woensdag 1 april 2015

In 1908


Van fraaie foto's gesproken… het mooie dubbelportret boven deze tekst is er één van mijn overgrootouders Pieter Aloïs Wollebrants en Rosalia Huybrechts. Het werd gemaakt in de studio van de Mechelse fotograaf Otto Gunckel, gelegen in de Consciencestraat. Helaas weet ik niet uit welk jaar de opname precies dateert: ik zet in op 1908, het jaar waarin Aloïs en Rosalia beiden 50 jaar oud werden…
Het echtpaar ziet er bijzonder verzorgd en elegant gekleed uit: welgestelde, zelfbewuste burgers. Aloïs draagt een stijve boord en een das, Rosalia een jurk met een grote strik. Aloïs is voorzien van een imposante “moustache” (snor). Onder de jas van zijn pak komt - bevestigd aan zijn vest - de ketting van een zakuurwerk tevoorschijn. Rosalia heeft zich getooid met kleine oorbellen en een halsketting. Het echtpaar woonde in die dagen in zijn eigen huis op het Boortmeerbeekse gehucht De Donck, waar het een herberg uitbaatte en Aloïs zijn stiel van kleermaker uitoefende.
Zullen we vandaag wat blijven hangen in dat jaar 1908? Het was het jaar waarin Aloïs en Rosalia het huwelijk van twee van hun kinderen, de geboorte van hun eerste kleinkind, en het gouden huwelijksjubileum van Aloïs' ouders (mijn betovergrootouders Jozef Wollebrants en Rosalia Gaston) beleefden. Het was ook het jaar waarin Vlaanderen zijn eerste sportvedette koesterde.
Op woensdag 26 februari 1908 was "Mil" (Emiel Wollebrants) de eerste van de zes telgen van Aloïs en Rosalia die in het huwelijk trad. Dat gebeurde in Boortmeerbeek, en de gegadigde was Louisa Crols. Emiel was bijna 22, zijn bruid precies één dag jonger dan hij. Louisa's ouders waren bareelwachters aan de spoorwegovergang op het Boortmeerbeekse gehucht Op den Berg (een overdreven benaming voor een plek die mogelijk wel de hoogste van Boortmeerbeek is). Ze wisselden elkaar af bij het werk, want ook 's nachts reden er (goederen)treinen en moesten de slagbomen aan de overweg manueel neergelaten worden wanneer daartoe vanuit het station in het dorpscentrum van Boortmeerbeek telefonisch het sein werd gegeven. Het huisje van Louisa's ouders stond langs de spoorlijn, niet ver van de bareel die ze bedienden. 
Louisa kwam uit een groot gezin: haar ouders hadden niet minder dan tien kinderen - negen meisjes en één jongen - het leven geschonken, van wie er echter twee op jonge leeftijd overleden waren. Louisa was het op één na oudste kind. Haar oudere zus Marieke was naar Brussel getrokken om te gaan "dienen" zoals dat toen heette (er als dienstmeid te werken), maar Louisa, een stil meisje, was bij een naaister in Mechelen in de leer gegaan en daarna thuis gebleven, waar ze naaiwerk verrichtte en een deel van de zorg voor de jongere kinderen in het huisgezin op zich nam. 
Na hun huwelijk vestigden Emiel en Louisa zich ook Op den Berg, in de nabijheid van Louisa's ouderlijke woning - niet voor lang echter: bij de volkstelling van 1910 woonden ze in de Zellaarstraat, korte tijd later in de Beringstraat. "Mil" reed elke dag met de trein van Boortmeerbeek naar Mechelen, waar hij als schildersgast werkte bij een baas in de Hoogstraat. In maart 1914 zullen "Mil" en Louisa voorgoed naar Mechelen verhuizen, waar Emiel een tweetal jaren later zijn eigen schildersbedrijf zal opstarten.
Nadat hij in 1907 gezorgd had voor de eerste Belgische zege in de tot de verbeelding sprekende wielerwedstrijd Bordeaux-Parijs, won de Vlaming Cyriel Van Hauwaert in 1908 op 5 april (de tweede editie van) Milaan-San Remo en - op paaszondag 19 april - de heroïsche klassieker Parijs-Roubaix (al georganiseerd sinds 1896)!  
Met genoegen laat ik de pionier van de Vlaamse wielerjournalistiek Karel Van Wijnendaele (1882-1961) verslag uitbrengen over Van Hauwaerts zege in Parijs-Roubaix… “Met den middag landde ik te Robaais. En ‘k moest niet eens den weg vragen: ik had me maar te laten mee gaan op den ‘stroom van ‘t volk’. Want tegen één uur liep de velodrom (sic) bomvol. Eerst wat koersen allerhande, om wachtende menschen te verstrooien. Maar ‘t was algelijk voor Parijs-Robaais, dat ze gekomen waren, want ik weet het nog van dien motorrijder, die voren kwam, om te zeggen - dat ze in aantocht waren: Faber op kop, met Van Hauwaert in tweede positie! En nooit, ik kan gerust honderd jaar oud worden, vergeet ik dat ogenblik, toen het lijk een donder over de piste rolde: ‘ze zijn daar! ze zijn daar!’. Een paar minuten later, een schallend klaroen. Dat wilde zeggen: nog 1 Klm. En wij, die ‘t ons angstig afvroegen: of Van Hauwaert nog zijn achterstel zou ingeloopen hebben? Opeens: beweging aan den ingang. Daar kwam de eerste renner de piste opgereden. Maar hij zwijmelde, en viel. Stond weer op, en viel nog eens. Was dat Faber? Zooveel seconden later kregen we ‘t antwoord: want nu kwam Cyriel Van Hauwaert met volle geweld de piste opgestormd. Faber voorbij! Die intusschen nog eens gevallen was. Wij hebben nooit heel juist geweten hoe het kwam dat Faber zoo dikwijls viel. Bedronken? Vermoeid? Voor ons is ‘t een mysterie gebleven. Maar wat we nog weten is, dat Van Hauwaert met een tempo van wel 45 per uur, de meet overbolde, en zijne eerste Parijs-Robaais won! En dan? Dan zie ik nog altijd die duizendkoppige massa van Vlamingen de omheining overklauteren, de orde- en politiedienst omver lopende, om Cyriel Van Hauwaert in triomf rond de piste te dragen. Terwijl een begeesterde en begeesterende ‘Vlaamsche Leeuw’ door de lucht dreunde!”.
De West-Vlaamse boerenknecht Cyriel (eigenlijk: Cyrille) Van Hauwaert, gehard door een armoedige jeugd, werd een nationale held - de eerste Vlaamse wielervedette!  Zijn “topjaren” waren 1907-1908-1909: in 1909 zal hij voor de tweede keer Bordeaux-Parijs winnen, zal hij Belgisch kampioen worden en zegevieren in de eerste etappe van de Ronde van Frankrijk. Na de wielercarrière die hem roem en fortuin bracht richtte hij in Groot-Bijgaarden zijn eigen fietsfabriek op, de "Cycles Van Hauwaert". De voormalige boerenknecht werd een rijk industrieel.
“Met Van Hauwaert (...) werd een nieuw tijdperk voor de wielersport ingeluid”, schreef Van Wijnendaele later. “De massa ging belang stellen in het verloop en de uitslagen van de koersen. Velodroms rezen uit den grond lijk paddestoelen, en eene nieuwe generatie van Vlaamsche renners kwam opdagen”. Het wielrennen evolueerde van een elitaire aangelegenheid naar een onderdeel van de volkscultuur. Aan de top ervan maakte het amateurisme plaats voor professionalisme. België werd, naast Frankrijk en Italië, de “derde klassieke wielernatie”.
Het leven zoals het was… Twee en een halve maand na hun zoon "Mil", trad, op woensdag 13 mei 1908, het oudste kind van Aloïs en Rosalia Wollebrants-Huybrechts, hun dan 26-jarige dochter Marie (Maria Rosalia) Wollebrants in het huwelijk met de één jaar jongere Alfons Louwaege. Een West-Vlaming, net als Cyriel Van Hauwaert! Het huwelijk had plaats in de Brusselse gemeente Elsene, waar Marie als meid in dienst was van de familie Pouppez de Kettenis. Ze had Alfons Louwaege leren kennen toen die als beenhouwersgast vlees kwam bezorgen bij haar werkgever, en er was een romance van gekomen. ("Brussel was toen nog een vrolijke stad").
Aloïs Wollebrants en Rosalia Huybrechts reisden naar Elsene om het huwelijk van hun oudste dochter bij te wonen. In de akte worden ze uitdrukkelijk vermeld als aanwezig en toestemmende in het huwelijk.  
Alfons Louwaege was geboren in Poperinge maar had zijn kindertijd in het wat verderop gelegen Staden doorgebracht. Zijn ouders hadden in totaal acht kinderen ter wereld gebracht, maar vijf daarvan waren reeds in hun eerste levensjaar overleden. Toen hij twaalf was had Alfons zijn moeder verloren, en toen hij zestien was, zijn vader. In 1900 was nog een tienjarig broertje gestorven, zodat van het gezin tenslotte enkel Alfons en zijn vijf jaar oudere broer Arthur overbleven. Ze hadden een toevlucht gevonden bij een oom en tante in het Brusselse, die zelf geen kinderen hadden. Al op jonge leeftijd was Alfons aan het werk gegaan als loopjongen en beenhouwersgast bij een slager in de Munthofstraat in Sint-Gillis.
Na hun huwelijk zullen Alfons en Marie de beenhouwerij in de Munthofstraat overnemen. Ze woonden dan in het souterrain van het huis, terwijl op het gelijkvloers de beenhouwerij gevestigd was, waar overigens uitsluitend varkensvlees verkocht werd. Het huwelijk van Alfons en Marie bleef kinderloos, maar zakelijk ging het hen voor de wind. 
Op donderdag 21 mei 1908 deed zich in Kontich (bij Antwerpen) een zeer zwaar spoorongeval voor. Een trein die het station Kontich-Kazerne binnenkwam reed er in op een stilstaande trein. De tol was bijzonder hoog: zevenendertig mensen verloren het leven, tientallen raakten gewond! De slachtoffers - de meesten vielen in de stilstaande trein - waren vooral arbeiders, soldaten en ook bedevaarders die op weg waren naar het heiligdom Onze-Lieve-Vrouw van het Lisp in Lier.
De treinramp moet diepe indruk gemaakt hebben. Zelf heb ik mijn vader Oscar Wollebrants - geboren in 1921, dus lang na het drama - nog de uitdrukking “de ramp van Kontich” weten aanhalen, zij het in een relativerende context, om bij een accidentje aan te geven dat het zo erg niet was.
De ouders van (mijn overgrootvader) Aloïs Wollebrants, Jozef Wollebrants (°1834) en Rosalia Gaston (°1831) - mijn betovergrootouders - waren anno 1908 nog in leven. Ze woonden in Rijmenam, en dat kreeg in 1908 een tramverbinding met Mechelen (Nekkerspoel). Op 25 juli pufte de eerste stoomtram het dorp binnen! Een jaar later zal de tramlijn doorgetrokken worden naar Keerbergen en Tremelo (en van daar, in 1910, naar Aarschot).  
De stoomtram was er niet enkel voor personen: op de nieuwe lijn reed ook een “marchandise” - een goederentram, waarmee steenkolen, bouw- en ander materiaal getransporteerd werd. In de Rijmenamse Lange Dreef was er een “tramstatie”. 
De komst van de tram betekende een hele vooruitgang, want tot dan toe moesten de Rijmenammers te voet of met de fiets naar Mechelen. Of - als ze wat te vervoeren hadden - zich met de kruiwagen of met kar en paard op weg begeven.
De tram maakte het met name de Rijmenamse aspergekwekers gemakkelijker hun waar naar de markt te brengen, en bracht omgekeerd de stedelingen naar “den buiten” om er van de gezonde lucht te genieten, zodat hij de periode inluidde waarin Rijmenam zich een toeristische trekpleister mocht noemen (beide, aspergeteelt en toerisme, zullen overigens pas hun hoogtepunt kennen in de jaren ‘20 en ‘30 van de vorige eeuw).
Op zaterdag 5 september 1908 werd bij Emiel Wollebrants en Louisa Crols, in hun huisje Op den Berg, een dochter geboren. Ze kreeg de namen Germania Maria. Voor Aloïs Wollebrants en Rosalia Huybrechts was het hun eerste kleinkind! Rosalia was de meter van het meisje - de vader van Louisa, bareelwachter Crols, de peter. Germania Maria zal als “Germaine” door haar lange leven gaan (ze overleed in januari 2006 op 97-jarige ouderdom).
Op 6 november 1908 waren Aloïs' ouders Jozef Wollebrants en Rosalia Gaston vijftig jaar getrouwd. "Jef" was 74, Rosalia 77. Het jubileum werd gevierd in het aan de Lange Dreef in Rijmenam gelegen "kasteel van De Glas" (een ruim landhuis werd vroeger al snel een kasteel genoemd). Jozef en Rosalia waren in dienst van de eigenaar (of waren dat geweest): beiden als conciërge, Jozef ook als hovenier en koetsier, Rosalia ook als meid. "Jef" en Rosalia woonden toen ofwel in een naast het domein van De Glas gelegen huisje, ofwel in de tot woning verbouwde remise van dat kasteelje (en dus op het domein zelf) - dat is een aangelegenheid waar ik nooit ben uitgeraakt, omdat mijn historische bronnen er uiteenlopende stellingen over innamen. Ik hou het erop dat "Jef" en Rosalia achtereenvolgens de beide woongelegenheden betrokken hebben.
Zo hebben wij dan, heden, voor een tijdje, vertoefd in het jaar 1908. Op geestelijke wijze, met ons bewustzijn. Ik vind het toch wel merkwaardig dat wij, mensen - die, ik weet het, hoofdzakelijk naakte apen en overlevingsapparaten voor zelfzuchtige genen zijn - over de mogelijkheid beschikken om voor even weer in, pakweg, 1908 rond te waren.

Tekst gebaseerd op de door mij geschreven Wollebrants-geschiedenis.

Voornaamste bronnen… 
Gesprekken met vier (inmiddels overleden) kleinkinderen van Aloïs en Rosalia Wollebrants-Huybrechts: Germaine Wollebrants (1908-2006), Cyriel Wollebrants (1912-2011), Agnes Mommens (1920-2012) en (mijn vader) Oscar Wollebrants (1921-1989); akten van de Burgerlijke Stand. Over Cyriel Van Hauwaert: K. VAN WIJNENDAELE, Het rijke Vlaamsche wielerleven, Gent, 1943; J. JACOBS en B. VAN DOORNE, De Vlaamse wielerkoningen, Tielt-Amsterdam, 1979; P. CORNILLIE, De eeuw vòòr Museeuw, 100 jaar wielrennen in West-Vlaanderen, Zellik, 1997. Over "de ramp van Kontich": B. ROUSSEEUW en K. ZEUWTS (samenstelling), Eeuw in beeld, Het archief van Gazet van Antwerpen tussen 1900 en 2000, 400 exclusieve foto’s, Antwerpen, 1999. Over de tram en de asperges in Rijmenam: De tram in Rijmenam,  brochure uitgegeven door de Rijmenamse heemkring Het Hoefyser, 1987; Rijmenam: Asperges en toerisme, brochure uitgegeven door de Rijmenamse heemkring Het Hoefyser, 1988.

Over mijn overgrootouders Aloïs Wollebrants en Rosalia Huybrechts, zie ook mijn blogteksten Jubileum (gepubliceerd 1 juli 2011), Tweede dag (15 juli 2011), Klein brughuis (24 augustus 2012), Voor God en Vaderland (9 november 2012), Jozef Huybrechts (22 maart 2013) en Herberg op de Donk (10 mei 2013).