaire dienst.
Eeuwenlang hadden machthebbers hun legers bevolkt met beroepssoldaten, maar zo vanaf de zeventiende eeuw zochten ze naar meer en goedkopere manschappen, en dus riepen ze de militaire dienst uit tot de plicht van iedere jongeman. In onze gewesten werd de verplichte legerdienst ingevoerd in september 1798, tijdens de Franse overheersing. Niet toevallig brak een maand later in het Vlaamse land een opstand tegen de Franse bezetter uit, die in de geschiedenis bekend staat als de Boerenkrijg.
Tevergeefs. Het systeem van gedwongen krijgsdienst - door de bevolking net zo gehaat als de belastingen - overleefde de Franse bezetting en de tijd van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, en kwam in het nieuwe België terecht.
Omdat het inlijven van alle jongemannen een te zware hypotheek legde op het economisch leven, en men in vredestijd met al dat krijgsvolk geen blijf wist, werd de algemene dienstplicht enigszins afgezwakt door het procedé van de loting. Men stelde vast hoeveel manschappen het leger nodig had, en dwong dan alle mannen van een zekere leeftijd een lotje te trekken : men lootte zich er in of men lootte zich er uit. Een zo kinderlijk eenvoudige werkwijze dat in onze tijd zelfs Freya Van den Bossche ze had kunnen bedenken (met hulp van haar kabinet uiteraard).
Omdat bij deze vorm van nationale loterij echter ook meneer de minister en meneer de baron en meneer de fabrieksdirecteur en soortgelijke meneren het risico liepen hun zonen voor enkele jaren te moeten afstaan aan het leger, werd de loting op haar beurt afgezwakt door het procedé van de vervanging. Wie zich er in had geloot mocht een remplaçant naar de kazerne sturen. Die wilde daar uiteraard fiks voor vergoed worden, en dus was de mogelijkheid om op deze manier onder de dienstplicht uit te komen enkel weggelegd voor… de zonen van meneer de minister, meneer de baron, meneer de fabrieksdirecteur en gelijk-gefortuneerden.  
"Mijn beide grootvaders, Henri Vannoppen en Emiel Van Tilt, beiden uit Erps-Kwerps, gingen loten, de eerste in 1902, de tweede in 1907", vertelde de Brabantse historicus Henri Vannoppen. "Ze waren uitgeloot. Beiden verkochten zich als twintigjarigen voor de premie van respectievelijk 1600 en 1800 fr. Ze deden vier jaar dienst vóór de oorlog en waren vier à vijf jaar onder de wapens of krijgsgevangen in de Eerste Wereldoorlog. Alles bij elkaar zuurverdiend geld".
Na deze kleine geschiedenisles kunnen we op stap met mijn grootvader, die in de volksmond Soehe werd genoemd en anno 1909 nog bij zijn ouders op de Donk in Boortmeerbeek woonde. De loting kwam immers niet naar u toe, men moest er voor naar de hoofdplaats van het kanton : in het geval van mijn grootvader was dat Haacht.  
We zijn lang niet alleen om op pad te gaan, want niet minder dan dertig jongens uit Boortmeerbeek trokken op die zaterdag de 6de februari naar het Haachtse gemeentehuis, samen met hun burgemeester en hun veldwachter (van wie natuurlijk verwacht werd dat ze er de openbare orde een beetje in hielden).  
Het werd een hele toeloop daar in Haacht, want ook uit alle andere gemeenten van het kanton moesten de in 1889 geboren jongemannen komen loten : uit Hever (13 lotelingen), Keerbergen (30), Rotselaar (37), Baal (17), Tremelo (21), Werchter (26), Wezemaal (19), Wespelaar (12), Tildonk (22), Holsbeek (22) en natuurlijk uit de gemeente Haacht zelf (23 lotelingen).  In totaal waren 272 lotelingen opgeroepen.  Er nam trouwens nog een tweede Wollebrants aan die loting van 1909  deel : Juul (Julius) Wollebrants uit Haacht - een verre verwant van mijn grootvader. 
Zo’n loting vormde telkenjare "een opwindende gebeurtenis waarvan verdriet, opluchting, bijgeloof, folklore, drinkgelagen, baldadigheden en vechtpartijen de componenten waren” - zo heeft de Haachtse heemkundige André Van Aerschot de zaak treffend samengevat.
Voor het toenmalige Haachtse gemeentehuis moeten we in de Wespelaarsestraat zijn, even buiten het dorpscentrum. De loting heeft plaats in de tegen de achterzijde van het gemeentehuis aangebouwde gemeenteschool. Ze begint om tien uur. Ze wordt geleid door de arrondissementscommissaris, bijgestaan door enkele militairen.
Na de naamafroeping van de lotelingen worden de lotingsbriefjes klaargemaakt. Op elk ervan staat een nummer gedrukt (om een mij onbekende reden liep de nummering kennelijk niet van één tot pakweg 272 : het laagste lot dat in 1909 in Haacht werd getrokken was 67, het hoogste 336).
De arrondissementscommissaris parafeert de briefjes, waarna ze één voor één door de militairen worden opgerold, in een ringvormig kokertje - cossette genoemd - geschoven, en in de lotingstrommel gegooid.  
Dan deelt de commissaris mee tot aan welk nummer men er ingeloot zal zijn : dit hangt af van het aantal soldaten dat het kanton dat jaar aan het leger moet leveren. Op één derde tot de helft van de briefjes komt een laag getal voor : dat betekent dus dat men in het leger moet - met een hoog blijft men er uit. Er zullen echter ook de zogenaamde twijfelaars zijn : jongens die een nummer trekken dat op de grens tussen de lage en hoge nummers ligt. Of zij al dan niet naar het leger moeten zal afhangen van het aantal uitgestelden en afgekeurden!
Aan de trommel is een zwengel waarmee men ze om haar as kan laten draaien. De vierkante opening waar de lotelingen straks hun hand in moeten steken is nu nog met een luikje afgesloten. De cossettes worden grondig gemengd : het toeval zal zijn werk doen.
Gelukkig voor de jongens van Boortmeerbeek komen de gemeenten in alfabetische volgorde aan bod : ze moeten dus niet lang wachten voor ze aan de beurt zijn.  Maar binnen dat gemeentelijk kader worden de zaken ook weer alfabetisch afgehandeld en ja, dan moeten wij Wollebrantsen natuurlijk iets meer geduld aan de dag leggen dan de meeste andere stervelingen (hetgeen ons overigens niet belet zeer tevreden te zijn met - en trots te zijn op - onze zeldzame en welluidende naam).
In het volgepropte lokaal is het inmiddels warm en benauwd geworden. Elk om beurt gaan de jongens - één en al zenuwen natuurlijk - met hun hand in de trommel. Her en der zitten op dat moment moeders en liefjes te bidden, kunnen vaders moeilijk hun gedachten bij hun werk houden... Misschien is de loteling op bedevaart geweest, waarschijnlijk is hij voorzien van één of ander sacraal object… de volksdevotie biedt talrijke mogelijkheden om zich met behulp van God en zijn heiligen voor een laag nummer te behoeden.
Pas als voorlaatste van zijn gemeente mag Frans Wollebrants een cossette uit de trommel grabbelen... Hij moet ze overhandigen aan de arrondissementscommissaris, die ze opent, het briefje dat er in zit ontrolt… en met luide stem het getal voorleest dat er op staat. Het is... 317 - een zeer hoog nummer! De Soehe heeft er zich uit geloot! Het lotingbriefje mag hij meenemen, als souvenir. Het resultaat van zijn loting is officieel genoteerd.
Ongetwijfeld heeft mijn grootvader zich vervolgens met grote blijdschap in de kermisstemming gestort, die zich rond die tijd van Haacht meester maakte. In de cafés was het een drukte van belang : de enen dronken van vreugde, omdat ze zich er uit - de anderen van verdriet, omdat ze zich er in hadden geloot... Dat de Haachtse herbergiers die dag gouden zaken deden hoeft geen betoog.
Sommige lotelingen speldden hun nummer op hoed of muts. Anderen lieten zich letterlijk in de bloemetjes zetten… "Vrouwen, die speciaal van Leuven en Mechelen kwamen met hele korven en manden vol bloemen, versierden hiermede de kledij der lotelingen", lezen we in het regionale weekblad De Haechtenaar (van 11 september 1948). "Waar de Haachtenaars doorgaans met één enkele roos op hun vest tevreden waren, hadden de Keerbergenaars en de mannen van Tremeloo (sic) de specialiteit hun jas helemaal te laten volsteken, en op elke broekspijp prijkten drie grote rozen. Broeders of vrienden vergezelden sommige lotelingen van andere gemeenten en hadden een duif bij zich. Het gelot nummer werd op een briefje geschreven en aan een poot der duif bevestigd. Deze vloog natuurlijk dadelijk naar huis om aldaar het goede of slechte nieuws te melden". Maar ook de plaatselijke drukker liet zich niet onbetuigd : omzeggens meteen na afloop van de loting verkocht hij voor tien centiemen een strooibiljet met de volledige uitslag.
In feite had mijn grootvader die dag nog veel meer geluk dan hij toen kon vermoeden. Wie er zich in lootte moest niet alleen toen soldaat worden, maar zou, wanneer in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, opnieuw worden opgeroepen en de strijd ingestuurd...
Frans Constant Wollebrants kaderde zijn geluksbriefje in (waarbij het op een achtergrond van karton en textiel werd geplakt) : zelfs in zijn latere huis in de Beringstraat hing het nog in de achterkamer aan de wand (zo herinnerde een familielid zich in 1998). Kennelijk werd nadien een deel van het lijstwerk weer verwijderd, maar het lotingbriefje zelf - en een met bloemen versierd kadertje er omheen - zijn bewaard gebleven : een scan ervan staat boven dit artikel. Het briefje en zijn bebloemde omkadering meten samen 6,7 op 4 centimeter. Op het papiertje ziet men (boven rechts) duidelijk de paraaf (de afgekorte handtekening) van de arrondissementscommissaris staan.
Ook bewaard : de lotingtrommel van het kanton Haacht. Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de laatste loting, in 2009, werd ze gerestaureerd. Toen het Haachtse Zoldertheater op 12 september 2010 in het domein De Spoelberch in Wespelaar het toneelstukje De Loteling opvoerde zou de originele (gerestaureerde) trommel zijn gebruikt : ik had de indruk dat de restauratie van het erg grondige type moet zijn geweest.
Op de 1ste december 1909 keurde de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers een nieuwe militiewet goed, die de loting en de plaatsvervanging afschafte en verving door een algemene dienstplicht van één zoon per gezin (met een diensttijd van 15 maanden voor de infanterie en van 20 maanden voor de artillerie). Dit betekende dat Frans Constant en zijn lotgenoten eerder op het jaar betrokken waren geweest bij een historische gebeurtenis : de laatste loting in België! 
Misschien was het wel de laatste militaire loting tout court, want voor zover ik kon nagaan hadden alle andere Europese landen deze vorm van recrutering al eerder afgeschaft (te beginnen met Pruisen in 1806 en Zwitserland in 1817).
Koning Leopold II ondertekende de nieuwe wet op 14 december - "op zijn sterfbed" wordt daar gewoonlijk bij gezegd, en inderdaad wisselde de 74-jarige vorst op 17 december van dat jaar het tijdelijke met het eeuwige, daarin overigens liefdevol bijgestaan door zijn 26-jarige vriendin Blanche Delacroix (honni soit qui mal y pense).

Bronnen : A. VAN AERSCHOT, Kringloop met duizend volwassen, onvolwassen en soms ongewassen Haachtenaars, Haacht, 1999, blz. 62-63 ; artikel Uit de oude doos, De laatste loting in 1909, Herinnering aan een onzalig regiem, in : weekblad De Haechtenaar, jg. 58, nr. 37, 11 september 1948, bijvoegsel verso ; artikel A. VAN AERSCHOT, Tachtig jaar geleden had te Haacht de laatste loting plaats, in : HOGT (Haachts Oudheid- en Geschiedkundig Tijdschrift),  jg. 4, nr. 2 (mei 1989), blz. 133-149 ; artikel H. VANNOPPEN, De loting werd 100 jaar geleden in het militiekanton Haacht afgeschaft, in : HOGT (Haachts Oudheid- en Geschiedkundig Tijdschrift),  jg. 23, nr. 3 (december 2008), blz. 261-270 (met op blz. 261 een foto van de lotingstrommel van Haacht vóór haar restauratie) ; mededeling van Yvonne Mommens, 15 december 1998 ; artikel P. DELAMEILLIEURE, Loteling en loting, in : Acta Belgica (Tijdschrift van de Wetenschappelijke Vereniging van de Militaire Medische Dienst), jg. 132, nr. 1 (april 1980), blz. 39-41 ; artikel De loteling te Holsbeek en elders, in : Oost-Brabant, Heemkundig tijdschrift van het Hageland en omgeving, jg. 15 (1978), nr. 2, blz. 59-63.