vrijdag 26 april 2013

G.I. Blues


Filmervaringen uit mijn jeugd… vierde en laatste deel. Trouwe lezers weten dat ik thematisch te werk ga. Ik had het al over de tekenfilms, de religieuze films, de historische films, de avonturenfilms en de oorlogsfilms die ik in mijn kinder- en vroege tienerjaren (vóór 1966) heb gezien. Vandaag: de Vlaamse film en de muzikale film. 
In de jaren vijftig en de vroege jaren zestig was de Vlaamse film een populair genre (fictie "van eigen bodem" is altijd gegeerd geweest, tot op de dag van vandaag). Het ging om vrolijke ontspanningsfilms met acteurs en actrices als Charles Janssens en Co Flower, de Woodpeckers (Jef en Cois Cassiers), Romain Deconinck, Anny Andersen, Denise De Weerdt, Frieda Linzi...
Wat ik me vooral herinner is dat ik het argument "het is een Vlaamse film" gebruikte om met mijn ouders mee naar de cinema te mogen… Van de films zelf - ik moet er toch wel enkele van dit genre hebben gezien - is me, merkwaardig genoeg, weinig of niets bijgebleven.
De enige titel die ik me, vóór ik mij tot de naslagwerken wendde, kon herinneren, was: Wat doen we met de liefde? - een film van Jeroom Verten (scenario) en Jef Bruyninckx (regie) uit 1957.
Bij het grasduinen in de Vlaamse filmgeschiedenis komen titels als Min of meer (van Edith Kiel, 1955), Vuur, liefde en vitaminen (van Jeroom Verten en Jef Bruyninckx, 1956), Vrijgezel met 40 kinderen (van Ke Riema en Jef Bruyninckx, 1958) en Hoe zotter, hoe liever (van Edith Kiel, 1960) me in meerdere of mindere mate bekend voor.... Van de verhalen die ze vertelden schiet me niet alleen spontaan… niets te binnen, maar blijven zelfs bij het nalezen van de korte inhouden de Aha-erlebnissen uit.  Vreemd eigenlijk.
Een film waar ik ook nog het "eigen bodem"-argument kon bij uitspelen om mijn ouders op hun zondagse cinemabezoek in Mechelen te mogen vergezellen, was Zuster Luc (The Nun's Story) uit 1959, vervaardigd door Fred Zinneman naar de roman van Kathryn Hulme uit 1956.
Het ging dan wel om een Amerikaanse film - maar regisseur Zinneman had zijn locaties gezocht in Brugge, Antwerpen en Congo (de binnenopnamen waren gemaakt in de Cinécitta-studio's in Rome), én Zuster Luc vertelde het verhaal van een Vlaamse non - een rol vertolkt door de populaire Audrey Hepburn - die uitgezonden werd naar onze toenmalige kolonie Congo, om er in een missiepost als assistente van een chirurg te werken. Aan het eind van de film stapt ze uit het kloosterleven.
Toch wel interessant om weten dat de sister Luke uit de roman van Hulmes en de film van Zinneman écht bestaan heeft. Het ging om een zekere zuster Xaverine, alias Marie-Louise of "Malou" Habets (1905-1986), een meisje uit het West-Vlaamse Egem dat in 1926 was ingetreden bij de Zusters van Liefde in Gent (in de film heet ze Gabriëlle Van der Mal), en van 1933 tot 1939 in Congo als verpleegster had gewerkt.
Ook zij had het klooster vaarwel gezegd (in 1944). In de nasleep van de oorlog had ze in Beieren kennis gemaakt met de Amerikaanse Kathryn Hulme: die had het verhaal van haar tribulaties als non opgetekend, en was haar geliefde geworden. Na de oorlog leefde het lesbische paar in de Verenigde Staten. Vermogend geworden door het wereldwijde succes van Hulmes boek en Zinnemans verfilming, vestigde het zich tenslotte op Hawaï. Het doet allemaal een beetje denken aan het recentere (en ook verfilmde) leven van de Waalse Soeur Sourire, maar in dit geval met een happy-end.
Dat The Nun's Story geen fictie was, en zuster Luc een échte uitgetreden non, was destijds in België bekend De filmverdelers en zaaluitbaters speelden het trouwens publicitair uit: "Een waar gebeurd verhaal van A tot Z"! Of ook het lesbische Nachleben van de zuster tot de common knowledge behoorde, betwijfel ik. Zelf ben ik pas bij het schrijven van dit stukje op het échte levensverhaal van zuster Luc gestoten, maar ik herinner me wel dat de film in het bekrompen-katholieke Vlaanderen van destijds "erg moeilijk lag". Dat mijn ouders mij als adolescent meenamen naar deze (overigens kwaliteitsvolle) film, pleit voor hun ruimdenkendheid.
Als tiener ging ik me uiteraard interesseren voor de teenager-muziek van die dagen: de Rock 'n Roll en de ballads over verliefdheden en gebroken harten. En dus ook voor de muzikale films waarin de vertolkers van al dit moois - de sterren, de idolen - de hoofdrol(len) speelden. De films met Conny Fröboess en Peter Kraus, met Elvis Presley, Freddy Quinn, Cliff Richard, Fabian Forte.
Cornelia Froboess had het levenslicht gezien in 1943 in Wrietzen aan de Oder en bracht haar jeugd door in Berlijn. Ze was de dochter van de componist en muziekuitgever Gerhard Froboess, en dat zal haar in haar carrière wel een beetje geholpen hebben. Al in 1951 veroverde ze de harten van de Duitsers met het kinderliedje Pack die Badehose ein, bij ons vooral bekend in de Nederlandse versie Naar de speeltuin, gezongen door Heleentje Van Capelle.
Van 1958 af groeide Conny Froboess uit tot het populairste Duitse schlagerzangeresje van de late fifties en de vroege sixties. Haar mannelijke tegenhanger was Peter Kraus, "de Duitse Elvis Presley", geboren in München op 18 maart 1939. Hoewel ze aan verschillende platenfirma's waren verbonden, werd het "droom-duo" in 1958 toch samengebracht in de film Wenn die Conny mit dem Peter (regie Fritz Umgelter), waarin ze de legendarische hit Teenager Melody zongen.
In 1959 speelde Conny de hoofdrol in Ja, so ein Mädchen mit 16 (regie Hans Grimm), met daarin de liedjes Kleine Lucienne en Midi Midinette: de film en de deuntjes maakten haar vanaf eind 1959 en in 1960 ook in Vlaanderen bijzonder populair. Opgelet: Conny's mannelijke tegenspeler in Ja, so ein Mädchen was niet Peter Kraus, maar een andere populaire Duitse schlagerzanger, Rex Gildo!
In 1960 was Peter Kraus opnieuw aan de beurt, voor Conny und Peter machen Musik (regie Werner Jacobs). In deze film zong Peter Kraus het hitnummer Va bene.
Haar grootste muzikale succes boekte Conny Froboess in 1962 met Zwei kleine Italiener, waarmee ze in Baden-Baden het Duitse Schlagerfestival won, en op het Eurovisie-songfestival in Luxemburg een zesde plaats behaalde. Conny's laatste hit in Vlaanderen was Lady Sunshine und Mister Moon uit augustus 1962.  
Mijn groottante Emma was een fan van haar, maar naar mijn toenmalige smaak was ze toch wat al té lieflijk. Conny Froboess huwde in 1967, kreeg een dochter en een zoon, en werd een hoogst ernstige en gewaardeerde toneelactrice die, naar ik in mijn jaren bij de openbare omroep ooit van een collega - die haar had willen inhuren voor de presentatie van een televisiecursus Duits - vernam, liever niet meer aan haar verleden als zangeresje werd herinnerd.
Welke van de hier genoemde Conny- und Peter (oder Rex)-films ik destijds in de Mechelse bioscopen heb aanschouwd, kan ik me niet herinneren. Het enige wat ik in deze aangelegenheid met zekerheid kan stellen is dat ik Ja, so ein Mädchen mit 16 in de loop van 1965 met veel genoegen heb (terug)gezien op de televisie.
Wat het fan-zijn betreft… ik had het in mijn tendres années toch meer voor de Rock 'n Roll. En dus voor Elvis Presley, hoewel die toen ik mijn neus aan het venster van de tienermuziek kwam steken, zijn ruige periode al achter de rug had.
Naast Elvis Presley mocht ook (de in Europa veel minder bekende) Fabian mij tot zijn fans rekenen. Voluit heette hij Fabian Forte (°1943), maar veelal beperkte men zich tot zijn voornaam. Mijn bewondering voor Fabian was nagenoeg uitsluitend gebaseerd op één nummer: het opwindende Like a Tiger (overigens ook zijn enige grote hit).
Ik herinner me (vaag) dat ik ooit met mijn al genoemde groottante Emma naar een film met die Fabian ben gaan kijken, terwijl mijn ouders een andere, "meer serieuze" bioscoopvoorstelling bijwoonden. Want zeker voor de cinefiel die mijn moeder toch min of meer was, waren die teenager-films natuurlijk maar kinderachtige kost. Welke film met Fabian ik heb gezien? Hm, aan de hand van zijn filmografie op de Internet Movie Database gok ik op Hound Dog Man (uit 1959).
Elvis Presley (°8 januari 1935) - de grootste vertolker van populaire muziek aller tijden, laat dat vooraf gezegd zijn - heeft de hoofdrol gespeeld in een waslijst van muzikale amusementsfilms. Toch heb ik er daar in mijn jeugd slechts één van gezien: G.I. Blues, waarin Elvis de rol vertolkte van een Amerikaanse soldaat in Duitsland. De rol was Elvis op het lijf geschreven, want hij had zelf van oktober 1958 tot eind april 1960 als dienstplichtig militair in Duitsland verbleven. En Elvis in uniform… meisjes die daar niet voor smolten waren minstens van graniet. Het dient overigens gezegd dat het Amerikaanse leger toen - anders dan het Belgische - over zeer smaakvolle uniformen beschikte.
De film G.I. Blues ging in de Verenigde Staten in roulatie op 23 november 1960 - enkele maanden na het einde van Elvis' diensttijd. Het zal dus wel 1961 zijn geweest vóór hij in Mechelen werd vertoond, en ik er met mijn ouders naartoe trok.
De producties waarin Hollywood de nochtans ook op acteergebied talentvolle Elvis opvoerde worden artistiek gesproken niet hoog aangeslagen, en aan de hand van wat ik er in latere jaren fragmentair van aanschouwd heb kan ik dat niet tegenspreken, maar ach, het ging om ontspanning, en zeker G.I. Blues was een leuke, charmante prent - ik heb ze in de jaren zeventig nog eens teruggezien in een Leuvense bioscoop.
Ik herinner me een aandoenlijk tafereeltje waarin Elvis - alias de soldaat Tulsa (een naar mijn aanvoelen lichtjes belachelijke naam voor een stoere bink) - en zijn tegenspeelster Juliet Prowse - alias de nachtclubzangeres Lili - samen lekker toeristisch in een gondeltje van een kabelbaan zitten.
En natuurlijk was er ook de poppenkastscène - of: Elvis meets de Deutsche Volkskultur. Hij zingt het aloude Duitse volksliedje Muss I denn, deels in het Duits en deels in het Engels (Wooden Heart). Het originele 45-toeren-fonoplaatje met dat nummer beschouw ik als één van de kostbaarste schatten van mijn platenverzameling. Op de B-kant prijkt Tonight’s all right for Love - vreemd genoeg kwam dit liedje niet voor in de film, wél het sterk daarop lijkende Tonight is so right for Love (ik vermoed hier één of andere auteursrechten-aangelegenheid).
Andere songs die Elvis in de film ten gehore bracht waren onder meer: G.I. Blues (de titelsong), Frankfort Special, en de goddelijke slow Doin' the Best I Can. De film G.I. Blues was geregisseerd door Norman Taurog, naar een scenario van Edmund Beloin en Henry Garson.
Een andere muzikale film die ik in mijn tienerjaren zeker heb gezien:  Weit ist der Weg, met in de hoofdrol de Duitse zanger Freddy Quinn (°1931), de vertolker par excellence van alles wat met Heimweh- en Sehnsucht te maken had (vooral dan deze der zeelieden).
De film Weit ist der Weg dateert van 1960. Anno 2005 zag ik hem toevallig opnieuw, op de Duitse televisie. De verhaallijn was ik (ook in dit geval) geheel vergeten: de jonge zeeman die zich het lot aantrekt van het weesmeisje Janni en via haar in contact komt met de vrouwelijke arts Anita...
Bij sommige beelden had ik wel een déja-vu-ervaring, zoals het tafereel waarin Freddy gezeten op de laadbak van een camion Weit ist der Weg zingt - maar eigenlijk was alleen de laatste scène mij bijgebleven, met name dan het decor daarvan: de in de jaren vijftig geheel nieuw gebouwde en zeer moderne hoofdstad van Brazilië, Brasilia. De liedjes Weit ist der Weg en vooral La Guitara Brasiliana, die Freddy Quinn in de film ten gehore brengt, klonken mij bekend in de oren, maar die stonden ook weer op een fonoplaatje dat destijds tot mijn collectie behoorde (en nu nog, al is de hoes niet meer volledig). Overigens komen in het liedje Weit ist der Weg deze wijze woorden voor: "Tausend Meilen von zu Hause / Sieht die Welt ganz anders aus / Und dir wird auf einmal klar / Was die Heimat für dich war.."..
Waarschijnlijk was Weit ist der Weg niet de eerste en enige Freddy Quinn-film die mij in de Mechelse cinema's te beurt is gevallen. Allicht zat ik ook bij Freddy Unter Fremden Sternen en/of Freddy, die Gitarre und das Meer - twee films uit 1959 - in de zaal. In mijn platencollectie tref ik een singletje aan met de liedjes Unter fremden sternen en Du must alles vergessen.
Het Britse epigoon van Elvis Presley was Cliff Richard (°1940). Ook hij werd op het witte doek uitgespeeld. Summer Holiday, de film uit 1963, waarin Cliff en enkele kompanen met een dubbeldeksbus een avontuurlijke reis door Europa maakten, heb ik zeker gezien - maar ik weet niet meer of het in de bioscoop was, of op de televisie - of eerst in de bioscoop en later nog eens op televisie, dat zou ook kunnen… 
Het was een leuke, lichtvoetige film, met een happy-end, net als G.I. Blues, en de Conny- und Peter (oder Rex)-films (wat die heimwee-films van Freddy Quinn durf ik op het vlak van happy-end geen garantie geven…).
Fijne films uit een fijne tijd… Ik weet het: ze stelden de werkelijkheid mooier en onschuldiger voor dan ze was, en goede oude tijden bestaan enkel bij de gratie van een selectief geheugen. Maar toch…

Foto boven de tekst: mijn eigen Muss i denn/Wooden Heart-fonoplaatje...

Elvis muzikaal in actie in G.I. Blues: http://www.youtube.com/watch?v=PyKoDg3sb1c

Over mijn kinderlijke en jeugdige filmervaringen, zie ook mijn blogteksten Cinema Cinex van 23 maart 2012, Marcelino van 18 januari 2013 en Tarzan van 1 maart 2013.

Voornaamste geraadpleegde bronnen: P. GEENS en A. VANDENBUNDER, Naslagwerk over de Vlaamse film, Brussel, 1986; internet-encyclopedie Wikipedia (Engelstalige versie), en.wikipedia.org; internet-website The Internet Movie Database, www.imdb.com; artikel Vlaamse non stond model voor Audrey Hepburn, in krant Het Nieuwsblad, 3 mei 2008 (via internet, website Nieuwsblad.be, www.nieuwsblad.be).

vrijdag 19 april 2013

Suiker


De baan op!.. Het was (is) een prachtig boekje. Klein van formaat (10,5 op 13,5 cm.). Vrij dik: 32 bladzijden (ik heb ze geteld, want de pagina's zijn niet genummerd). Vol met ideeën en raadgevingen over het maken van trektochten en het kamperen. Bijzonder rijkelijk en kleurijk geïllustreerd met tot de verbeelding sprekende  tekeningen van Michel Tacq.
Even tussendoor. De Brusselse striptekenaar Michel Tacq (1927-1994) was - samen met scenarist Jean-Michel Charlier - de schepper van De beverpatroelje, een reeks tekenverhalen met in de hoofdrollen een groepje scouts. De eerste verhalen uit deze serie, Het geheim van Diepenbos (verschenen 1955) en De vermiste padvinder (1958), heb ik met veel genoegen gelezen. (Helaas bezit ik enkel van De vermiste padvinder nog het originele exemplaar uit mijn kindertijd).
Maar goed, ik wou het hier niet hebben over de avonturen van Veulen, Valk, Kat, Vlieg en Tapir (want zo heetten de protagonisten van De beverpatroelje, met hun totemnaam natuurlijk) - maar over het boekje De baan op!
Laat ik een stukje citeren uit de inleiding, dan is meteen de toon gezet: "Gegroet, Avonturenzoeker, die niet houdt van een mak leventje van alle dag, zonder durf, zonder spanning en zonder inspanning. (…). Gij weet het zeer goed dat ge op uw kamer geen avonturen kunt beleven en zeer graag zijt ge van de partij bij een tocht door een bos, bij een exploratie van een rivier of bij welke avontuurlijke trip dan ook. (…)".
Dat laatste was maar al te waar, want het moet in mijn vroege tienerjaren zijn geweest - ik schat zo rond 1963 à '64 - dat ik De baan op! in handen kreeg. Rond die tijd begon ik te dromen van reizen en zwerftochten allerhande. Allicht heeft het boekje dat gedroom helpen ontketenen, minstens speelde het er op in.
Via een massa praktische tips, komen alle mogelijke thema's van het trektochten-maken en het overnachten in de natuur aan bod: de tent (maar ook het bouwen van een hut), de rugzak en het kampeermateriaal, de slaapzak, het stappen, het zich oriënteren, het maken van kampvuren, het koken…
Maar ook de culturele aspecten van de trektocht worden niet vergeten. De jonge avonturier wordt aangemaand een "explorator" te zijn, en geen "toerist".  "Wees nieuwsgierig: stap zonder oogkleppen voorbij natuurwonderen. / Documenteer U: plan uw opzoekingen alvorens te vertrekken (kaarten, boeken, foto's). / Opmerkzaamheid: hou uw zinnen steeds wakker; bekijk, beluister: mensen (gesprekken, gewoonten, arbeid); de natuur en de dingen (zij verklaren de houding der mensen) (…)". En ook: "Neem contact: begin het gesprek met de mensen over wat hun interesseert, ge zult te weten komen wat u interesseert". Op een andere bladzijde leert de rugzakreiziger "een goede schets" maken, want die "vertelt meer dan een lang verslag".
Als de avond is gevallen kan men "een prettig overzicht van de verlopen dag" opvoeren, met "maskers en vermomming" - kan men zang en volksdans beoefenen - de fluit, de harmonica, de gitaar de mandolien of de banjo bovenhalen. Onaangenaam zijn echter: "de stomme moppen", "een kampvuur dat niet brandt (houtvoorraad…)", en "rook die de omzitters verveelt". Uitstekend daarentegen: de "aanwezigheid van de terreineigenaars, de dorpelingen, de herbergouders;  / een prettige atmosfeer, die langzaam rustiger wordt om de kalmte van de nacht voor te bereiden".
Goed, men kan argumenteren dat De baan op! een wat al te idyllisch beeld van het buitenleven oproept - er is nergens sprake van blaren op je voeten of van mieren die in je broekspijpen kruipen, en zelfs de bladzijden over regen- en winterweer zijn van romantische plaatjes voorzien - maar ach, de mooie kanten van het leven mogen al eens wat excessief in de verf worden gezet, ze kunnen dat best gebruiken.
Er is met het boekje De baan op! echter iets veel ergers aan de hand… Het begint al op bladzijde 4, waar een lijstje staat van wat je allemaal in je rugzak moet stoppen: "zeker de suiker niet vergeten" staat er! En op bladzijde 11, wordt, onder het kopje "voeding", zij het nog terloops, "suiker met water of thee" aanbevolen!
Bladzijde 15 is volledig gewijd aan dranken, en daar is het helemaal raak. Wat kan onze jonge, de natuur intrekkende vriend(in) het best drinken? Als het warm weer is: water met citroensap én suikerklontjes (er staan er vijf getekend, bij één glas water en één citroen). En als het koud is? Dat dient een heuse cocktail geshaked… "Appelsienen raspen met stukjes suiker; de suiker in een ketel doen met warm water; afdekken en lichtjes laten koken; evenveel warme wijn en warm water toevoegen; suiker naar wens; flink opwarmen, maar niet laten koken; het sinaasappelsap bijvoegen".  En wat "als ge uit vorm zijt"? Dan: "1/4 liter warme melk + 5 klontjes + 2 geklutste eieren"!
Begint het u te dagen? Op de volgende bladzijde wordt het nog gortiger. Daar krijgen we te lezen dat op vlak van voeding niet de hoeveelheid van belang is, maar het aantal calorieën, en dat 100 gram suiker evenveel calorieën bijbrengt als bijvoorbeeld 500 gram aardappelen, 850 gram wortelen of 2110 gram sla!
Het obesitas-probleem stond in die dagen duidelijk nog niet op de kaart, want op de bladzijden met dessert-recepten passeren de volgende caloriebommen de revue:  porridge ("200 gr. suiker bijvoegen"), vla ("een liter melk samen met 200 gr. suiker laten koken"), mokakreem ("200 gr. suiker toevoegen"), verloren brood ("met poedersuiker bedekken"), chocoladeschuim ("drie repen chocolade laten smelten"), karamelsaus ("12 klontjes suiker met een weinig water oplossen"), en zachte chocolade-karamellen ("500 gr. suiker in een halve liter room koken").
En ja, de jonge reiziger mocht geen toerist, maar moest een explorator zijn - weet u nog? Twee bladzijden lang wordt "een mogelijke exploratie" opgevoerd. Onderwerp: "van biet tot suiker"! Een gedetailleerd overzicht van de fabrieksfabricage van de "witte" suiker… Als klap op de vuurpijl was er dan nog pagina 24, een onverholen lofzang op de industriële suiker. "Van het kind tot de oude man, zowel de kampeerder als de sportman, allen vinden in de suiker kracht en gezondheid. (…). Elk voedsel brengt het calorieën bij…".
Het boekje De baan op! was "technisch verwezenlijkt" door de "B. P. Scouts van België" en uitgegeven "op initiatief van de Nationale Commissie voor Ekonomische Uitbreiding, Galliërslaan, 22, Brussel". Een overheidsinstelling neem ik aan, die zich - samen met de scouts - voor het marketing-karretje van de suikerproducenten liet spannen. Je kon het boekje De baan op! kosteloos krijgen. Je kon er zelfs à volonté exemplaren van bijbestellen - voor je vrienden en je klasgenoten.
Wat De baan op! niet vertelde: hoe desastreus suiker is voor het gebit. En hoe overmatig dit tandenverwoestende product al aanwezig was in de frisdranken en het snoepgoed waar ik - opgroeiend in de welvaart van de jaren vijftig en zestig - ruim mijn deel van kreeg: in de Coca-Cola, de Schweppes, de Fanta, de Sprite, de cakejes, de Leo's, de Cha-Cha's… Ik heb het geweten, toen het te laat was. Al vanaf mijn twintigste had ik problemen met mijn tanden, die een schaduw op heel mijn verdere leven hebben geworpen.
Ik moest de afgelopen week aan het mooie, maar eigenlijk dus geniepige en "smerige" boekje De baan op! terugdenken, toen de Vlaamse Beroepsvereniging van Voedingsdeskundigen en Diëtisten haar naam en haar reputatie te grabbel gooide aan een campagne ter promotie van… suiker! Tot (terechte) ontsteltenis van (eerst) het wetenschappelijke tijdschrift Eos, en vervolgens - en gelukkig maar - van zowat heel de Vlaamse (en Nederlandse) pers, en van iedereen die écht deskundig is op het vlak van de volksgezondheid (tot en met de Hoge Gezondheidsraad die in dit land blijkt te bestaan).
En neen, het ging in de boodschap der diëtisten echt niet enkel om de natuurlijke suikers die in fruit of honing zitten, maar wel degelijk ook om de kunstmatige, door de industrie uit bieten geraffineerde suiker. De belangenbehartigers van de beroepsdiëtisten onderschreven zowaar de boodschap dat deze artificiële suiker - "die wordt toegevoegd aan voedingsmiddelen en gezoete dranken" - perfect te combineren viel met een gezonde voeding!
De aap kwam uit de mouw toen bleek dat de campagne waaraan de diëtisten zo domweg hun medewerking hadden verleend, vervaardigd was door het reclamebureau Karott Health Media Partners - gespecialiseerd in "communicatie over voeding en gezondheid" (!) - en dat de van aantrekkelijke plaatjes (vrolijk vrouwtje en kindje) voorziene suikerreclame gefinancierd was door… de frisdrankengigant Coca-Cola! Die, zoals algemeen bekend, in zijn traditionele cola en andere junkfooddranken bijzonder gul met de fabriekssuiker omspringt.
Ja, omwille van het smeer likt… het bestuur van de traditionele diëtistenbond kennelijk dus de zoete kont van Coca-Cola! Het is alsof een vereniging van longartsen zich zou laten sponsoren door Marlboro, opperde voedingsdeskundige Patrick Mullie van de Vrije Universiteit Brussel (Marlboro is een sigarettenmerk dat berucht is om zijn briljant misleidende reclame). "Een campagne die groenten en fruit in de verf zet, was een beter idee geweest. Maar daar zit natuurlijk niet zoveel geld achter".
"Diëtisten hadden al geen al te beste reputatie", stelde lezer Marc Vrooman op de internetsite van het weekblad Knack. "Hun wetenschappelijke bagage is vrij zwak. Zich door een softdrinkmerk vol suiker laten sponsoren wijst op weinig verstand". Die meneer Vrooman zou wel eens gelijk kunnen hebben, dacht ik: in mijn decennialange interesse voor gezonde voeding heb ik de "gevestigde" diëtisten inderdaad nooit veel anders dan de economische giganten naar de mond weten praten. En wat krijgt men in de regel te eten op plaatsen waar professionele diëtisten het voor het zeggen hebben - zoals ziekenhuizen en verpleegtehuizen? Veel vettige sauzen en vlees, weinig groenten, nauwelijks rauwkost. Zoetigheden - zelden fruit - als dessert. Kaas en charcuterie bij de witte of lichtgrijze boterham. Echt volkorenbrood? Vleesvervangers? Natuurvoeding? Kennelijk nog nooit van gehoord.
Suggestie aan de in opspraak geraakte Vlaamse beroepsdiëtistenclub: laat uw jaarlijks etentje volgende keer eens sponsoren door, pakweg, Bio-Planet of Lima, in plaats van door de Coca-Cola Company. Organiseer het in een natuurvoedingsrestaurant. En mijd zoveel mogelijk de tandbederf bevorderende en dikmakende suikerdranken en snoep! En maak de mensen niet wijs dat die passen in een gezond voedingspatroon.

Voornaamste bronnen: brochure De baan op!.., uitgegeven door de Nationale Commissie voor Ekonomische Uitbreiding, Brussel, z.j. ; artikel D. DE CLEENE, 'Diëtistenvereniging promoot suiker', Coca-Cola financiert advertentie, 10 april 2013, via internet, website van het tijdschrift Eos, www.eoswetenschap.eu, geraadpleegd april 2013.

vrijdag 12 april 2013

Albert Anker


In 1869 werd mijn overgrootvader Pieter Aloïs Wollebrants elf jaar. In die tijd was het in katholieke landen de regel dat men in de loop van dat jaar zijn "eerste communie" deed (het onderscheid tussen de "eerste" en de "plechtige" communie, en de verplaatsing van de "eerste communie" naar een jongere leeftijd, kwam er pas in 1910). Verder was het in de negentiende eeuw gebruikelijk dat men - uitzonderingen buiten beschouwing gelaten - na zijn "eerste communie", de schoolbanken vaarwel zei. Er is dus veel kans dat het schooljaar 1868-1869 het laatste was dat mijn overgrootvader op de dorpsschool van Rijmenam doorbracht.
Dan moest er aan werken worden gedacht. Mijn overgrootvader maakte een verstandige keuze: in plaats van, zoals zijn vader "dagloner" (arbeider) te worden, toog hij - volgens de familie-overlevering - naar Testelt, een dorpje tussen Aarschot en Diest, om er het ambacht van kleermaker te leren.
Wanneer hij precies vertrok, hoe lang hij in Testelt verbleef, waarom hij uitgerekend voor dit Oost-Brabantse plaatsje opteerde… ik weet het niet. Bovendien ligt er tussen Mechelen en Willebroek ook nog het plaatsje Tisselt, zodat een kleine naamsverwarring Tisselt/Testelt ook nog tot de mogelijkheden behoort (denk ik dan).
Wat er ook van zij… met zijn keuze voor het kleermakersambacht nam Pieter Aloïs Wollebrants een zekere familietraditie weer op, want ook zijn overgrootvader Jacobus Rumoldus Wollebrants (overleden in 1824), zijn grootvader Cornelius (overleden 1833), twee oudere broers van die grootvader (overleden 1837 en 1846), en twee kinderen van één van die broers (overleden 1834 en 1845) hadden de stiel van kleermaker beoefend!
Of het heraanknopen met die traditie een bewuste keuze was, is echter de vraag, want voor zover mij bekend was de (voorlopig) laatste kleermaker in de familie toch reeds jaren voor de geboorte van Pieter Aloïs verdwenen. Mogelijk had mijn overgrootvader als kind zijn tante Maria Josepha (overleden 1868), die zelf naaister was, over zijn grootvader Cornelius en de andere kleermakers in de familie horen vertellen? Misschien had hij al wat met naald en draad leren omgaan bij zijn moeder, die op de geboorte-akte van haar jongste zoon (1870), eveneens als "naaister" aangemerkt staat?
Nu, in het gedenkwaardige jaar 1994 waarin mijn jongste zoon werd geboren, kaderde ik, "ter ere van alle Wollebrantsen die het beroep van kleermaker hebben uitgeoefend", een reproductie in van een schilderijtje van de Zwitserse schilder Albert Anker: Der Dorfschneider - de dorpskleermaker. Anker vervaardigde het origineel in 1894 - net honderd jaar vóór mijn inlijstingsarbeid.
Mijn vrouw en ik kochten de reproductie op donderdag 23 juli 1992 in Interlaken - één van mijn favoriete pleisterplaatsen in Zwitserland (wat zeg ik: in heel de kosmos).
Het schilderijtje hangt in het museum van Solothurn, is een olieverf-op-doek en meet 53 op 42 cm. - niet erg groot dus, en de reproductie die mijn vrouw en ik in Interlaken kochten was nog veel kleiner - prentkaartformaat eigenlijk. Bij het inlijsten heb ik dan ook nog een passe-partout - met een ovale opening - gebruikt. Maar wees gerust: de Dorfschneider is nog goed te zien, al is het geheel dan eerder een miniatuur-kleinood.
Mijn overgrootvader Pieter Aloïs Wollebrants (1858-1937) oefende heel zijn leven de kleermakersstiel uit. Het leverde hem een relatieve welstand op. Twee van zijn vier zonen namen het ambacht van hem over: Jozef Jan (1883-1968) en Frans Constant (1889-1948), mijn grootvader. Van beide laatsten bleef het zware kleermakersstrijkijzer, dat met houtskool werd verwarmd, bewaard. Jozef Jan, "nonkel Jef", heb ik als kind nog weten wonen in een huisje aan de dorpskerk van Rijmenam.
Zowel mijn overgrootvader als de twee genoemde zonen moeten hun kleermakerswerk in betrekkelijk comfortabele omstandigheden hebben verricht. Ze beschikten bijvoorbeeld over een naaimachine. Er zijn ook foto's van hen bewaard. Daarom denk ik bij de Dorfschneider van Albert Anker eigenlijk eerder aan de kleermakers "hogerop" in de Wollebrants-stamboom - die van langer geleden, van wie nooit een persoonlijke beeltenis is gemaakt, en die hun arbeid ongetwijfeld in meer schamele omstandigheden hebben uitgeoefend. Van hen zijn in de regel enkel de geboorte-, huwelijks- en overlijdensakten van de Burgerlijke Stand overgebleven. De Dorfschneider van Anker geeft ze in zekere zin dan toch een gezicht, en draagt er zodoende toe bij dat ze niet geheel oplossen in de oceaan der vergetelheid.
Wat ik aan het schilderij zo prachtig vind is de concentratie, de mindfulness, die de afgebeelde figuur uitstraalt. En de precisie, en dus perfectie, die hij vanuit die geestesgesteldheid, met bescheiden middelen - naald en draad - tot stand brengt. Concentratie, zin voor precisie en perfectie… ze kenmerken de degelijke kleermaker, de deugdelijke vakman, de solide kunstenaar en schrijver. Wie deze eigenschappen niet bezit is een knoeier.
Albert Anker was een beminnelijk en arbeidzaam man, en een schitterend schilder en tekenaar. Kennismaken met zijn omvangrijke oeuvre is als het openen van een fascinerend prentenboek. Als thuiskomen in het dorp waarin onze negentiende-eeuwse voorouders leefden!
Albert Anker werd geboren op 1 april 1831 in het Zwitserse dorpje Ins (kanton Bern), in het huis dat zijn grootvader Rudolf Anker (1750-1817) - die dierenarts was - anno 1803 had gebouwd. Later werd het pand eigendom van Alberts vader Samuel Anker (1790-1860) - eveneens veearts - en tenslotte van Albert zelf. Nu is het een museum, een bedevaartsoord voor Anker-bewonderaars, in stand gehouden door de Stiftung Albert Anker-Haus, die daarvoor alle lof verdient.
Aanvankelijk studeerde Albert Anker theologie, maar eind 1853 - hij was 22 - besloot hij zijn toekomst over een geheel andere boeg te gooien en kunstschilder te worden. Na wat privé-onderwijs bij de Zwitserse schilder Charles Gleyre, van wie hij zou geleerd hebben zijn personages sehr lebhaft te conterfeiten, bezocht hij van 1855 tot 1860 de Ecole nationale supérieure des beaux-arts in Parijs. Weldra exposeerde hij op de befaamde Parijse Salons. En hij reisde ook heel wat af: Frankrijk, Duitsland, Italië… zelfs België kwam aan de beurt.
Wanneer eind 1860 zijn vader sterft, neemt Albert de zorg voor het ouderlijke huis in Ins op zich. Op 6 december 1864 huwt hij Anna Rüfli (°1835), een vriendin van zijn op jonge leeftijd overleden zuster Louise. Jarenlang zal het echtpaar de zomermaanden in het landelijke Ins, en de wintermaanden in het mondaine Parijs doorbrengen. Pas in 1890 gaf het zijn pied-à-terre in de Franse hoofdstad op.
Het huwelijk werd gezegend met zes kinderen, drie meisjes en drie jongens. Twee van de jongetjes leefden echter slechts kort. Het eerste zoontje, Rudolf, stierf in 1869 op driejarige leeftijd. Vader Albert schilderde een aandoenlijk portret van de kleine Rudolf op diens sterfbed: Ruedi Anker auf dem Totenbett. Het tweede zoontje, Emil, overleed, slechts één jaar oud, in Parijs in 1871, waarschijnlijk aan cholera. De dode Emil werd in een tekening vereeuwigd.
Eerder (1863) had Albert Anker al een Kinderbegräbnis in beeld gebracht, want hoewel hij veelal de mooie kanten van het landelijke leven schilderde - het absolute hoogtepunt van zijn oeuvre vind ik zijn Schulspaziergang uit 1872 - was hij niet blind voor de navrante kanten van het bestaan, zoals de kindersterfte, het alcoholisme (Der Trinker, 1868) en de armoede (Die Armensuppe, 1893).
In 1901 werd Albert Anker getroffen door een zware beroerte, die zijn rechterhand verlamde. Grote olieverfschilderijen vervaardigen was niet meer mogelijk, maar de onvermoeibare man zou nog zo'n 600 aquarellen tot stand brengen. Albert Anker overleed in zijn geboortehuis in Ins op 16 juli 1910. Zijn echtgenote stierf in 1917.
Mijn vrouw en ik kochten op die 23ste juli 1992 in Interlaken nog een tweede reproductie van een Albert Anker-schilderij: Der Ehekontrakt, uit 1887 - ook bekend onder de titel Ziviltrauung. In het Nederlands: het burgerlijk huwelijk.  
Opnieuw waren het het onderwerp, en natuurlijk ook de (realistische) wijze waarop het was uitgewerkt, die mijn interesse wekten. Bij het samenstellen van mijn stamboom waren al zoveel akten van de Burgerlijke Stand door mijn handen gegaan, dat het mij ten zeerste boeide om eens een visuele indruk te krijgen van hoe een huwelijksakte - steevast de meest omvangrijke van de in de regel drie documenten die de Burgerlijke Stand aan de levensloop van een mens spendeerde - op het gemeentehuis van een negentiende-eeuws plattelandsdorpje concreet tot stand kwam. We zien de bruid haar handtekening zetten, terwijl de bruidegom, de gemeentesecretaris (of de burgemeester), de getuigen, en enkele familieleden toekijken. Ankers Ehekontrakt zelf (olieverf op doek), en ook onze (door mij eveneens anno 1994 ingelijste) reproductie, zijn van een wat groter formaat dan de Dorfschneider. Het origineel meet 76,5 bij 127 cm. en hangt nu in het Kunsthaus in Zürich.
De dag dat we "onze twee Albert Ankers kochten" maakten mijn echtgenote en ik in de namiddag vanuit Interlaken een voettocht naar Unterseen, waar we het Touristik-Museum der Jungfrau-Region bezochten, en woonden we in de avondlijke (en deels nachtelijke) uren de Tell-Freilichtspiele in Matten bij - de opvoering in openlucht van het Zwitserse nationale Willem Tell-epos. Met de kinderen. Ik schoot wat dia's van het spektakel. Vroeg me nog af of het licht van mijn flitslamp ver genoeg reikte om de eed op de Rütli en de kruisboogexploten van Tell in al hun grandeur in mijn camera te vangen. Bij het verlaten van het theater merkte ik op één van de zijwanden de in zeer ruim bemeten letters gestelde mededeling dat fotograferen tijdens de voorstelling streng verboden was. Ik had niet de indruk dat één van de met mij naar buiten schuifelende medetoeschouwers me scheef bekeek, maar ik geef toe dat ik dat niet al te nauwgezet heb nagegaan. Er zijn momenten in het leven dat men er best aan doet recht en onbewogen voor zich uit te kijken. Mijn dia's van de Tell-Freilichtspiele bleken naderhand goed geslaagd.

Afbeelding: Der Dorfschneider, schilderij van Albert Anker, 1894, Kunstmuseum Solothurn, Zwitserland. Met dank aan Wikimedia Commons. 

Geraadpleegde bronnen in verband met Albert Anker: trefwoord Albert Anker in internet-encyclopedie Wikipedia (Duitstalige versie), de.wikipedia.org/, geraadpleegd april 2013; artikel S. CHRIST, Meister der ländlichen Idylle, in: krant Berner Zeitung, 2010 (via internet, website van de krant Berner Zeitung, www.bernerzeitung.ch/, geraadpleegd april 2013); artikel M. BREFIN, Albert Anker als Vater und Grossvater, Erinnerungen aus der Familie, in: Berner Zeitschrift für Geschichte (via internet, website van het Berner Zeitschrift für Geschichte, www.bezg.ch/, geraadpleegd april 2013).
Gegevens in verband met de Wollebrantsen komen uit de door mij samengestelde (onuitgegeven) familiekroniek.

vrijdag 5 april 2013

Maria Verstraeten


Eerder al vertelde ik op dit blog hoe ik in mijn kinder- en jeugdjaren graag journalist speelde en gazettekes, blaadjes en boekskes met eigen teksten, tekeningen en uitgeknipte en opgeplakte foto's samenstelde. En ook hoe ik er op een bepaald moment, samen met mijn vriend Etienne, op uit trok om, met het oog op weer zo'n handgemaakt magazine, interviews af te nemen van mensen uit de omgeving. Deze jonge reporters-activiteit - we waren in onze vroege tienertijd - resulteerde in twee teksten die bewaard zijn gebleven: ééntje over Fientje van Drukkerij Moderna (zie mijn blog Drukkerij Moderna van 10 augustus 2012), en ééntje over de Keerbergse kunstenares Maria Verstraeten, die ik deze keer bovenhaal.
Het interview met Maria Verstraeten moet zijn voortgesproten uit het feit dat tijdens mijn dagelijkse ritten op de schoolbus mijn aandacht was getrokken door een raadselachtig huisje aan de Keerbergse Mechelsebaan, ongeveer op de plaats waar de Duivebergen en de Emiel Opdebeecklaan op die vrij drukke verbindingsroute tussen Mechelen en Keerbergen uitlopen (maar aan de overzijde). Het sprookjesachtig karakter werd bewerkstelligd door de vele elementen in artistiek verantwoord kunstbeton die aan het huisje en vooral ook in de tuin waren aangebracht. Tijd van handeling: de vroege jaren zestig - waarschijnlijk 1962, hooguit 1963.
Titel van dit in mijn snotapen-tijdperk geschreven artikel: "Zij leeft voor de kunst. Maria Verstraeten bezochten wij in haar schilderachtig huisje te Keerbergen". Zie de afbeelding boven deze tekst - en let vooral ook (niet) op de originele wijze waarop ik de naam Verstraeten splitste!
Ik neem dit staaltje van jeugdjournalistiek hier integraal over… Het ontsluiert één en ander over de geschiedenis van het kunstbeton, dat overigens, zo leerde ik nu op het internet, officieel cement-rustiek schijnt te heten…
"Maria Verstraeten is een echte kunstenares. Wanneer men haar huisje te Keerbergen ziet kan men dit reeds denken en wanneer men haar zelf ziet wordt dit vermoeden bewaarheid. Tot haar 15 jaar liep zij school in het Koninklijk Atheneum te Keerbergen.
'Nog herinneringen aan die tijd?' vroeg ik haar.
'Zeker, ik herinner mij nog mijnheer De Booser, waarbij ik helemaal op geen wit blaadje stond. Ik had een hekel aan Nederlands en… aan de leraar. In Keerbergen woonde toen de uitvinder van het kunstbeton. Ik kwam dikwijls bij hem en ik besloot bij hem en zijn vrouw te gaan wonen. Ik zou er helpen in de kunst van het betonbewerken. Thans woont ook nog mijn zuster hier; ze verzorgt het huishouden'.
We wandelen door de mooie tuin van Maria. Stukken in kunstbeton als banken, vazen, regenputjes staan er tussen mos, gras en struiken.
'Wat een mooie tuin hebt U hier' merkt mijn collega op. 'Ja, dat doen we om onze stukken mooi te presenteren. Dat zet de mensen meer tot kopen aan'.
'Alles wat U maakt is dus om te verkopen?'.
'Zeker'.
'En… wat kost dat zoal? Zo bvb. deze regenput hier?'.
'Dat kost 375 F., maar een tuinbank kost minder'.
Achter in de tuin staan een heleboel hokken, met zeer mooie en vreemde vogels in. 'Hier is onze dierentuin'. Er waggelen inderdaad ook nog een vijftal eenden rond, twee pauwen pronken met hun opengezette staart, en in een zeer origineel maar mooi duivenhok vliegen de duifjes in en uit.
Nu wandelen we een serretje binnen achter in de tuin. Eerst banken vol planten en daarachter de werkplaats waar Maria ons toont hoe het beton gegoten wordt en gekleurd, dat gebeurt met een soort gesmolten metaal. Soms zweert men dat het een echte houten bank is en toch is het kunstbeton, zo mooi kan men het hout nabootsen. Alle voorwerpen worden met de hand gemaakt.
We komen weer buiten. Aan het pauwenhok ligt een enorme blaasbalg uit een smidse. 'In Duitsland moesten we onlangs een oude smidse nabootsen voor een tentoonstelling maar nergens vonden we een blaasbalg. We maakten hem dan na in kunstbeton. Enkele dagen later kregen we deze blaasbalg dan maar… te laat! Nu ligt die daar te liggen' verklaart onze gastvrouw die gekleed is in een pull met een lange broek.
'Een smidse inrichten? - Dat doet U dus ook al', merk ik op. 'Och ja, ik schilder ook graag en veel en thans volg ik ook nog avond- en zondagsschool voor schilderen en beeldhouwen'.
Ondertussen bewondert mijn vriend het huisje dat ook langs de zijkant beslagen is met doorgezaagde boomstammen uit kunstbeton in grote vierkanten. Plots valt zijn oog op de schouw. 'Is die ook niet uit kunstbeton?'. 'Zeker, ja men kan er heel wat mee doen en onze commerce gaat goed.
'En de concurrentie?' vragen we. 'U hebt er toch geen brevet op?'.
'Spijtig genoeg niet. Maar toch is die concurrentie niet zo groot. De firma J. uit Antwerpen maakt ook voorwerpen in kunstbeton maar die zijn niet gekleurd'.
'En de uitvinder, alias de oude heer des huizes, helpt die U ook nog?'.
'Niet zo veel meer, ik ben ingewijd in het vak. Hij reist veel rond om zijn uitvinding op tentoonstellingen te tonen want het kunstbeton is nog lang niet overal gekend'.
Na zo ruim een uur verteld te hebben wisten we wat we weten moesten en na Maria onze hartelijkste dank overgemaakt te hebben gingen we heen.
Wenst U misschien ook iets te kopen? Ga gerust eens kijken. Er is van alles: tuinbanken en tafeltjes, regenputjes, kapelletjes, duivenhokken, tuinvazen; alles precies in hout maar in kunstbeton, dat samen met het plastic één der grootste uitvindingen van onze tijd mag genoemd worden'.
Ik plaatste bij mijn artikel ook een foto, niet zelf genomen, maar uit één of ander tijdschrift - ik denk Het Rijk der Vrouw - geknipt. Onderschrift: "Maria aan het werk. Links ziet men één harer schilderijen. Zijzelf kleurt een tuinvaas in beton".
Tot zover mijn journalistiek product uit de vroege jaren zestig. Wie zou die oude heer, door Maria Verstraeten als uitvinder van het kunstbeton bestempeld, zijn geweest? Hoe zou het Maria Verstraeten verder vergaan zijn in het leven?
Dankzij Keerbergen-kenner Rik Wouters (°Tremelo, 1937) kwam ik aan de weet dat de oude heer in kwestie Everaert moet hebben geheten. Kennelijk beschouwde hij Maria als zijn opvolgster-in-zaken-van-kunstbeton: hij nam haar en haar zuster Jeanne bij hem in huis. Later - misschien na de dood van de oude heer en zijn echtgenote - moet ook de vader van de twee zussen in het villaatje hebben ingewoond. Maria trad in het huwelijk, werd haar roeping in het cement-rustiek kennelijk ontrouw, want richtte op de plaats van het schilderachtige huisje een gloednieuwe, fantasieloze speelgoedwinkel op. De zaak bestaat nog, maar Maria Verstraeten moet al een tijdje geleden overleden zijn. Of de oude heer Everaert inderdaad de uitvinder van het kunstbeton was heb ik niet kunnen uitvlooien. 

Met dank aan Rik Wouters. Rik was in de jaren zestig hoofdredacteur van het regionale weekblad De Haechtenaar, verzorgde vervolgens de reclame in het advertentieblad Ons Nieuws uit Putte, en zorgde na zijn pensionering voor een reeks prachtig geïllustreerde boeken over de geschiedenis van Tremelo en Keerbergen. Ook legde hij samen met zijn echtgenote een ecologische siertuin aan, waar hij wekelijks impressies over schrijft op zijn blog (www.tremelore.be).