vrijdag 1 mei 2015

Jongens en wetenschap


Rond het jaar 1700 - toen er van vliegtuigen nog geen sprake was - kwam een geleerde op de proppen met het lumineuze plan om Amsterdam te verbinden met het toenmalige Nederlands-Indië (het huidige Indonesië)… bij middel van een kabelbaan! In Amsterdam moest een zeer hoge toren opgericht worden. Van daaruit zou een kabel vertrekken, die - opgehangen aan pilonen die telkens iets korter werden - boven landen en zeeën zou lopen, en waarlangs grote korven met passagiers en goederen vrolijk naar het Verre Oosten zouden glijden. 
En wat gezegd van het idee uit 1851 om een spoorwegnet aan te leggen waarbij alle treinen op één enkel spoor zouden rijden, zonder dat dit tot frontale botsingen zou leiden. "Alle wagons van de treinen die steeds hetzelfde traject afleggen worden voorzien van rails op hun dak", schreef de uitvinder. "Door middel van een wig, voor- en achteraan aangebracht, wordt de verbinding tussen het onderste en het bovenste spoor mogelijk gemaakt. Wanneer twee treinen elkaar kruisen blijft de ene, die met de wiggen is uitgerust, op het spoor, terwijl de andere over de voorste wig heen, boven op de tweede zijn weg vervolgt, om dan aan het einde via de achterste wig weer op het onderste spoor terecht te komen". Naar het schijnt is het idee later wel eens toegepast in pretparken.
Deze - en andere - uitvindingen "die het niet waren" trof ik aan in Jongens en wetenschap. Opgelet, hoed u voor namaak! Natuurlijk heb ik het hier niet over het gelijknamige radiogedoe van enkele jaren geleden, gepresenteerd door ene Sven Speybrouck en ene Koen Fillet (of over de boeken die daar kennelijk gepaard mee zijn gegaan), maar over de échte, de authentieke Jongens en wetenschap: de reeks van oorsprong Zwitserse jeugdboeken uit de jaren veertig-vijftig-zestig (van de twintigste eeuw), die - als mijn internetresearch een beetje klopt - van 1946 af in Nederlandse vertaling verschenen (en menige herdruk kenden - een bewijs van hoe populair ze wel niet waren). 
In de dozen "jeugdboeken" van mijn persoonlijk archief bewaar ik een tweede druk van het deel VII, uitgegeven in 1956 bij de (mij voor het overige niet bekende) Daphne Uitgaven in Gent, en ook een soort buiten reeks-deel, een compilatie van de beste verhalen en artikels uit de tien eerste delen (ook verschenen bij Daphne, maar waar geen jaartal in vermeld wordt). Ik vermoed dat ik mijn deel VII te danken heb aan Sinterklaas (en zijn knecht Zwarte Piet), en dat het compilatiewerk een "prijsboek" was, een cadeau op de (middelbare) school. Omdat volgens het alombekende adagium van Goethe het meesterschap in de beperking schuilt, hou ik het hier bij mijn deel VII.
Hoe is het in 's hemelsnaam zover gekomen dat ik mij in het voorjaar van 2015 verdiepte in deel VII van Jongens en wetenschap? 
Ik zat in een dipje. Zoals alle belangrijke gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis werd het veroorzaakt door een mix van factoren. Omdat men op het world wide web niet te zwaar de zeurpiet moet uithangen, sla ik de fysieke aanleidingen over, en beperk ik mij tot de louter geestelijke kant van de zaak.
Volgens mijn echtgenote was mijn dip een late uitloper van de omschakeling naar het zomeruur: iedereen ondervindt daar last van, zei ze, maar avondmensen veruit het meest. En dat is nu net wat ik ben: een avondmens. Zoals alle vrouwen heeft mijn vrouw altijd gelijk, meestal en voor een deel dan toch, want ook het feit dat mét het voorjaar mijn volgende verjaardag al weer in zicht kwam zal aan mijn kommer niet vreemd zijn geweest (verjaardagen: ongenadige reminders van het ouder worden en van de dood). Gelukkig viel mijn dipje toevallig samen met de Mental Health Awareness Week, waardoor mijn depressieve toestand nog enige actuele relevantie kreeg.
En even toevallig kwam mij in die dagen ter ore dat er op onze planeet zoiets bestaat als bibliotherapie. Kort gezegd komt het neer op het bestrijden van dipjes door het lezen van vrolijke boeken. Even gaan kijken in de Wikipedia, en ja hoor, daar las ik een wat omvangrijker beschrijving van dit, mij tot nog toe geheel onbekende fenomeen: "Bibliotherapie is een therapie waarbij gebruik gemaakt wordt van geschreven teksten zoals zelfhulpboeken, handleidingen, romans en prentenboeken om mensen van alle leeftijden te helpen met hun psychische en fysieke problemen". 
Ik kreeg er zelfs een vleugje historiek bij: "Reeds de Oude Grieken hielden voor dat literatuur zowel psychologisch als spiritueel belangrijk was, en plaatsten boven hun bibliotheek een bord met opschrift Plaats ter genezing van de ziel". 
Nu, zelfhulpboeken lees ik zelden, en handleidingen nog minder (het is algemeen geweten dat mannen nooit handleidingen lezen, ze knoeien liever maar wat aan, of laten het programmeren van de huiselijke elektronica over aan hun vrouw - of, om de waarheid helemaal onverbloemd te zeggen: eerst knoeien ze wat aan, en als de zaken hopeloos out of tune zijn geraakt roepen ze hun vrouw te hulp). 
Wat romans en prentenboeken betreft… Ja, ik mocht dan nog nooit van de bibliotherapie hebben gehoord… verdorie toch: ik pas ze al jaren toe! Want wat doe ik in de regel wanneer de somberheid mij besluipt? Ik duik in mijn oude Nero-stripverhalen (waar weliswaar nog een wrang kantje aan zit, omdat ik veel van de oorspronkelijke albums uit mijn kinderjaren domweg ben kwijtgespeeld - en mij bijgevolg grotendeels met latere heraankopen moet troosten). Of ik zoek de evasie en de zinnenverzetting in een roman van good old Hendrik Conscience (ik heb hem ooit, weliswaar met een knipoogje, de Vlaamse Goethe genoemd - al heeft hij dan geen Faust geschreven, dat moet ik toegeven). 
Of ik wend mij tot een lekker ouderwets jeugdboek - zo'n stoer jongensboek uit mijn eigen wonder years (de fifties en de sixties) of die van wijlen mijn vader (de twenties en de thirties). En zo was het deze keer dus met Jongens en wetenschap dat ik 's avonds in bed dook.
Een blik op het voorplat en de titelpagina… Zoals alle andere boeken uit de reeks biedt Jongens en Wetenschap VII "een bonte mengeling van spel en sport, uitvindingen en ontdekkingen, knutselwerk en avontuur". Merkwaardig: in Zwitserland heette de reeks helemaal niet Jungen und Wissenschaft of iets van die strekking, maar: Helveticus. De Nederlandse vertaling was van Jan Leiesee. Misschien deed die meer dan louter vertalen, want er staat: "Nederlandse Bewerking van het Zwitsers Jeugdboek Helveticus". Helaas worden de namen van de oorspronkelijke auteurs en illustratoren nergens vermeld.
Het boek begint met een lang science-fiction verhaal, Drie planeten, drie werelden, en bevat vervolgens een dertigtal non-fictie artikelen over alle mogelijke onderwerpen uit de wereld van de wetenschap, de techniek, de sport, de cultuur en de dieren. Her en der over het boek verspreid: vijf korte "denkpuzzles" (met de oplossingen telkens op een andere bladzijde), en een rijke reeks suggesties voor spelletjes, knutselwerkjes, goochelkunstjes en het aanleggen van verzamelingen. Het boek bevat ook enkele bladzijden met zwartwit foto's, en nagenoeg alle artikelen zijn verlucht met tekeningen. Afwisseling troef.
Maar kijk, ook in de bibliotherapie komt men soms voor verrassingen te staan. De teksten van mijn Jongens en wetenschap bezorgden mij niet het genoegen dat ik gewoonlijk ervaar als ik iets terugvind waar ik lang geleden vertrouwd mee was. De reden? Ik vrees dat ik ze destijds niet of slechts zeer fragmentair gelezen heb. Was het opdiepen van de Jongens en wetenschap-boeken uit mijn archief dan een schot naast de roos? Dat nu ook weer niet. Niet enkel de prachtige illustratie op de boekband (zie de foto boven dit artikel - op de achterzijde van de kaft staan soortgelijke kleurrijke tafereeltjes), ook de tekeningen in het boek zelf bezorgden mij kostelijke momenten van herkenningsplezier. Vooral dan de prentjes bij het artikel Uitvindingen die het niet waren. De wijze waarop de illustrator nep-uitvindingen als de kabelbaan van Amsterdam naar Oost-Indië, of de trein met rails en een andere trein op zijn dak in beeld had gebracht, was zo mogelijk nog fantasierijker dan de nooit gerealiseerde curiosia zelf. 
Wat ik nu constateer: al die pseudo-uitvindingen uit het verleden die in het artikel besproken en afgebeeld worden, hebben te maken met mobiliteit (een heikele zaak op onze dagen). Zo is er bijvoorbeeld ook nog de personenluchtdruk-verbinding: een buis waarin de in een koker gelegen reiziger - zelfs de afbeelding bezorgt mij al claustrofobische rillingen - van de ene naar de andere stad zou gezogen geworden. De man die dit plan anno 1856 ontwierp berekende dat men zich op deze wijze in één minuut en 8 seconden van Wenen naar Parijs zou kunnen verplaatsen! Volgens Jongens en wetenschap werd het procédé ooit gerealiseerd en gebruikt om post mee te versturen.
Dan vind ik de zeilfiets, een idee uit 1869, heel wat sympathieker. Zoals men dankzij de zeilboot aan het vermoeiende roeien ontsnapte, zo zou men door de fietsen van een zeil te voorzien niet meer hoeven te trappen. Zo luidde althans de redenering. Natuurlijk had de geniale uitvinder van de zeilfiets de mogelijkheid van tegenwind over het hoofd gezien, maar als ik aan de Vlaamse Westkust de zeilwagentjes over het strand zie scheuren, dan bedenk ik dat er met de combinatie van wind en wielen toch wel iets aan te vangen valt. Inmiddels heeft natuurlijk ook de elektrische fiets het levenslicht gezien. 
Na het herontdekken van al deze leuke dingen uit mijn jeugd, was mijn dipje voorbij. Succesvol behandeld met de bibliotherapie, met dank aan deel VII van Jongens en wetenschap. En wat die bibliotherapie betreft: gelet op mijn jarenlange ervaring met de materie denk ik dat ik mij gerust bibliotherapeut mag noemen. Het geven van lezingen, opleidingen, behandelingen, coachings, workshops, masterclasses… zie ik - mits gepaste vergoeding - helemaal zitten. 

Jongens en Wetenschap (oorspr. Helveticus), deel VII, tweede druk, uitgeverij Daphne Uitgaven, Gent, 1956, 208 blzn.