vrijdag 26 juli 2013

De berenfamilie


Het gezicht van de zomer. Niet de werkelijke zomer, de zomer waarin we leefden of die we nu beleven. Maar de zomer zoals we die voorgesteld zien op schilderijen of op plaatjes in boeken. De zomer die mooier is dan de echte. 
Er is veel kans dat ik dàt gezicht van de zomer - de verbeelde zomer - voor het eerst heb gezien in De Beren Familie (sic). Een boek uit mijn prilste kinderjaren. Eén van mijn eerste boeken. Een boek uit de vroege fifties.
Het is, vreemd genoeg, een boek zonder kaft. Ja, die zal in de loop der tijden in de vernieling zijn geraakt, hoor ik u denken. Dat zou kunnen, maar zo zeker ben ik daar nog niet van. In elk geval kan ik me niet herinneren dat het boek er ooit anders heeft uitgezien dan nu. Dat de titel in grote letters bovenaan op de voorpagina prijkt, maakt aannemelijk dat er van een eigenlijke kaft nooit sprake is geweest. Het ontbreken van elke aanduiding inzake tekenaar, auteur of zelfs uitgeverij, wijst dan weer eerder in de richting van een verdwenen kaft, dat moet ik toegeven.
Mijn berenboek is een echt zomerboek. Het begint al op de bladzijden 2 en 3, waar een berengezin op picknick gaat: "Heel de dag naar bos en hei / Met een mand vol lekkernij"! Voor jonge lezertjes: in de goede oude tijd, toen die vreselijke barbecues met hun salmonella- en E. Coli-bacteriën en hun weeë rookpluimen nog niet uitgevonden waren (lees: uit Amerika overgewaaid), trokken de mensen soms met een korf vol voedsel en drank voor een dagje de natuur in (die toen ook in onze streken nog bestond). Dat heette dan een picknick. 
Het berengezin beleeft een leuke dag: vader, moeder en de drie berenkindjes spelen met de bal, en dat "geeft hen reuzepret". Maar... "Op de mand wordt niet gelet"!
En ja, zelfs in die goede oude tijd kon men zijn zaken maar beter niet onbeheerd achter laten, want wat zien we op het volgende plaatje? Alle mogelijke dieren uit het bos storten zich op het proviand van onze beren-vrienden. En of ze smikkelen en smullen! U raadt het vervolg: als de beren zich te goed willen doen aan het lekkers dat ze hebben meegebracht, wacht hen een bittere teleurstelling: "Ach wat schrikken onze beren / Hong'rig gaan zij huiswaarts keren". 
"Van dit boek met al die beren, / Kun je vast nog heel veel leren" staat er op de eerste pagina van mijn berenboek, en inderdaad: uit het picknick-verhaal had ik als kind kunnen opsteken dat men zijn spullen niet uit het oog mag verliezen, zijn medeschepselen niet mag vertrouwen, en er nooit mag van uitgaan dat een leuke dag een happy-end zal kennen. Of ik dat destijds inderdaad geleerd heb betwijfel ik.
Bladzijden 4 en 5 - de nummering komt van mij, want in het boek zelf staan geen paginanummers - worden gevuld met één grote, bijzonder tot de verbeelding sprekende prent. De familie Beer - vader, moeder en nu al vijf kleine beertjes - heeft zich teruggetrokken ergens aan een meer, en beleeft al de geneugten van een dagje aan het water. Eentje laat zich drijven op een boomstam, een ander doet dit op een luchtkussentje en leest er zowaar een boek bij...
Vader Beer, die kennelijk Mopsie heet (hetgeen ik een wat rare naam vind voor een achtenswaardige vader), heeft zich in een houten kuip te water begeven - echter niet nadat hij deze op handige wijze heeft voorzien van een mast en een zeil... "Mopsie Beer die rare snaak, / Nam de tobbe en in een wip / Maakte hij een prachtig schip".
Moeder Beer komt met een bal onder de arm in badpak het water uitgestapt. Helemaal rechts zien we een emmertje en een schopje. Ik heb geaarzeld of ik dit beeld van de zomer niet boven mijn tekst zou zetten, want het heeft mijn kinderlijk zomerbeeld zeker in aanzienlijke mate vorm gegeven, maar zoals u ziet is mijn keuze uiteindelijk op twee andere, kleinere plaatjes gevallen (ook al omdat hun formaat zich leende tot inscannen, hetgeen met de grote prent niet het geval was).
Op bladzijden 6 en 7 staat weer een grote prent, een "trouwpartij" deze keer - niet echt iets voor de zomer, meer voor de lente eigenlijk, dus dit berenpaar dat opgedirkt en op een rode loper de kerk uit komt gestapt, slaan we maar even over. Als kind had ik overigens geen enkele belangstelling voor het huwelijk.
We gaan naar de bladzijden 8 en 9, waar de belofte dat we heel veel gingen leren, weer helemaal waar wordt gemaakt, want twaalf plaatjes geven ons een verrukkelijk beeld van de maanden van het jaar. Uit deze visuele kalender pluk ik de prentjes voor juli en augustus, en deze zet ik boven dit stukje, want dit zijn toch echt wel de oer-beelden die ik als kind van de zomer-zoals-voorgesteld-op-plaatjes heb opgeslagen (en in de diepste regionen van mijn hersenen bewaard). Het zijn zeer eenvoudige taferelen - eenvoud hoort bij het wezenlijke (dat heeft Einstein ooit al eens gezegd, dacht ik). 
Ja, de zomer, de vakantie... dat zijn gouden korenschoven op het veld in juli... en dat is een zandkasteel met een vlag, aan de blauwe zee, in augustus. En een reiskoffer in het zand. Heb ik in mijn kinderjaren (en later) ooit korenschoven op velden zien staan? Geenszins. Verbleef ik in mijn jongste jaren ooit in augustus aan zee? Neen, in juli, en dat was later pas. Zetten vakantiegangers hun valiezen op het strand? Natuurlijk niet. Maar, zoals gezegd: het gaat hier niet om de échte, maar om de getekende, de ingekleurde, de gedroomde, de verlangde zomer.
Op de volgende bladzijde van mijn berenboek (als ik goed tel zijn we aan bladzijde 10), krijgen we de kleuren aangeleerd. "Rood is de auto, die rijdt hier met spoed / Maar 't beertje dat stuurt, hij kan het heel goed". Hm, denk ik nu, als kind kreeg je hier onbewust de boodschap mee dat wie in de waan verkeert een goed chauffeur te zijn, best snel mocht rijden. Zelfoverschatting en verkeers(on)veiligheid...
Overigens: achter àlle onschuldig ogende plaatjes en praatjes - zeker ook die van de hedendaagse media - zitten hidden messages die we ongeweten en ongewild ingelepeld krijgen, en die ons denken en doen beïnvloeden. De demagogie zit overal, we zijn gemanipuleerde wezens, het is niet anders.
Op bladzijde 11 wordt de leer der kleuren gecombineerd met het onderwijzen van enig eenvoudig rekenwerk, van het genre: "Eén beertje is bruin, twee anderen geel / Tesaam zijn 't er? zeg jij maar hoeveel". Of: "Twee rode blokken onderaan, 4 groene er dan opgedaan / Dan zie je bij elkaar zes mooie blokken staan". Leuke rijmpjes dat wel, maar als men met zulk vermoeiend rekenwerk aan komt zetten, dan is het duidelijk dat de schoolplicht weer in aantocht is. En inderdaad: op de laatste bladzijde zitten de beertjes rond hun meester geschaard, want: "Net als jullie gaan de beren / Ook naar school, om veel te leren". De zomer, die gaat altijd (te) snel voorbij.

zaterdag 20 juli 2013

Engelberg


Rond het jaar 1372 tekenden monniken van de abdij van het Zwitserse Engelberg allerlei gezangen op waar in hun tijd en streek de godsdienstige plechtigheden mee opgeluisterd werden. Rond 1400 zette abt Walter Mirer dit werk voort. De verzameling teksten en partituren die de kloosterlingen van Engelberg in de laatste decennia van de 14de en de eerste jaren van de 15de eeuw aanlegden staat in de muziekgeschiedenis bekend als Codex 314.
Het manuscript is om verschillende redenen merkwaardig. Niet in het minst omdat het naast Latijnse ook Duitse teksten bevat, en aldus één van de oudste bronnen van liederen in het Duits vormt. Maar ook omdat het gezangen bevat die kennelijk al een lange mondelinge overlevering achter zich hadden, maar - waarschijnlijk omwille van hun monofone of nog zeer eenvoudige polyfone karakter - niet eerder opgetekend waren. Vergeleken met hun Franse of Italiaanse equivalenten waren ze in hun eigen tijd al lekker ouderwets.
In 1991 verscheen een compact-disc met een selectie van liederen uit de Codex 314, uitgevoerd door het gereputeerde Zwitserse koor Schola Cantorum Basiliensis, onder de leiding van Dominique Vellard (de opnamen gebeurden - zo lees ik in het boekje bij de cd - in de kerk van Ottmarsheim, in maart 1986). Ik heb de indruk dat het inmiddels één van de bekendste middeleeuwse-muziek-cd's is geworden.
Ik luister bij voorkeur in de duisternis van de nacht naar deze (en andere) middeleeuwse muziek: dan is het alsof je stemmen hoort uit een andere wereld. Er gaat ook een diepe rust uit van deze liederen. Wie zich nooit aan de middeleeuwse muziek begeeft, mist een bijzondere ervaring in het leven (maar dat kan natuurlijk ook gezegd worden van het hardlopen en een aantal andere bezigheden).
Engelberg is een beminnelijk plaatsje midden in Zwitserland, zo'n 25 kilometer ten zuiden van het Vierwoudstedenmeer. Het wordt omgeven door bergen, met de Hahnen (2600 meter) in het oosten en de Titlis (3238 meter) in het zuiden als hoogste toppen. De enige natuurlijke toegang tot Engelberg wordt gevormd door het in het noorden gelegen dal van het riviertje de Aa.
Ik was in Engelberg in de zomers van 1990 en 1991. Ik was er met vrouw en kinderen, dit wil zeggen: de drie oudsten, want de jongste moest nog geboren worden. Het waren gezinsvakanties. Onze kinderen waren nog klein, talent- en beloftevol - zoals nakomelingen dat in hun prille jaren en in de ogen van hun ouders altijd zijn. Ik had ze graag bij me, wou ze in de vakantie niet uitbesteden, maar als ouders wilden we toch ook wat tijd voor onszelf: daarom namen we - en we hebben dat enkele jaren na mekaar gedaan - onze intrek in een Zwitsers hotel van (of uitgebaat door) de in Vlaanderen zeer bekende reisorganisatie Intersoc.
Die zorgde ter plaatse voor "clubs", waarin de meegereisde kinderen in de voor- en namiddag onder de leiding van Nederlandstalige monitoren en monitrices, en in het gezelschap van leeftijdsgenootjes, allerlei aan hun leeftijd en interesses aangepaste activiteiten ontplooiden. Voor de ouders werden bergtochten georganiseerd, onder de leiding van ervaren gidsen.
Uiteraard gold het devies "vrijheid, blijheid": wou je er eens een dagje zelf met je kinderen op uit trekken, of op eigen houtje de bergen intrekken… geen probleem. Intersoc werkt overigens nog altijd volgens deze succesformule.
Anno 1990 waren onze jongste kinderen enthousiaste leden van de "mini-club" (de "mini's" !), in 1991 trokken ze alle drie stoer op met de "maxi-club" (de "maxi's" !).
Goedkoop was het niet (Zwitserland was en is nu eenmaal een duur land), maar je kreeg wel value for money, want de hotels - en zeker ook de maaltijden die er geserveerd werden - waren van uitstekende kwaliteit. Zo logeerden we in 1990 en 1991 in Hotel Terrace, één van die chique grand hotels uit de Belle Epoque-jaren van het toerisme: gebouwd in 1903 in Jugendstil, aangevuld met het nodige hedendaagse comfort, gelegen vrij hoog tegen de berghelling aan, met schitterend uitzicht op de Titlis. Vanuit het centrum van Engelberg liep een klein rood bergtreintje steil omhoog naar het hotel (dat overigens ook met de auto bereikbaar was).
Het zou me geenszins verwonderd hebben mocht ik op het zonneterras of in het restaurant van dit hotel Hans Castorp of zowaar zelfs de mysterieuze en voor haar tijd zeer vrijgevochten mevrouw Chauchat tegen het lijf zijn gelopen - personages uit Thomas Manns beroemde roman De Toverberg (al weet ik als Mann-fan natuurlijk dat daarvoor een sanatorium in Davos model heeft gestaan, een zelfde imposant gebouw, waar Manns echtgenote Katia in 1912 verbleef).
Dankzij de reisnotities die mijn vrouw destijds maakte, kan ik nu nog aanstippen dat we in 1990 de kamers 509 (de ouders) en 507 (de kinderen) en in 1991 de kamers 321 (de ouders) en 326 (de kinderen) betrokken.
We ondernamen de - voor "de klein mannen" natuurlijk erg lange - autoreizen naar Engelberg tijdens de nacht. Dat betekende rust op de achterbank en op de snelweg. En eindelijk kwam het feit dat ik een geboren nachtmens ben mij eens goed uit.
In 1990 vertrokken we rond zeven uur en arriveerden in Engelberg heel vroeg in de nog zeer frisse ochtend - gelukkig vonden we het Café Désiré al geopend en vielen daar niet enkel warme drankjes maar ook croissants te verkrijgen.
In 1991 namen we een valse start - de toiletartikelen vergeten! - en waren we pas rond tien uur definitief op weg (later bleken onze "vakantiekaarten" - de Intersoc-inschrijvingsbewijzen - nog thuis te liggen, maar daar zijn we niet voor teruggekeerd, en dat heeft ook geen problemen opgeleverd).
Ik rij naar Zwitserland altijd via de Duitse autobahnen (Kerpen, Koblenz, Karslruhe, Freiburg…), niet enkel om de péage-uitbuiting op de Franse snelwegen te ontwijken, maar vooral omdat ik, mocht er onverhoopt toch wat mislopen, mij en de mijnen met meer vertrouwen aan de Duitse hulpdiensten en ziekenhuizen uitlever dan aan de Franse.
Het waren heerlijke dagen in Engelberg. Mijn vrouw en ik maakten stevige voettochten in de omgeving. De oudste kinderen gingen met de maxi-club "op tweedaagse", waarbij ze bleven overnachten in de berghut van Brünni. Soms trokken we met heel het gezin de bergen in, naar End der Welt (15 juli 1990) of Bergli (18 juli 1991).
Een mooi excursie-doel was de hooggelegen Trübsee: in '90 ging ik er met mijn vrouw via de kabelbaan naar toe, en maakte ik er in een artistieke bui een potloodschets van het landschap (we keerden te voet terug), in '91 stapte ik er met mijn (toen) jongste zoon naar toe (we kwamen met de kabelbaan terug).
We namen deel aan de door Intersoc georganiseerde "boerenbuffetten" op het terras van het bergrestaurant Ristis en aan de "Zwitserse avond" in ons hotel.
We bezochten (in 1990) de Benedictijnenabdij van Engelberg, waar een Nederlandstalige pater ons rondleidde. 's Zondags (15 juli 1990, 21 juli 1991) woonden we de Gregoriaanse mis bij in de abdijkerk. Het kloostergebouw zelf doet, met zijn witte muren, aan de buitenzijde koel en strak aan (wit is altijd kil). Binnen zorgt het hout van de lambriseringen aan de deuren en het invallende zonlicht voor warmte en behaaglijkheid. In het interieur van de abdijkerk: een soortgelijk contrast tussen witte muren en barokke decoratie. Zoals ik het mijn studenten altijd leerde: de Barok zocht het effect (en de emotie) - net als de hedendaagse populaire media.
Maar de (voor mij) mooiste Engelberg-momenten waren toch die waarop we in het zonovergoten park van het Kurhaus van de openluchtconcerten genoten. Het trio van il professore Vittorio Cacciatori bracht er salonmuziek uit de Belle Epoque (en daaromtrent) ten gehore.
Ook dit waren klanken die een andere wereld opriepen, deze van de (door mij zo geliefde) burgerlijke late negentiende en vroege twintigste eeuw - een aangename wereld (wat ik van de middeleeuwse niet zou willen zeggen).
De wit-gele en wit-rode stoeltjes, het beschaafde publiek, de rust en de ongedwongenheid van de vakantie… het droeg allemaal bij tot het gevoel dat la recherche du temps perdu voor even was uitgemond in le temps retrouvé (met dank aan Marcel Proust voor het bedenken van deze titels - de fraaiste uit de wereldliteratuur). Of dat we de dimanche après-midi à l'Ile de la Grande Jatte van Georges Seurat waren binnengestapt… - al waren het de voormiddag-concerten die we bijwoonden, waardoor deze momenten ook nog eens de belofte inhielden van een verrukkelijk inspannende bergtocht later op de dag.
Violist Vittorio Cacciatori was in die dagen een vaste en graaggeziene gast in Engelberg: hij trad er met zijn trio in de zomermaanden van 1990 en 1991 dagelijks (ausser montags) op in het Kurpark (of bij slecht weer in het kursaal zelf), telkens van half elf tot twaalf en van drie tot vijf uur.
Voor de aardigheid ben ik op het internet eens gaan kijken of de goede oude professore Vittorio Cacciatori nog leeft. Na een moeizame zoektocht vond ik een summiere (en eerder krakkemikkige) biografie, op het net gezet door de Noord-Italiaanse gemeente Daverio, naar aanleiding van een concert dat daar anno 2007 plaatshad.  Toen moet de maestro dus nog alive (en misschien well) zijn geweest, want hij zou bij die gelegenheid het Kamerorkest van Engelberg leiden, dat hij - naar ik inmiddels op een andere website al had geleerd - in 1987 zelf had opgericht. En dat overigens nog bestaat, maar waarvan de leiding nu in andere handen is overgegaan. Logisch, want Cacciatori was geboren in het Italiaanse Padua in 1930 en moet nu dus zo'n 83 jaar oud zijn. Gesteld dat hij zich nog onder ons bevindt, iets waarover het internet mij in het ongewisse laat. Laten we het beste verhopen.
Vittorio Cacciatori was niet zomaar een muzikant: hij speelde eerste viool bij diverse orkesten (onder andere dat van de Berlijnse opera) en stond als solist op de meest prestigieuze podia van de vijf continenten (hij maakte wereldtournees in 1977 en 1978). Eén van zijn succesnummers was - het zal u niet verbazen - de Quattro Stagioni van Vivaldi. Een muzikaal hoogstandje was zijn vertolking van Paganini's Concerto in D groot op het festival van Luzern in 1982. 
Wie alleszins nog leeft (al blijkt ook hij slechts in beperkte mate op het internet aanwezig), is Willy Verheyde. Deze onderwijzer (geboren in 1957 in Oostende, later wonend in Heist-op-den-Berg) verwierf een zekere bekendheid dankzij zijn "Wiebe-project": kinderboeken, liedjes, theater… rond het personage Wiebe. Hij was ook in Engelberg in 1990 en 1991, samen met zijn hond, zorgde er ('s avonds) voor extra animatie voor de kinderen, en deed dat met kundigheid en goede smaak. Ons dochtertje was fan van hem, en van zijn hond Nora: op dia's is te zien hoe ze met Willy op het podium de show staat te maken en hoe ze in de tuin van het hotel zijn hond koestert. 

Foto: vrouw en kinderen in Engelberg, eigen dia (nummer 90/10/33), 15 juli 1990.

vrijdag 12 juli 2013

Eddy Pauwels 2


Het was op woensdag 12 juli 1961. In de Ronde van Frankrijk werd de 17de rit gereden, van Luchon naar Pau. De grote Pyreneeënrit, de zwaarste etappe uit de Tour van dat jaar… Het 197 kilometer lange parcours voerde de renners over niet minder dan vijf legendarische cols: de Peyresourde, de Aspin, de Tourmalet, de Soulor en de Aubisque.
Jacques Anquetil droeg de gele trui, als leider in de algemene rangschikking. Hij had die al op de eerste dag van de wedstrijd veroverd, en nog niet uit handen gegeven. Men verwachtte dat zijn rechtstreekse concurrenten - in de eerste plaats de sterke klimmer Charly Gaul - hem gingen aanvallen.
De Franse televisie bracht en direct verslag uit van het gebeuren, en de Vlaamse televisie nam die rechtstreekse reportage over, via de Eurovisie. Ik ging kijken bij mijn groottante Irma, één van de weinige vroege tv-toestel-bezitters in onze familie. Ik was twaalf jaar. Rechtstreekse uitzendingen van wielerwedstrijden waren toen nog een zeldzaamheid - misschien was dit wel de eerste keer dat ik er één "volgde".
Drie renners waren ontsnapt: twee Fransen en een Belg. De twee Fransen maakten deel uit van één van de regionale ploegen waar het uit landenteams bestaande deelnemersveld in die tijd mee aangevuld werd (en waardoor de Fransen uiteraard oververtegenwoordigd waren, maar ja, het was dan ook hun Ronde). Die twee Fransen waren André Foucher en Marcel Queheille: het waren niet enkel landgenoten, ze behoorden ook nog eens tot dezelfde regionale ploeg, Ouest/Sud-Ouest. Zoals gezegd verkeerden ze in het gezelschap van een Belg. En dat was… Eddy Pauwels!
Op de Aubisque, de laatste col van de dag, was Eddy afgescheiden als eerste boven gekomen! Ik vermoed dat de rechtstreekse televisie-reportage toen al begonnen was, maar kan mij die beklimming toch niet concreet voor de geest halen. Wat ik me van de uitzending wél herinner is hoe Pauwels met de twee Fransen (die hem in de afdaling van de Aubisque hadden vervoegd) onderweg was (zie de foto boven deze tekst), en hoe die twee snoodaards - zoals in dergelijke koerssituaties overigens geheel gebruikelijk - in de finale om beurt gingen demarreren, waarbij de ander dan in het wiel van de Belg bleef zitten. Eddy Pauwels beantwoordde echter hun aanvallen en versloeg ze uiteindelijk - op de autorenbaan van Pau - in de sprint! Los van elk supporterschap: een sterke prestatie! Het peloton arriveerde pas vier minuten na de drie vluchters.
De rechtstreekse rivalen van Anquetil in de rangschikking hadden de leider niet kunnen of durven aanvallen. Tourbaas Jacques Goddet veegde ze de volgende dag in zijn krant L'Equipe ongemeen hard de mantel uit: "Les coureurs modernes, les concurrents de ce Tour, Anquetil excepté, sont des nains. Oui, d'affreux nains, ou bien impuissants, comme l'est devenu Gaul, ou bien résignés, satisfaits de leur médiocrité, très heureux de décrocher un accessit. Des petits hommes qui ont réussi à s'épargner, à éviter de se donner du mal, des pleutres qui, surtout, ont peur de souffrir". Dwergen, lafaards… gemakkelijk gezegd en geschreven, vanuit de volgwagen.
Voor Eddy Pauwels was zijn zege in Pyreneeën al de tweede ritoverwinning in die Ronde van 1961: hij had enkele dagen eerder - op 9 juli - ook de 14de etappe, Montpellier-Perpignan, op zijn naam geschreven. Toen had hij zich aan de aankomst sterker getoond dan vier medevluchters.
Jacques Anquetil won de Tour van 1961 (hij had ook in 1957 al gezegevierd en zal in totaal vijf Touroverwinningen op zijn palmares schrijven). Eddy Pauwels eindigde op een mooie negende plaats en als eerste Belg, net vóór Jan Adriaensens en Jos Hoevenaers. Het was de hoogste notering die hij tijdens zijn carrière in de eindrangschikking van de Ronde van Frankrijk zou behalen.
Overigens won Pauwels in 1961 ook het criterium van zijn geboorte- en woonplaats Bornem (op 19 juni), en de eerste editie van het criterium van mijn voorvaderlijk dorp Rijmenam (op 25 juli). Ondanks zijn knappe prestaties in de Tour was er voor hem geen plaatsje weggelegd in de Belgische ploeg voor het wereldkampioenschap: een zware teleurstelling.
De Tour van 1962 werd niet meer met landen- maar met merkenteams gereden (zie mijn blogstukje De Tour van '62 van 6 juli 2012).  Eddy Pauwels kwam aan de start met de Wiel's-Groene Leeuw ploeg. Alle ogen waren echter gericht op Rik Van Looy, "de keizer van Herentals", die dat jaar voor het eerst naar de Tour kwam - de trui van wereldkampioen om de lenden.
In de elfde rit, Bayonne-Pau, op 4 juli, ging Eddy Pauwels al na 27 kilometer aan de haal, samen met de Fransman Marcel Rohrbach. Toen, aan kilometer 78, gebeurde het drama: Rik Van Looy werd aangereden door een moto, en gedwongen de strijd te staken. Groot nieuws - alle ogen gericht op de helicopter die Van Looy naar het ziekenhuis bracht - en nog nauwelijks belangstelling voor het verdere verloop van de rit…
Jammer voor Eddy Pauwels, die zijn medevluchter in de steek liet, en voor het tweede opeenvolgende jaar op de autorenbaan van Pau als eerste over de streep reed, deze keer met ruim vier minuten voorsprong op al de anderen.
De Tour van '62 werd gewonnen door Anquetil, vóór de Vlaming Jef Planckaert. Eddy Pauwels kwam uit op de tiende plaats. Hij werd bovendien uitgeroepen tot de meest strijdlustige renner van de Ronde.
Aan die Prix de la Combativité was een auto verbonden. Dat zal Eddy niet slecht uitgekomen zijn, want "de gele Opel Record die hij in 1959 van het Bornemse gemeentebestuur voor zijn gele trui in de Tour cadeau had gekregen, begon sommige van zijn dorpsgenoten inmiddels op de zenuwen te werken", aldus mijn uit Bornem afkomstige vriend Arthur Borms.
Hoezo, Arthur? Was Eddy naast zijn schoenen gaan lopen? Was het succes hem naar het hoofd gestegen?. "Nee, dat niet, hij was zeker geen 'dikke nek', maar hij was nogal introvert en afstandelijk, geen joviale volksfiguur. Ik denk dat de mensen het op de heupen kregen toen ze hem zagen rijden in zijn gekregen auto, gekocht met het geld van de gemeente, zonder dat er een goeiendag of een blijk van erkenning van hem uitging".
In 1963 waren we aan de vijftigste editie van de Ronde van Frankrijk toe. Voor de gelegenheid werd er - op 23 juni - in Parijs gestart. Vier renners gingen in de finale van de eerste etappe aan de haal. In Epernay won Eddy Pauwels de sprint vóór zijn medevluchters Sorgeloos, Ramsbottom en Bahamontes. Eddy mocht - voor de derde keer in zijn carrière - de leiderstrui aantrekken.
De volgende dag reed hij in het geel België binnen, want de aankomstlijn lag in Jambes bij Namen, waar Van Looy de massasprint won, en in de namiddag nog een ploegentijdrit werd afgewerkt. Toch kon Pauwels ook deze keer zijn gele trui niet lang behouden, want de daaropvolgende dag, toen de Ronde in Roubaix arriveerde, moest hij de leiding in het algemeen klassement afstaan aan de Ier Seamus Elliott.
Op 14 juli was de Tour terug in Parijs en mocht Jacques Anquetil zich voor de vierde keer de eindwinnaar noemen - op dat moment een record. Pauwels behaalde dat jaar de 13de plaats.
Het jaar 1964… "Ik werd aangezocht om voor de ploeg van Bahamontes te rijden", aldus Eddy Pauwels (in een gesprek met de krant Het Laatste Nieuws in 1971). "Ik kreeg goede condities en een heel stel beloften: Bahamontes zou in de Tour zijn prijs afstaan, Bahamontes zou, als we goed werkten, zorgen voor criteria in Spanje en in Frankrijk. Ik heb me werkelijk afgesloofd voor die meneer Bahamontes. Die grote klimmer hing toen dikwijls vijf kilometer lang aan mijn trui. (…). Bahamontes werd derde, maar zijn prijs hield hij. Die criteria waarvoor wij uitgenodigd werden moeten misschien nog altijd gereden worden. En ik had met dat alles zelf een minder resultaat gehaald, geen rit gewonnen, zodat ik ook in België niet aan bod kwam als er over contracten gesproken werd".
Als knecht van Bahamontes behaalde Pauwels - in de zesde opeenvolgende Tour die hij reed én uitreed - in de eindrangschikking toch nog een twintigste plaats.
Na zijn onzalige avontuur bij de Margnat-ploeg van Bahamontes, keerde Eddy in 1965 terug in het kamp van Wiel's-Groene Leeuw. Op 22 juni stond hij voor de zevende keer aan de start van de Ronde. Hij schitterde niet, maar viel ook niet uit de toon. In de klimtijdrit op de Mont Revard (bij Aix-les-Bains) waarin de jonge Italiaan Felice Gimondi - op zaterdag 10 juli - zijn grote rivaal Poulidor versloeg en zich aldus van de eindzege verzekerde, eindigde Pauwels nog 37ste (op 99 renners). Daarna stonden er nog maar vier niet al te zware ritten op het programma.
En toch… In Het Laatste Nieuws van maandag 12 juli 1965 las ik het volgende berichtje… "Lyon, zondagavond - Eddy Pauwels die drie weken geleden te Keulen nog met de hoop vertrok ditmaal als eerste Belg de Tour te kunnen uitrijden, vertrok te Aix-les-Bains niet meer voor de rit naar Lyon. Hij onderging de wet zoals zovelen die tot de getrouwen van de Ronde behoorden: de jeugd heeft het ritme zodanig doorgedreven dat de oudere spieren en de oudere organen er door ontredderd worden. Eddy Pauwels was gewoonweg algemeen ondermijnd, zodanig dat een verder deelnemen al te gek zou geweest zijn". De man uit Bornem was uit het Ronde-circus gestapt, om er nooit meer in terug te keren...
In 1966 was Eddy Pauwels nog enkele maanden coureur. Hij werd opgenomen in de Wiel's-Groene Leeuw-ploeg voor de Ronde van Spanje, die toen nog in het voorjaar werd betwist. Pauwels (in Het Laatste Nieuws van 21 juli 1971): "Ik zat in de Ronde van Spanje, 2 mei was mijn verjaardag, ik dacht bij mezelf: nu moet ik toch nog eens iets laten zien. Het was wat moois. Ik heb moeten scharrelen om op tijd binnen te komen. Toen heb ik gezegd: nu is het gedaan. En om niet in de verleiding te komen na veertien dagen toch te herbeginnen, heb ik ineens, in Spanje, al mijn materiaal verkocht".
Pauwels werd metaalarbeider, terwijl zijn echtgenote de schoenwinkel uitbaatte waarin hij zijn met wielrennen verdiende geld had geïnvesteerd. In de zaak hing een grote foto: Eddy Pauwels op de flanken van de Aubisque tijdens de gedenkwaardige Tour-etappe Luchon-Pau van 1961. In zijn huis hing een kleurenfoto: Eddy Pauwels in de gele trui. In een vitrinekast bewaarde hij zijn wielertrofeeën.
Toch keek Pauwels niet zonder verbittering op zijn wielerjaren terug: "Ik heb mij altijd op de kop laten zitten als het op poen aankwam. Ik heb zeker nog zoveel te trekken als ik ooit verdiend heb", verklaarde hij in 1971. Of nog: "…ik kreeg een inzinking die mij 20 minuten kostte. Ik had de schade kunnen beperken, indien de ploegmaats mij geholpen hadden, maar ze reden mij allemaal voorbij". Ach ja, worden we allemaal niet af en toe beduveld en bedonderd door de profiteurs en de egoïsten onder onze medemensen? Ik kan er van meespreken.
Eddy's zoon Gino werd geen wielrenner. De "ietwat afgelegen" schoenwinkel is inmiddels al lang opgedoekt. Eddy Pauwels is op 2 mei van dit jaar 78 geworden. 

Ongelooflijk maar waar: op het internet is een tien minuten durende samenvatting van de door Eddy Pauwels gewonnen Pyreneeënrit van 12 juli 1961 te vinden: http://www.ina.fr/video/CAF97505349

Voornaamste geraadpleegde bronnen: internet, website La Grande Boucle, Le Tour de France de 1903 à nos jours, www.lagrandeboucle.com, geraadpleegd juni 2013; F. LODEWIJCKX, De grote rondes van Marc Sleen, uitgeverij Reinaert-Het Volk, Gent, 1992; internet, website de Wielersite, www.dewielersite.net, geraadpleegd juni 2013; internet, website le Dico du Tour, ledicodutour.perso.fr, geraadpleegd juni 2013; internet-encyclopedie Wiképedia (Franstalige versie), fr.wikipedia.org, geraadpleegd juni 2013; e-mails van Arthur Borms, 21 en 23 juni 2013; artikel (knipsel), R. JANSSENS, In de Rupelstreek spreekt nu nog iedereen over grote bergrit van Eddy Pauwels (met bijhorende kaderstukjes), in krant Het Laatste Nieuws, 21 juli 1971; bericht F. DAMAN, Eddy Pauwels: niet meer vertrokken, in krant Het Laatste Nieuws, 12 juli 1965; artikel (knipsel), Eddy Pauwels: "De mensen denken dat wij miljonairs zijn!", in een magazine (vermoedelijk Ons Volk), ca. 1971.

vrijdag 5 juli 2013

Eddy Pauwels 1


Terwijl de honderdste Ronde van Frankrijk over de Franse wegen zoeft, pak ik deze en volgende week op dit blog uit met de Eddy Pauwels-saga.
Eddy Pauwels? Aan het eind van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig was hij de meest talent- en beloftevolle Belgische Tour de France-renner. Hij kon - en dat was en is een zeldzaamheid bij coureurs uit de Lage Landen - zijn mannetje staan in het hooggebergte. Misschien ging hij wel zorgen voor de eerste Belgische Tour-zege sinds die van Sylveer Maes in 1939?
Maar vooral: Eddy Pauwels was in mijn prille beginjaren als wielerliefhebber "mijn favoriet". Ik vermoed dat hij die status verworven had in 1959, toen hij zich in de Ronde van Frankrijk tot twee keer toe in de gele trui reed (weliswaar telkens slechts voor zeer korte tijd: zie verder). Ik was toen tien jaar jong.
De motieven die aan mijn supporterschap ten grondslag lagen waren - ik geef het ruiterlijk toe - kinderlijk eenvoudig en erg subjectief (maar kan dit niet van elk supporterschap worden gezegd?). Geel was mijn lievelingskleur, dus die gele trui dat was al een mooie voorzet. Daarenboven had ik in een krantenartikel gelezen dat Eddy Pauwels geregeld last had van keelpijn - een kwaal die mij ook al eens teisterde. Bij Pauwels viel - volgens de dagbladtekst - de oorzaak te zoeken in de snelle temperatuurswisselingen tijdens de Tour: het contrast tussen de hete valleien en de killige bergtoppen. Daar kon het bij mij niet aan liggen natuurlijk, ik woonde in het bergenloze Boortmeerbeek, waar het ook met de hitte best meeviel. Maar toch, Eddy's keelpijn weekte empathie in mij los, en the rest is history.
Overigens moet ik eveneens bekennen dat mijn supporterschap zich, afgezien van het sympathie-gevoel, beperkte tot het aanleggen van een plakboek. Dat is helaas in de loop der tijden ten onder gegaan (het moet sterk geleken hebben op het plakboek dat ik korte tijd later aan mijn streekgenoot-wielrenner Jos Wouters wijdde, en dat wel bewaard is gebleven). Wel vond ik nog enkele oude foto's terug, en twee persartikels die evenwel dateren van na Pauwels' actieve carrière, en waarin de renner op zijn beroepsrennersjaren terugblikt.
Eddy Pauwels was geboren - op 2 mei 1935 - en getogen in Bornem, een dorpje op de rechteroever van de Schelde, in het zuidwesten van de provincie Antwerpen. Dat komt mij goed uit, want in hetzelfde plaatsje bracht ook mijn vriend Arthur Borms zijn jeugd door, en dus laat ik hem verderop in dit artikeltje vertellen hoe die gele truien van Pauwels voor prettige wielergekte in Bornem zorgden. 
Eddy Pauwels liet zich al opmerken bij de jongeren: in 1957 behaalde hij de eindzege in de gereputeerde Ronde van Oost-Duitsland voor amateurs. In 1958 blonk hij als jonge prof uit in de Dauphiné Libéré, een zware Franse rittenwedstrijd die de Alpen niet schuwt. Hij eindigde op de zesde plaats.
De grote doorbraak kwam er in 1959, het jaar waarin Eddy Pauwels zijn debuut maakte in de Ronde van Frankrijk. De Tour werd in die tijd betwist met landenploegen: geselecteerd worden voor de Belgische nationale ploeg hield op zich al een erkenning in. De andere Belgen die dat jaar aan de start verschenen waren Jan Adriaensens, Jean Brankart, Kamiel Buysse, Fred De Bruyne, Armand Desmet, Jos Hoevenaers, Marcel Janssens, Jef Planckaert, Michel Van Aerde, Martin Van Geneugden en Guillaume Van Tongerloo. Als die namen u iets zeggen, zegt dat iets over uw leeftijd.
Eddy Pauwels liet er in die Ronde van '59 geen gras over groeien. Al in de derde rit, van Namen naar Roubaix, stak hij bij de passage over de Muur van Geraardsbergen zijn neus aan het venster. En tijdens de negende rit, gereden op vrijdag 3 juli, van Bordeaux naar Bayonne, wist hij zowaar de leiding in de algemene rangschikking te veroveren: na afloop van de etappe mocht hij de gele trui aantrekken! Voor een goed begrip: de rit zelf werd gewonnen door de Fransman Queheille.
Eddy had geluk: de volgende dag was een rustdag. Hij kon dus optimaal genieten van zijn maillot jaune. Op 5 juli werd er weer gekoerst, Eddy reed in het geel van Bayonne naar Bagnère-de-Bigorre, maar moest aan het eind van die etappe zijn leiderstrui afstaan aan de Fransman Vermeulin.
Het was echter geen definitief afscheid van het gele kleinood, want in de loop van de 16de rit, betwist op zaterdag 11 juli - de Vlaamse nationale feestdag - tussen Clermont-Ferrand en Saint-Etienne, presteerde Pauwels het om opnieuw aan de leiding van het algemeen klassement te komen. Hij ontsnapte samen met de Zwitser Graf en de Italiaan Bruni. Dino Bruni won de rit, maar Eddy Pauwels nam de gele trui over van zijn landgenoot Jos Hoevenaars.
En weer kreeg hij de tijd om zijn leiderstrui extra te koesteren, want toevallig stond de volgende dag andermaal… een rustdag op het programma! Op de 13de juli reed Eddy Pauwels in het geel van Saint-Etienne naar Grenoble. Tijdens die etappe gingen de super-klimmers Charly Gaul ("de engel van het gebergte") en Federico Bahamontes ("de arend van Toledo") er onder hun beidjes vandoor. De Luxemburger Gaul won de rit en de Spanjaard Bahamontes nam de gele trui van Eddy Pauwels over. Bahamontes zou de leiding in de algemene rangschikking niet meer afstaan en in Parijs de eerste Spaanse winnaar van de Ronde van Frankrijk worden. Hij ging de Fransen Anglade, Anquetil, Rivière en Mahé vooraf. Jan Adriaensens was zevende en eerste Belg. Eddy Pauwels sleepte de 11de plaats in de wacht. Leuk detail: Charly Gaul - de Tourwinnaar van 1958 - eindigde net na hem. De Belgen wonnen het ploegenklassement.
In zijn woonplaats Bornem werden de Tour-prestaties van Eddy Pauwels op de voet gevolgd. "Bornem stond in 1959 op zijn kop", vertelde Arthur Borms mij. "Alle straten waren geel gekleurd. Over de straten heen waren vanuit de bovenverdiepingen koorden gespannen waar gele hemden, sjaals en alles wat geel was aan vast was gemaakt. Alle avonden zaten de cafés vol en met ongeduld werd het vliegtuigje van Het Volk afgewacht voor het krantje". Oudere lezers weten dat het hier ging om de speciale Tour-editie van de Gentse krant Het Volk die elke avond over heel Vlaanderen werd verdeeld - een operatie waarbij ook sportvliegtuigjes werden ingezet (zie mijn blogartikel De Tour van ' 62 van 6 juli 2012).
"Toen de Tour gedaan was en Eddy terug naar huis kwam werd hij op een paar kilometers buiten het centrum van Bornem opgewacht door het voltallige gemeentebestuur", aldus Arthur. "Triomfantelijk werd hij dan door de straten van Bornem gevoerd waar een massa Beurmeneirs (Bornemnaren) hem toejuichte. Van het gemeentebestuur kreeg hij als geschenk een auto: een gele Opel Record! De vreugde in Bornem was des te groter daar in het nabijgelegen Ruisbroek-Sauvegarde (nu Puurs) een zekere Jan Adriaensens woonde die tot dan toe de beste Tour-renner van de streek was geweest".
"Niemand durfde ooit veronderstellen dat de neofiet zulke hoge toppen zou scheren", aldus de krant Het Volk over Pauwels. "Op alle cols kon hij zijn man staan". Maar: "doseren is hem nog onbekend en daarom zal hij te naaste jaar met minder inspanningen meer verwezenlijken".
Dat laatste was een foute voorspelling, want in de Tour van 1960 brak Eddy Pauwels geen noemenswaardige potten. Ik vind hem terug op de 25ste plaats in de eindrangschikking, op 59 minuten van winnaar Gastone Nencini. 
In het jaar 1961 evenwel… Hm, dit lijkt me een goeie cliffhanger om dit eerste deel van mijn Eddy Pauwels-verhaal mee te besluiten. Come and see next week…

Foto's boven de tekst: twee Eddy Pauwels-foto's uit mijn archief. 
Rechts: Pauwels in actie als lid van de Belgische ploeg in de Ronde van Frankrijk. Ik vermoed dat deze (kranten)foto gemaakt werd in de Tour van 1959 op de Muur van Geraardsbergen.
Links: Eddy Pauwels in zijn trui van de Mann-ploeg, waar hij tot 1961 toe behoorde. In de loop van 1962 stapte hij over naar de Wiel's-Groene Leeuw-ploeg, omdat de Ronde van Frankrijk van dat jaar af met merkenploegen werd betwist (en Wiel's wél en Mann niet zou deelnemen). Deze foto stond op één van de "prentjes" (plaatjes) die verpakt zaten bij plakjes kauwgom - het gaat in dit geval om één van de "grote prentjes": zie in dit verband mijn blogstukjes Knikkers (van 13 juli 2012) en Kleine Prentjes (van 20 juli 2012). Ik vermoed dat beide foto's restanten zijn van mijn Eddy Pauwels-plakboek. 

Voornaamste geraadpleegde bronnen: internet, website de Wielersite, www.dewielersite.net, geraadpleegd juni 2013; F. LODEWIJCKX, De grote rondes van Marc Sleen, uitgeverij Reinaert-Het Volk, Gent; internet, website La Grande Boucle, Le Tour de France de 1903 à nos jours, www.lagrandeboucle.com, geraadpleegd juni 2013; internet, website le Dico du Tour, ledicodutour.perso.fr, geraadpleegd juni 2013; e-mail van Arthur Borms, 21 juni 2013.