vrijdag 26 oktober 2012

Limone


In de zeer vroege ochtend van dinsdag 12 op woensdag 13 september 1786 verliet Goethe het aan de noordelijke oever van het Gardameer gesitueerde Torbole (zie mijn blogtekst Torbole van 12 oktober 2012). Ongetwijfeld was het zijn bedoeling om in één trek naar het zuidelijker gelegen Bardolino te varen, om van daaruit over land naar Verona te reizen. De wind zou er echter anders over beslissen. Aanvankelijk stond die nochtans gunstig, "zodat de zeilen konden worden gebruikt" (Goethe had ook twee roeiers aan boord).
"Het was een stralende morgen, weliswaar bewolkt, maar bij dageraad stil. We voeren langs Limone met zijn in terrassen tegen de hellingen aangelegde en met citroenboompjes beplante tuinen, die er rijk en netjes uitzien. De tuin bestaat geheel uit rijen van vierkante witte palen die op zekere afstand van elkaar staan en trapsgewijs bergop lopen. Boven deze palen zijn sterke stokken gelegd om de ertussen geplante bomen 's winters af te dekken". Aldus Onze Schrijver, in zijn Italienische Reise.
Wij - mijn vrouw en ik - vaarden… nee, niet langs… maar naar Limone… op woensdag 3 oktober 2012. Vanuit Riva del Garda, en bij een schitterende najaarszon, die het Lago di Garda en de hoge bergen, die het (in het noorden) omringen, er op hun mooist en hun indrukwekkendst liet uitzien.
Toen we Limone - gelegen aan de noord-westelijke oever van het Gardameer -  naderden, zagen we, ten zuiden van het stadje, de vroegere citroenkwekerijen. De vierkante palen "op zekere afstand van elkaar" en "trapsgewijs bergop" lopend, stonden er nog: zie de foto boven dit artikel!
Wit waren ze niet meer (ik vermoed dat ze vroeger gewitkalkt werden). Voor de bescherming van citroenboompjes tegen de winterse omstandigheden zijn ze uitgediend. Hier en daar staat er in Limone nog wel een citroenboompje - om de toeristen te plezieren - maar de kweek op grotere schaal heeft het er al geruime tijd moeten afleggen tegen de concurrentie uit Noord-Afrika.
Jammer, maar gelukkig herinnert de naam Limone nog aan de frisse, mediterrane citrusvruchten met hun fotogenieke gele kleur, die in het Italiaans limoni heten (en in het Engels lemons). Denk je dan. Maar dat is eigenlijk verkeerd gedacht. Het is immers een fabeltje dat Limone zijn welluidende naam zou te danken hebben aan de limoni (of omgekeerd). In werkelijkheid komt Limone (waarschijnlijk) ordinairweg van het Latijnse limes, dat grens betekent.
Maar goed, het plaatsje - voluit heet het Limone sul Garda, want er schijnt ook nog een Limone in de regio Piemonte te liggen - oogt er niet minder paradijselijk om. Het telt amper een duizendtal inwoners, is ook maar 26 vierkante kilometer groot, maar leeft van het toerisme (dat op vlak van inkomsten de vroegere citroenteelt op meer dan uitstekende wijze vervangt). Bij mooi weer worden de gasten, ik denk zo om de tien à vijftien minuten, in steeds nieuwe bootjesvrachten in het kleine haventje aangevoerd.
Het dient echter gezegd: de bezoekers van Limone zijn beschaafde mensen, zodat het er aangenaam toeven is - zeker als de zon schijnt. Hier zijn uitdrukkingen als "een gezellige drukte" en "een prettige vakantiestemming" nu eens echt op hun plaats, en geen schimmen van zichzelf.
Want ja, ook op vlak van reizen en verblijven ben ik een veelkantig mens. Ik kom graag op afgelegen, godverlaten, desolate plekken - loop bij voorkeur langs weinig betreden paden. Maar anderzijds…  doe ik ook graag plaatsen aan waar reizigers en toeristen al eeuwenlang naar toe gezogen worden. Plaatsen waar je de traditie en de historie van het reizen onder je voeten voelt: de Rheingau, het Zwarte Woud, het Berner Oberland, het Griekse Delphi... Een rijtje waar zeker ook de Noord-Italiaanse meren in thuis horen.
Dateert mijn liefde voor de laghi niet uit de tijd dat ik in een documentaire over de geschiedenis van het toerisme van die lekkere oude filmpjes zag, waarin burgerlijke reisgezelschappen in de jaren twintig-dertig (van de vorige eeuw) dit gebied bezochten… begeleid (in de documentaire althans) door van die weemoedig-jengelende mandolinemuziek…? Hoor ik daar in de verte niet sul mare luccia, l'astro d'argento… weerklinken?
Terug naar Goethe. Toen hij met zijn bootje Limone voorbij was gevaren veranderde de wind van richting: plots ging die hevig waaien vanuit het zuiden naar het noorden. Zuidwaarts zeilen kon niet langer, en ook roeien "richtte weinig uit tegen het oppermachtige geweld" van wind en water.
Er zat niets anders op dan aan te leggen in het haventje van Malcesine: een eind voorbij Limone, en aan de oostzijde van het Gardameer - in de schaduw van het Monte Baldo-massief. "Dit oponthoud wil ik zo goed mogelijk te baat nemen, vooral om het kasteel te tekenen dat aan het water ligt en een fraai object is. Vandaag bij het langsvaren maakte ik er een schets van", noteerde Goethe die avond.
De volgende dag voerde hij zijn voornemen uit. Toen hij in de ruïne van het kasteel - "dat voor iedereen toegankelijk is omdat het geen poorten heeft en niet wordt beschermd en bewaakt" - zat te tekenen, overkwam hem één van die onaangename voorvallen, waar iedere reiziger al wel eens mee af te rekenen krijgt. Hij kreeg het aan de stok met (een aangroeiend deel van) de plaatselijke bevolking, die hem voor een spion in dienst van de Oostenrijkse keizer hield (Malcesine hoorde bij de stadstaat Venetië), en zich niet kon inbeelden dat iemand schoonheid kon ontwaren in een oud en vervallen kasteel. Goethe doet in zijn Italienische Reise nogal luchtig over het incident, maar alleen al de omvang en gedetailleerdheid van zijn relaas, maakt duidelijk dat het zijn reisplezier toch wel grondig verstoord had.
Ook wij zijn in Malcesine geweest, hebben van daaruit de kabelbaan naar één van de meer dan tweeduizend meter hoge toppen van het Monte Baldo-massief genomen. We zijn daarna nog tot bij het hoog op een rots gelegen kasteel geweest - het Castello Scaligero heet het officieel (de naam van de middeleeuwse adellijke familie Scaligeri - heren van Verona - komt men in heel het Gardagebied te pas en te onpas tegen).
Ik had de indruk dat aan het kasteel van Malcesine sinds Goethes doortocht stevig gerestaureerd en heropgebouwd werd. Langs de straat hangt een gedenkplaat met de mededeling dat Goethe hier in 1786 de tekenkunst heeft beoefend: dat hij door de inboorlingen bijna gemolesteerd werd, wordt niet vermeld.
We hebben niet de tijd om het kasteel te bezoeken: intra muros werd - naar verluidt - een klein museum ingericht (in het voormalige munitiemagazijn nota bene), en valt ook een borstbeeld van de Grote Schrijver te bewonderen.
Goethe reisde vanuit Malcesine door naar Bardolino, het plaatsje dat heden ten dage de meest gereputeerde (rode) wijn van het Gardagebied produceert. Wij keerden terug naar ons hotel in Riva del Garda, en zochten bij het avondeten uit of die reputatie wel verdiend is. 

Foto boven de tekst: eigen opname, Limone, 3 oktober 2012.

Geraadpleegde bronnen: J.W. VON GOETHE, Italiaanse reis, vertaling W. Oranje, bezorgd door M. Pütz, tweede druk, uitgeverij Boom, Amsterdam, 1999.

vrijdag 19 oktober 2012

Venetië


Prachtig vind ik het om een stad te (be)naderen langs, van af, van op... het water. Zeker als gaat om een stad als Venetië, waarvan het globale beeld is uitgegroeid tot een archetype in het collectief (on)bewuste van de mensheid…
Mijn vrouw en ik vaarden (tijdens onze recente Gardameer-reis) met een toeristenboot naar het centrum van Venetië. Maar de vaporetto - waar professor Aschenbach in Thomas Manns novelle Dood in Venetië in de dogenstad mee arriveerde - ja, die bestaat ook nog. Tenminste: de openbare scheepvaartdienst in en rond Venetië wordt nog steeds zo genoemd, al is die heden ten dage even gemotoriseerd als de toeristenschepen, en verwijst dus enkel zijn naam nog naar het feit dat hij in de negentiende eeuw op vapore - stoom - vaarde, met andere woorden: een stoomboot was.
Per schip Venetië bereikend, ziet men de o zo bekende gebouwen van de stad als op een superbreed scherm in al hun beroemdheid voor zich opduiken: de Campanile (de bijna honderd meter hoge klokkentoren, bekroond met een gouden - nu ja, een verguld - beeld van de aartsengel Gabriël), het San Marco-plein, het Dogepaleis, de Brug der Zuchten - zie mijn foto boven dit artikel.
De Brug der Zuchten - wat een tot de verbeelding sprekende naam! - ziet u helemaal rechts: neen, niet dat brugje op de voorgrond, maar, iets verder- en hogerop, de verbinding tussen het Dogepaleis en het volgende gebouw, dat de gevangenis was. Langs deze corridor werd het geboefte, dat in het Dogepaleis door de rechters veroordeeld was, stante pede naar de "kille en vochtige" kelders van de bajes gedreven. In die verbindingsgang waren twee raampjes: van daaruit konden de misdadigers een laatste blik werpen op de wereld, die voor een tijdje van hen verlost zou zijn, en die er, uitkijkend over het donkerblauwe water en de lichtblauwe hemel van de zonovergoten lagune, nu net zo bijzonder mooi uitzag. En dus slaakten ze een diepe zucht - vandaar de naam.
Het is hen gegund, ik ben niet soft on crime: misdaad, misdrijf, misbruik, oplichterij en maatschappelijke overlast ontregelen de samenleving en het leven van de slachtoffers zo grondig, dat er hard moet tegen opgetreden worden. Anderzijds zijn er niet enkel criminelen in die Venetiaanse gevangenis beland, want ook Giacomo Casanova en Galileo Galilei hebben er in opgesloten gezeten, maar dat was dan weer de schuld van de inquisitie, die geen benul had van de vrijheid van meningsuiting - een zonde tegen de menselijke intelligentie die al bijna even erg is als de hogergenoemde criminaliteit.
Er zaten deze keer maar weinig duiven op het San Marco-plein, vond ik, en ze stelden zich uiterst terughoudend op. Een heel contrast met mijn vorig bezoek, toen ik - als een ware Sint-Franciscus - door massale zwermen van deze witte gevederde vrienden besprongen, bepoteld en geknuffeld werd, en toeristen die hun partner ook in zo'n wolk van duiven wensten te filmen of te fotograferen zich met het oog daarop op het plein zelf handenvol duivenvoer konden aanschaffen.
Ik heb de indruk dat het huidige Venetiaanse stadsbestuur het aantal San Marco-duiven binnen strenge perken houdt, en de eens zo populaire dieren ook verder strakke regels oplegt - ja, dat men eigenlijk enkel nog in een symbolische aanwezigheid van duiven voorziet (zoals men dat in Oostduinkerke met de garnaalvissers doet): ze staan nu eenmaal vermeld in de toeristische gidsen, en men wil de lezers van zulke werken niet teleurstellen, maar voor het overige moeten ze zich niet te sterk voortplanten (ik bedoel de duiven, niet de lezers van die gidsen), én hun plaats kennen.
Ook andere ongewenste gasten houdt het Venetiaanse stadsbestuur kennelijk in aantal uiterst beperkt en inzake gedrag stevig onder controle, want op de nochtans met toeristen overspoelde pleinen en bruggen wordt men nergens aangeklampt door bedelaars, aktievoerders, verkopers van mikmak en soortgelijke lastposten. En jengelaars, ook wel straatmuzikanten genoemd, worden door oplettende carabinieri vriendelijk doch kordaat aangemaand meteen op te hoepelen - dat hebben we met eigen ogen kunnen zien. Tip: het stadsbestuur van Brussel zou zich best eens een studiereis naar Venetië veroorloven, om te leren hoe men drukke steden toch schoon, beschaafd en aangenaam kan houden.
Overigens moet ik bekennen dat mijn vorige bezoek aan Venetië al van meer dan veertig jaar geleden dateerde, en deel uitmaakte van mijn eerste zelf georganiseerde en zeer avontuurlijke reis, die mij met rugzak en tent en lidkaart van de jeugdherbergen naar het toen nog niet uiteengevallen Joegoslavië voerde - maar een aanloop nam langs Noord-Italië (het is een algemeen kenmerk van mijn reizen dat ze nog al eens niet ter zake doende aanlopen kennen - ik kan blijkbaar moeilijk recht op mijn doel afstevenen).
Ik was toen - anno 1970, 21 jaar jong - met de trein Venetië binnengetrokken, vanuit Mestre, over de Via Liberta. Toen ik mij 's avonds buiten de stad wou terugtrekken om mijn tentje op te zetten, slaagde ik er maar niet in een landelijk plekje te vinden dat zich daar toe lenen zou: hoe hardnekkig ik mij ook van het stadscentrum verwijderde, steeds weer kwam ik "aan het water" uit! Toen ik mij ten einde raad een plattegrond van Venetië aanschafte, bleek verduiveld de hele stad in het water te liggen! Ja, aardrijkskunde was op de middelbare school nooit mijn favoriete vak geweest (al die westerbreedtes en zuiderlengtes, ik werd er tureluurs van) - en dat gebrek aan belangstelling wreekte zich toen.
Uiteindelijk moest ik terugkeren naar Mestre en daar, moe en met een al danig aangetaste zin-voor-avontuur, mijn tentje op de plaatselijke camping neerpoten, wat ook nog niet zo simpel was, want de bodem was er steenhard. Gelukkig bood een Amerikaanse kampeerder mij spontaan - uit menslievendheid, of omdat hij mijn gesukkel niet langer kon aanzien - zijn houten hamer aan om mijn tentharingen de grond in te drijven. Wat zijn Amerikanen toch fijne, behulpzame mensen!
In de daaropvolgende tijden heb ik met Venetië enkel nog te maken gehad via de schitterende film Death in Venice van Luchino Visconti, uit 1971, en het verhaal Der Tod in Venedig (1912) van Thomas Mann dat er aan ten grondslag lag (zie ook mijn blogtekst Mann van 29 april 2011).
Allicht zullen de Venetianen zich niet al te zeer verkneukeld hebben in de novelle van Mann en de film van Visconti, want die schilderen niet alleen een hallucinant beeld van een door cholera geteisterde stad, maar zetten ook fijntjes doch vlijmscherp de egoïstische baatzucht van de toeristische sector in de verf, die de vreselijke ziekte voor buitenlandse bezoekers verborgen houdt, om te vermijden dat de kip met de gouden eieren zich ergens anders zou gaan nestelen. Anderzijds: zelfs slechte reclame geeft naambekendheid.
Aan de ingang van de San Marco-kathedraal stond anno 2012 - net als in 1970 - nog steeds een strenge meneer de bezoekers te monsteren. Teken des tijds: toen was het om blootgeschouderde of kortgerokte dames, en heren in shorts, resoluut de toegang tot het heiligdom te ontzeggen. Nu bestond de opdracht van deze Cerberus er in de gerugzakte medemens terug te wijzen. Geheel terecht, want het zou niet de eerste keer zijn dat een achterlijke fanaat met een in een rugzak verpakte lading springstof op een dichtbevolkte plaats een bloedbad aanricht. Safety first, goed zo!
Het interieur van de San Marco vond ik niet zo bijzonder, het heeft iets van een spelonk. Wèl leuk: hoewel overal aangegeven stond dat er niet gefotografeerd mocht worden, klikte en flitste iedereen er vrolijk op los. Hm, zo'n stukje fotografisch anarchisme zint me wel, het siert de Italianen dat ze het zijn gang laten gaan.
En Goethe? Ja die is tijdens zijn Italienische Reise ook in Venetië geweest. Hij reisde naar de Dogestad vanuit Padua, per boot, langs de rivier de Brenta, op 28 september 1786.
"Over Venetië is al zoveel verhaald en in druk verschenen" verzuchtte de schrijver - toen al! En zijn eerste indruk: "het volk, een grote massa"... ook dat was begin oktober 2012 niet anders. Goethe nam zijn intrek in het hotel Regina d'Inghilterra, "niet ver van de Piazza San Marco", en zou in Venetië verblijven tot de 14de oktober.
Op de 29ste september 1786 stond hij op de Rialto-brug, en keek uit over het Canal Grande, zoals mijn vrouw en ik dat dit jaar deden. "Van boven op de brug heeft men een grandioos uitzicht op het kanaal, bezaaid met boten die alle levensmiddelen van het vasteland aanvoeren en voornamelijk hier aanmeren en uitladen, er tussendoor wemelt het van gondels". Inderdaad.
Op 30 september schafte Goethe zich een stadsplan aan, en beklom hij de San Marco-toren. "Het was omstreeks het middaguur en de zon scheen helder, zodat ik zonder verrekijker de dingen dichtbij en veraf nauwkeurig kon onderscheiden. De vloed had van de lagunes bezit genomen, en toen ik mijn blik op het zogeheten Lido richtte (een smalle strook land die de lagunes afsluit), zag ik voor het eerst de zee met enkele zeilen. In de lagunes zelf liggen galeien en fregatten die zich zouden moeten voegen bij ridder Emo, die oorlog tegen de Algerijnen voert, maar wegens ongunstige winden niet kunnen uitvaren. De bergen van Padua en Vicenza en het Tiroolse gebergte sluiten, van west naar noord, het panorama bijzonder fraai af".
Overigens moet de grote Goethe het me niet kwalijk nemen dat ik hem deze keer niet op al zijn omzwervingen achterna gelopen ben: hij besteedde ruim twee weken aan Venetië, ik slechts één dag. Hij had alle tijd - af en toe eens wat in zijn dagboek schrijven, meer moest dat niet zijn. Ik heb de zware taak op mij geladen mijn blog wekelijks van nieuwe literatuur te voorzien, en ook nog twee keer in de week te gaan joggen, en dat laatste laat men beter niet te vaak aan zich voorbijgaan, want regelmaat is het geheim van de gelukkige runner, en rust roest. Nu, ik moet zeggen: het viel best mee, toen ik na zo'n anderhalve week vakantie de training hervatte. Kennelijk was mijn basisconditie stevig genoeg om tegen een onderbrekingsstootje te kunnen - of was het euh… aangeboren runners-talent dat mijn herstart vergemakkelijkte? Of de twee samen? Ja, die laatste hypothese, dat lijkt me de meest waarschijnlijke...

Foto boven de tekst: eigen opname, Venetië, 5 oktober 2012.

Geraadpleegde bronnen: J.W. VON GOETHE, Italiaanse reis, vertaling W. Oranje, bezorgd door M. Pütz, tweede druk, uitgeverij Boom, Amsterdam, 1999; internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlandstalige versie).

vrijdag 12 oktober 2012

Torbole


In het spoor van Goethe... belandde ik in het Italiaanse stadje Torbole. De grote Goethe was er op 12 september 1786 geweest - een dinsdag. Ik was er enkele dagen geleden - op 6 oktober 2012, een zaterdag.
Goethe had een tiental dagen eerder zijn beroemde Italienische Reise ingezet, die hem tot in Rome en tot op Sicilië zou brengen. Hij reisde alleen. Ik was met mijn echtgenote op vakantie aan het Gardameer, we verbleven in een hotel in het stadje Riva, een boogscheut ten westen van Torbole. Goethe was 37. Over mijn leeftijd en die van mijn vrouw doe ik geen mededelingen. 
We trokken te voet naar Torbole: het plaatsje lag op minder dan drie kilometer van ons hotel in Riva. Zowel in Riva (dat voluit Riva del Garda heet) als in Torbole loopt een promenade pal langs het Gardameer. We boften, want de hele week dat we in Riva verbleven werden we gezegend met prachtig (na)zomerweer. Zelfs 's avonds en 's nachts bleef de temperatuur zuiders zacht. En dat in oktober! 
Riva en Torbole liggen aan de noordelijke oever van het Gardameer. Het Lago di Garda is er op zijn mooist, want omgeven door de hoog oprijzende flanken van de Dolomieten. Officieel heet Torbole nu Nago-Torbole, omdat het plekje aan het meer één gemeente vormt met het landinwaarts gelegen plaatsje Nago, maar daar hoeven we ons verder niets van aan te trekken. 
"Als we gaan, gaan we goed" was één van Goethes geheime motto's - omdat het zo'n hoogstpersoonlijk devies was zal u het in geen enkele Goethe-biografie aantreffen, het is een exclusiviteitje van dit blog, maar dat het wel degelijk tot het intieme overtuigingenpakket van de legendarische man behoorde wordt bewezen door het feit dat zijn reis door Italië uiteindelijk zo'n twee jaar in beslag zou nemen (van september 1786 tot mei 1788). 
En natuurlijk heeft Goethe over zijn Italiaanse avonturen geschreven, het zal nog niet zijn zeker! Van bij zijn vertrek (op 3 september 1786) tot bij zijn eerste intocht in Rome (op 29 oktober van dat jaar) hield hij een Tagebuch der Italienische Reise 1786 bij, opgedragen aan zijn Weimarse vriendin Charlotte von Stein. Op basis van dit reisdagboek redigeerde Goethe later het eerste deel van zijn Italienische Reise-boek, dat anno 1816 verscheen, echter nog niet onder de titel Italienische Reise, maar als tweede deel van zijn autobiografie (tussen haakjes: het eerste deel van die autobiografie was het beroemde Dichtung und Wahrheit). 
Het tweede deel van de Italienische Reise verscheen in 1817, het derde in 1829, en pas in dat laatste jaar kregen de drie delen samen de titel Italienische Reise. Ja, soms wel een beetje ingewikkeld, die Goethe!
Maar goed, dankzij dat Italienische Reise-boek kunnen we Johann Wolfgang (von) Goethe op de voet volgen. Net als wij was hij via de Brennerpas Italië binnengetrokken. Hij reisde per koets en - wat me bij het lezen in de Italienische Reise meteen opviel - vaak 's nachts. Dat laatste kwam blijkbaar nogal eens voort uit de praktische besognes van de toenmalige transportsector: in het posthuis op de Brenner bijvoorbeeld vroeg de herbergier hem om 's avonds te vertrekken, "want de maan scheen en de weg was uitstekend" en... de man had zijn paarden de volgende ochtend nodig voor het binnenhalen van gras. 
Net als de onze liep Goethes Noord-Italiaanse route langs Bozen (Bolzano), Trente en Rovereto.
Op de 11de september was Goethe in Rovereto: "op de taalgrens; hogerop lopen Duits en Italiaans nog steeds door elkaar. Nu had ik voor het eerst een volbloed Italiaanse postiljon; de herbergier spreekt geen Duits, en ik moet nu mijn taalvermogen beproeven". 
In plaats van rechtstreeks door te reizen naar Verona, besloot Goethe een zijstapje te zetten naar het Lago di Garda: "terzijde lag nog een prachtige natuurimpressie, een kostelijk schouwspel, het Gardameer, dat wilde ik niet missen, en ik ben voor mijn omweg schitterend beloond".
Goethe vertrok in Rovereto "na vijven" - voor dag en dauw dus. Kennelijk koos hij voor het eerste het beste aan het meer gelegen dorpje, en dat was Torbole - een tochtje van een twintigtal kilometer, maar langs "een geweldige rotskam, waarover men omlaag naar het meer moet". Het bestijgen van de bergrug verliep tussen de vijgenbomen, bij het afdalen zag Goethe "de eerste olijfbomen vol olijven"! Dan kwam hij in "een dorpje aan het noordelijk uiteinde van het meer, dat ook een kleine haven of eigenlijk aanlegplaats is, het heet Torbole". Van het nog iets noordelijker gelegen stadje Riva del Garda maakt Goethe geen gewag.
De schrijver nam zijn intrek in de plaatselijke herberg: "De kamer waar ik zit staat in verbinding met het erf beneden; ik heb mijn tafel voor de deuropening geschoven en het uitzicht met enkele lijnen geschetst. Men ziet uit over bijna de gehele lengte van het meer, alleen links achter onttrekt het zich aan onze blik. Op de oevers, aan weerszijden omringd door heuvels en bergen, schitteren ontelbare kleine gehuchten". Goethe was onder de indruk van de bekoorlijkheid van het Gardameer - net als ik dat, 226 jaar later, was…
Nog dezelfde dag schreef hij in zijn dagboek de beroemde verzuchting die elke reiziger wel eens voelt op een plaats waar hij door de adembenemende schoonheid van de natuur overweldigd wordt: "Hoezeer wenste ik voor een ogenblik mijn vrienden bij mij, zodat ook zij zich zouden kunnen verlustigen in het uitzicht dat voor mij ligt". Ik kan het niet helpen, maar ik vind dat het in het Duits nog mooier klinkt: "Wie sehr wünschte ich meine Freunde einen Augenblick neben mich, dass sie sich der Aussicht freuen könnten, die vor mir liegt". Ik heb "vrienden" vervangen door "kinderen" en het citaat in een e-mail aan mijn nazaten gestuurd. 
In 1889 ging de Wiener Goethe Verein - de Weense Goethe-fanclub - in Torbole op zoek naar de herberg waar hun idool ooit zijn intrek had genomen.  Zich baserend op de door Goethe gemaakte schets van het Gardameer, kwamen ze tot de bevinding dat het moest zijn gegaan om het pand dat (in fotografische vorm) boven deze tekst prijkt - een hypothese die werd ondersteund door de wetenschap dat het hier ging om de enige afspanning die Torbole in 1786 rijk was, en die in de dagen van Goethe de naam "In de Roos" droeg (net als de herberg die mijn overgrootouders-langs-moederskant in de vroege twintigste eeuw uitbaatten aan de Leuvensesteenweg in Boortmeerbeek - wat zit de wereld toch vreemd en ontoevallig in mekaar). 
Om nooit meer te vergeten om welk huis het ging - en om de honderdvijftigste verjaardag van de Grote Man te vieren - plaatsten de Weners een beeltenis van Goethe op het gebouw, en een gedenkplaat: "In questa casa dimoro Goethe il XII Settembre MDCCLXXXVI" ("In dit huis verbleef Goethe op 12 september 1786"). Omdat er nog plaats over was voegde men er een citaatje uit Goethes reisdagboek aan toe: "Vandaag heb ik aan de Iphigenia gewerkt.  In het aanschijn van het meer ben ik flink gevorderd" ("Heute hab ich an der Iphigenie gearbeitet. Es ist im Angesichte des Sees gut von statten gegangen").    
Zo, dat weten we dan ook weer: Goethe schreef in Torbole aan zijn toneelstuk Iphigenie auf Tauris. In een latere brief uit Rome geeft hij zelfs te verstaan dat hij aan het Gardameer de eerste regels van dit drama dichtte, "terwijl de krachtige wind in de middag de golven naar de oever dreef" en hij op zichzelf teruggeworpen was, net als zijn heldin op de kust van Tauris. Om de puntjes op de i te zetten: Goethe had de Iphigenia al in 1779 geschreven, maar in prozavorm. Tijdens zijn Italiëreis zette hij het werk om in verzen. 
Die wind van het Gardameer komt ook in de Italienische Reise uitvoerig ter sprake: "Nu, in de middag, waait de wind krachtig mijn kant uit en koelt heel prettig de hete zonneschijn". En: "nu de wind voortdurend in kracht toeneemt en het meer hogere golven tegen de aanlegsteiger stuwt"... Klopt helemaal: ook wij hebben ervaren dat elke dag in de namiddag een frisse bries opsteekt, die de geur van het meer in je neusgaten blaast en - omdat hij helemaal niet koud is, we zitten aan de zuidkant van het Dolomietenmassief - een welkome gast is. Die goedgunstige wind heeft er overigens voor gezorgd dat Torbole heden ten dage tot een mondain centrum van het zeilen en het surfen is uitgegroeid (motorboten zijn er godzijdank verboden).
In de loop van de dag werkte Goethe dus aan zijn Iphigenia-in-versvorm (en maakte hij de eerder genoemde schets van het Gardameer). 's Avonds, als het wat koeler was, maakte hij een wandeling.
Wat at hij? "De herbergier vertelde me met Italiaanse nadrukkelijkheid dat hij zichzelf gelukkig achtte mij de lekkerste forel te kunnen serveren. Ze worden bij Torbole gevangen (...)". Het bleken geen echte forellen te zijn, maar een soort kruising van forel en zalm, "groot, soms vijftig pond zwaar, over het hele lijf tot op de kop gestippeld". Deze Gardameer-forel smaakt "zacht en voortreffelijk", en dat kan ik onderschrijven, want hoewel ik in principe als vegetariër door het leven ga, ben ik voor deze Goetheaanse vis maar eens van de rechte lijn afgeweken. "Mijn ware genot schuilt echter in vruchten", voegde Goethe aan zijn forellenverhaal toe, en ook die bekentenis kan ik tot de mijne maken. 
Ik weet niet of de Torbolezen aanvankelijk wel zo blij waren met al die aandacht van Weense en andere Goethe-bewonderaars voor hun stekje, want de beroemde schrijver had in zijn relaas wel wat op ze aan te merken. "De mensen leiden een laks en lui leventje" constateerde hij. Goed, dat kunnen we nog als een vorm van weerstandsvermogen tegen stress en als een zeker vakmanschap in onthaasting beschouwen. De vrouwen, zo spreekt Goethe even verderop zichzelf tegen, hadden trouwens wel "allemaal iets om handen".
En dat in Torbole (destijds!) de deuren geen sloten hadden en de ramen slechts uit oliepapier bestonden, maar men er ondanks dat niets te vrezen had... ja, dat klinkt ons - geteisterd door Noord-Franse, Oost-Europese en andere dievenbendes - natuurlijk als muziek in de oren.
Maar... Goh, laat ik het door Goethe zelf vertellen... "Toen ik de huisknecht naar een zekere gelegenheid vroeg, wees hij naar het erf beneden. 'Hier beneden kunt u uw gang gaan!' - 'Waar?' - 'Overal, waar u maar wil!' antwoordde hij vriendelijk". Een onthullende passage in de Italienische Reise als u het mij vraagt, waaruit te leren valt (a) dat zelfs Grote Mannen als Goethe door de Schepper (of de Evolutie) niet ontheven werden van elementaire lichamelijke behoeften, en (b) er in Torbole anno 1786 geen toiletten waren - alleszins niet in de herberg "In de Roos". 
Ondanks de deels pijnlijke revelaties die Goethe over hen de wereld in stuurde, hebben de Torbolezen toch een borstbeeld van hun beroemde gast op een perkje langs hun hoofdstraat gezet, en een piazza naar hem genoemd - een vergevingsgezindheid die niet enkel lovenswaardig is, maar ook, zo vermoed ik, ingegeven werd door de bekommernis om een graantje van het Goethe-toerisme mee te pikken. 
Goethe bleef slechts één dag in Torbole. In de nacht van 12 op 13 september - om drie uur, hij noemde dat "vanochtend" - vaarde hij het Lago di Garda op, in een bootje voorzien van zeilen en twee roeiers. Hoe het Onze Schrijver verder verging, dat is stof voor een ander blogtekstje, en bovendien hoogst onzeker, want: "Wanneer men met water van doen heeft, kan men niet zeggen: ik zal vandaag daar of daar zijn". Hetzelfde geldt (zo mochten we later op onze reis ervaren) wanneer men zich in het hedendaagse, filegevoelige, wegverkeer begeeft. Gelukkig zijn zowel Goethe als wij behouden, zij het wat later dan voorzien, ter bestemming gekomen.

Foto: het huis waarin (of alleszins de plaats waar) Goethe op 12 september 1786 verbleef, gelegen aan de Piazza Goethe in Nago-Torbole, eigen foto, 6 oktober 2012. Men ziet de Goethe-beeltenis (bovenaan) en (daaronder) de gedenkplaat aangebracht door de Weense Goethe-vereniging. De andere zijde van het huis kijkt uit over het Gardameer.

Geraadpleegd: J.W. VON GOETHE, Italiaanse reis, vertaling W. Oranje, bezorgd door M. Pütz, tweede druk, uitgeverij Boom, Amsterdam, 1999; internet-encyclopedie Wikipedia (Duitstalige versie); artikel Goethe on Lake Garda (uit 1907), op website Old and Sold, Turn-of-the-century wisdom for today, www.oldandsold.com, geraadpleegd september en oktober 2012.

vrijdag 5 oktober 2012

Jos Wouters


Ik hou van afwisseling. Vorige week had ik het over de filosoof Friedrich Nietzsche, deze keer gaat het over de wielrenner Jokke Wouters, die overigens eerder al op dit blog aan bod kwam: zie mijn artikel Werchter van 17 augustus 2012.
Vandaag neem ik u mee naar zondag 8 oktober 1961 (en de dagen daarna), toen Jos Wouters het eerste internationale exploot van zijn korte carrière verwezenlijkte. Op die dag won hij, als 19-jarige, Parijs-Tours, de grote herfstklassieker (die inmiddels wel wat van zijn vroegere glans verloren heeft). Ik was twaalf jaar.
In feite was Wouters op dat moment nog niet eens beroepsrenner, maar kwam hij uit in de categorie van de "onafhankelijken", een (inmiddels verdwenen) geleding binnen het wielrennen net onder die van de professionals, maar waarvan de (veelal nog zeer jonge) leden al aan beroepsrennerswedstrijden mochten deelnemen. Enkele weken voor zijn zege in Parijs-Tours was Jos Wouters trouwens nog kampioen van België van de onafhankelijken geworden.
Jokke Wouters woonde in mijn streek en dus werd ik  - jeugdig wielerliefhebber in die tijd - supporter van hem. Eerlijkheidshalve dient gezegd dat dit supporterschap zich in de praktijk grotendeels beperkte tot het aanleggen van een plakboek. Mijn werk - met uit de pers geknipte artikels en foto's, en met ook eigen bijdragen - moet hoofdzakelijk anno 1962 tot stand zijn gekomen, maar natuurlijk besteedde ik ook ruime aandacht aan de gedenkwaardige Parijs-Tours van '61, "Jos Wouters' eerste overwinning in een klassieker".
Ik zorgde zelf voor het koersverslag. Kennelijk kwam de wedstrijd op gang door een ontsnapping van dertien renners. Dan "maakte Jos Wouters zich los uit de groep [het peloton] en voegde zich bij de 13. De regen hield op maar we kregen een hevige wind in het nadeel".
Wat later gingen twee renners uit de kopgroep aan de haal: Gilbert Desmet en de Fransman Anatole Novak... "Toen sprong Jos Wouters naar deze twee. Met een zeer geringe voorsprong op de rest van het groepje en nog slechts een halve minuut op het peloton, moest de sprint beginnen. R. Impanis voegde zich nog bij de drie. Nogmaals was het Jos Wouters dewelke in enkele forse pedaalslagen de laatste rivaal, namelijk Gilbert Desmet, kategoriek terugwees en als nieuwkomer een zo zeldzaam als briljant wapenfeit lukte met zich als onweerstaanbaar overwinnaar door de finish te werpen en de 55ste Parijs-Tours op zijn naam te schrijven".
Het regionale weekblad De Haechtenaar liet de zege van Jos Wouters allesbehalve onopgemerkt voorbijgaan: de Jokke was afkomstig van Wakkerzeel, een gehucht van Werchter, en Werchter was dan weer een (toen nog zelfstandige) buurgemeente van Haacht. In mijn plakboek trof ik drie stukken aan die De Haechtenaar rond de glansprestatie van de jonge Wouters publiceerde: een interview met de held van de dag, een reeks uittreksels uit de binnen- en buitenlandse pers (een soort persoverzicht dus), en ook een aantal Kanttekeningen bij Parijs-Tours. Het zijn stukjes journalistiek met een persoonlijke toets en een hoog aandoenlijkheidsgehalte.
Uit de Kanttekeningen... "We bevonden ons zondag te Haacht, in het café Vande Weyer, en luisterden naar de aankomst van Parijs-Tours. Na een eerste hoera-geroep toen de winnaar gekend was, werd het muisstil toen Jos zelf aan de mikro kwam en zijn koers vertelde.
Het mooiste ogenblik van de ganse reportage was, toen de radio-reporter vroeg of Jos geen groeten had over te brengen en deze prompt antwoordde: 'Ja, de groeten aan ons Peet en aan al de supporters'. We vonden geen woorden om ons gevoelen te beschrijven, het ging ons recht naar het hart, een jongen van 19 jaar die, vóór alles, aan zijn grootmoeder dacht.
En deze gedachte ging ongetwijfeld gepaard met een groot gevoel van dankbaarheid, want te Wakkerzeel, in het gezin Wouters, vervult Peet de taak van moeder voor 6 kinderen, wier moeder veel te vroeg is heengegaan".
Een andere Kanttekening... "Alle Belgische Franstalige bladen spraken in hun maandagnummer over 'Wackerzele'. Het Parijse blad L'Equipe schreef echter Wakkerzeel zoals het hoorde. Ere aan wie ere toekomt. Parijs kende Wakkerzeel beter dan Brussel".
Die Franse sportkrant L'équipe - in die tijd organisator van de Ronde van Frankrijk - "blokletterde maandagochtend op de eerste bladzijde: 'Het is teveel voor de Fransen: België bezit thans twee Van Looy's. Parijs-Tours maakt van Jos Wouters een superkampioen op 19 jaar". Met dit laatste citaat zijn we bij de Uittreksels uit [de] binnen en buitenlandse pers beland.
Uit die fragmenten blijkt dat ook de "grote" kranten in hun kolommen terloops met lokale en familiale details op de proppen kwamen. In Het Laatste Nieuws schreef Willy Van den Wijngaerd (over Jos Wouters): "De gewezen metsersknecht en helper-biersteker bij Leonard Heremans, in Wakkerzeel, heeft zijn verzorger Jakke Verhaegen met zijn sukses te Tours werkelijk het mooiste geschenk gegeven dat deze kon dromen".
"De poulain van Solo-Van Steenbergen, die Bob Naeye voor zijn eerste seizoen als sportbestuurder, de enorme vreugde van een eerste voorname internationale zege schonk, was overigens vast overtuigd van zijn overwinning. Hij had zijn vader, zijn broeder en een tiental trouwe supporters met de wagen naar Tours gestuurd. Vader Wouters wachtte hem op de eindstreep af. Omdat hij wist dat men hem daar, bij de huldiging van de winnaar, nodig zou hebben" - aldus Willem Van Wijnendaele in Het Nieuwsblad.
Over nu naar Ons vraaggesprek met de winnaar van Parijs-Tours. "Jos Wouters heeft het waarschijnlijk niet gemakkelijk gehad om Parijs-Tours te winnen, maar wij hebben het nog moeilijker gehad om deze week een interview af te nemen van de Jos", verzuchtte de Haechtenaar-journalist in zijn inleiding. "De sympathieke winnaar kwam pas maandagavond thuis, nadat hij een paar uur tevoren op de Vlaamse en de Waalse T.V. was verschenen. Die avond was verder voor de supporters bestemd, doch verschillende reporters hielden hem nog op. Doch dinsdag waren wij reeds vroeg op post te Wakkerzeel in het nu overbekende café. We konden echter niemand van het huisgezin interviewen, behalve Peet, en dat mens had reeds de handen vol - om 9 uur 's morgens a.u.b. - om de klanten te bedienen. Zij was maandag vroeg gaan slapen, vertelde zij ons, namelijk te half-twee 's nachts en al de anderen hadden in 't gareel gestaan tot in de vroege ochtend, behalve natuurlijk Jos, die elders de nacht doorbracht.
Een kwartier daarna kregen we echter Mon [de vader van de renner] te zien, die zijn dag begon met een flesje Spa. De man heeft ons in geuren en kleuren de koers beschreven - voor zover hij die had gezien - doch feitelijk was het onze bedoeling niet dat te vernemen. We hadden immers in 't Klokske [het advertentieblad van dezelfde uitgeverij] medegedeeld dat we Jos zelf gingen interviewen en dat we voor hem 10 pertinente vragen klaar hadden. We moesten dus de Jos zelf hebben".
Wat een reporter lijden kan! Uiteindelijk was het toch gelukt om "de Jos" te pakken te krijgen (op woensdagavond, en kennelijk maar heel kort). Met de aangekondigde pertinentheid viel het goed mee (of tegen, zoals u wil): de vragen hadden vooral betrekking op het wedstrijdverloop.
"Waart ge niet bang om te starten in deze eerste grote internationale klassieker?" vroeg De Haechtenaar. "Ik was wel zenuwachtig, maar het schrikte me niet af, alhoewel ik moet bekennen dat ik niet te best geslapen had. Maar omdat ik de forme had voelde ik me toch min of meer gerust gesteld. Ik was van geen enkele vedette bang, eenvoudig om de reden dat ik geen enkele 'grote' kende. Van iemand die ge niet kent, kunt ge toch geen schrik hebben!".
Viel te beschrijven wat de nieuwe wielervedette tijdens de sprint en in de laatste kilometers gedacht had? "Neen, dat kunt ge niet zeggen wat er dan in uw hoofd omgaat. Toen ik van Ludo [zijn ploegmaat Ludo Janssens] overnam ben ik 'au fond' gegaan tot aan de meet. Al zeg ik het zelf maar het ging vlot.
Maar ge denkt van alles, aan zotte dingen en aan serieuze dingen, maar aan zotte dingen toch eerst. Ge zegt in uw eigen 'ik ga demarreren', maar dan denkt ge weer 'neen, ik mag niet demarreren, want ik ben de rapste'. Het is een wervelwind van gedachten en ondertussen vliegt ge maar naar de meet. Als ge uw freins toetrekt zijt gij terug bij uw volle verstand en gij zijt er zelf over verwonderd dat het afgelopen is zoals ge het gewild hebt".
"Wat een gevoel geeft het, als ge in zulke daverende ontsnapping zit, en naast u bevindt zich uw gebuur Impanis, die echter voor een ander merk rijdt?", wou De Haechtenaar weten (Raymond Impanis was afkomstig uit het niet ver van Wakkerzeel gelegen dorpje Berg). Ha, dat was nu eens een (enigszins) pertinente vraag. Maar wat gebeurde er toen? Kennelijk schrok onze Haechtenaar-reporter van zijn eigen pertinentheid, want: "Deze vraag hebben we wel gesteld, maar er onmiddellijk aan toegevoegd dat hij [Jos Wouters dus] ze niet hoefde te beantwoorden, omdat we op dat ogenblik begrepen dat de vraag wel een beetje delikaat was. En om het Jos niet moeilijk te maken, zijn we onmiddellijk tot de 5e vraag overgegaan". Tja...
Tussen de journalist en de sportman kan een subtiel standsverschil van kracht zijn. Het zwaartepunt van het respect verschuift naarmate de prestaties van de sportman de hoogte ingaan. Dat komt treffend tot uiting in deze Kanttekening uit De Haechtenaar... "Kent de lezer het verschil tussen onze betrekkingen met Jos Wouters in 1958 en in 1961? Wel, dat verschil is heel eenvoudig. In 1958 vroeg vader Mon ons eens in de telefoon of we, a.u.b., de uitslagen van zijn zoon in De Haechtenaar wilden plaatsen. En in 1961 hebben wij de telefoon genomen en hebben we vader Mon gevraagd, of we, a.u.b., een interview van zijn zoon konden afnemen"… Bredero (1585-1618) wist het al: 't kan verkeren.


Foto boven de tekst: uit mijn plakboek... Jos Wouters aan, zijn vader Mon Wouters achter, de toog van hun café in Wakkerzeel, 1961. Ik moet de foto destijds uit een Frans tijdschrift hebben geknipt. De opname geeft een prachtige inkijk in een Vlaams dorpscafé in de prille jaren zestig. Oude foto's van café-interieurs zijn zeldzaam (er was immers extra kunstlicht voor nodig om ze te maken). Mijn grootouders-langs-moederskant baatten destijds een herberg uit langs de Haachtsesteenweg in Relst, maar een foto van het toenmalige interieur heb ik (helaas) niet. 
Niet lang na de overwinning van Jos in Parijs-Tours van 1961 verliet vader Mon Wouters met zijn gezin Wakkerzeel, en ging hij café houden in Werchter, langs de weg van Haacht naar Rotselaar, ter hoogte van de Werchterse Dijlebrug (zie mijn blogtekst Werchter van 17 augustus 2012). Natuurlijk kreeg die herberg de naam "Café Parijs-Tours". (Met dank aan Werchter-kenner Frans Verstraeten).