vrijdag 25 februari 2011

Schrijven


Mijn blog bestaat nu bijna twee maanden, dit is al het achtste "stukje"… Wordt het niet eens tijd om een beetje na te denken over de zin van zo'n weblog ?  "Het niet doordachte leven is niet waard geleefd te worden" meende Socrates : een uitspraak die ik overigens veel te radicaal vind, want ik denk dat we een bijzonder gevaarlijk pad inslaan als we ons een oordeel aanmatigen over welk leven het waard is geleefd te worden, en welk leven niet.  Maar goed, ik kan wel meegaan in de gedachte dat we als mens een soort plicht hebben om het orgaan dat onze soort het sterkst ontwikkeld heeft, -onze hersenen-, maximaal te gebruiken. Zoals de giraffen hun lange hals, -het lichaamsdeel waarin zij zich specialiseerden-, toch ook volop aanwenden om blaadjes af te knabbelen van takken die voor hun biotoopgenoten onbereikbaar zijn.
Going to the blogs…  Ik heb lang geaarzeld voor ik mij begin januari van dit jaar in het blog-gebeuren heb begeven.  Want ach, laten we eerlijk zijn : er staat al zo ontzettend veel kitch en meligheid en bla-bla-bla op het internet.  En natuurlijk vindt iedereen zijn eigen kitch mooi, zijn eigen meligheid boeiend, zijn eigen bla-bla-bla toch wel de moeite van het lezen waard - het zal met mij niet anders zijn.  Waarom dan toch ?  Allicht om een niet geheel rationele reden.  Schrijven mag op zich dan wel een eenzame bezigheid zijn, er zit toch ook (bewust of onbewust) een sociaal eindje aan vast : niemand schrijft voor zich alleen (en als er toch zo iemand is, dan is dat de uitzondering die de regel bevestigt).  Wie schrijft wil "ooit", "ergens" gelezen worden, zelfs al is het maar in zeer beperkte mate. 
Daarmee is (kort en goed) de reden aangegeven waarom ik deze "stukjes" (van mezelf) aan de wereld en de mensheid prijsgeef.  Maar nog niet de (belangrijkere) vraag beantwoord : waarom ik ze schrijf, waarom ik überhaupt schrijf.  Ik doe wat aan introspectie, en zet een paar motieven die "in de loop der tijden" in mij opgekomen zijn, -want ik schrijf al sinds mijn kinderjaren-, op een rijtje…  Ik som ze zelfs heel systematisch op en zet voor elk motief een nummer (!).
(1) Het scripta manent, alias "wie schrijft die blijft"-principe : schrijven als antigif tegen de vergankelijkheid, tegen de onherroepelijk voortschrijdende tijd die als zand door je hand glijdt. De schrale troost dat je ook later misschien nog eens door iemand gelezen wordt, en dat iets van je, -een stukje van je bewustzijn-, dan even weer tot leven komt : de enige vorm van leven na de dood die ik mogelijk acht. Ter illustratie van het mij dierbare scripta manent-principe heb ik boven deze tekst een fragmentje gezet uit een brief die mijn grootvader-langs-vaderskant Frans Constant Wollebrants (1889-1948) op zondag 17 januari 1937 schreef aan zijn zoon (mijn vader), die toen op kostschool was.  Uit de jaren dat mijn vader student was zijn zes brieven en één briefkaart bewaard die zijn ouders hem stuurden.  In zes van de zeven gevallen was het mijn grootvader die de pen hanteerde.  Die geschriften, -die, u raad het al : ik nog niet voor de Mona Lisa zou willen ruilen-, geven een mooie kijk in het dagelijks leven van toen.  Ze bezorgen mij ook een uniek "rechtstreeks" contact met een grootvader die enkele maanden voor mijn geboorte onverwacht stierf, en die ik dus nooit "in levende lijve" heb gezien. 
(2) Het zin-principe.  "Het schrijven van zinnen is het scheppen van zin" is een citaat van de Gentse auteur en dichter Stefan Hertmans (°1951) dat ik ooit eens genoteerd heb (omdat het me aansprak uiteraard).  Schrijven als een antidotum tegen de afgrijselijke zinloosheid waar we als mensen in geworpen zijn.  Een klein beetje inhoud toevoegen aan een onmetelijke, koude en betekenisloze kosmos.  Veel stelt het niet voor.  Maar het is dan toch iets - en meestal is iets dan toch iets beter dan helemaal niets… 
(3) Het "vrijheid"-principe : schrijven als één van de weinige mogelijkheden-tot-vrijheid die er in onze overbevolkte, overbebouwde en overgereguleerde wereld nog overblijven.  Dat had ik al door op 10 juni 1972.  "Het blad is onbeschreven en je kan er op schrijven wat je wil", noteerde ik toen.  "En dat is vrijheid.  Want was sommigen ook mogen beweren, vrijheid is de mogelijkheid hebben om je zin te doen.  En een onbeschreven blad is een gemakkelijk te verwerven mogelijkheid".  Tot die gedachte kwam ik nadat ik op de televisie een interview met de schrijver W. F. Hermans had gezien (zo lees ik mijn aantekening van toen).  "De interviewer vroeg hem waarom hij schreef.  En Hermans zei dat hij daar vroeger ooit eens iets leuks had op geantwoord, maar dat hij zich dat nu niet meer herinneren kon.  En vroeg zich vervolgens af waarom men die vraag altijd stelt aan schrijvers en nooit aan voetballers of politieagenten".  Waarna ik me dan toch de vraag stelde waarom ik eigenlijk schreef, en met het bovengenoemde vrijheids-motief op de proppen kwam.
(4) Vierde en laatste motief… en, misschien wel het zwaarst wegende : gewoonweg omdat ik graag schrijf.  Omdat het samenstellen van nieuwe zinnen mij kennelijk amuseert.  Omdat ik het niet laten kan…  - en is dat niet altijd de échte reden waarom mensen iets uitvoeren ?  (Alweer een geheel niet rationeel motief natuurlijk).  "We doen wat we doen"…

vrijdag 18 februari 2011

Krokussen


Ja, dat is nu het voordeel van een pensionado te zijn…  Het is woensdagvoormiddag 16 februari 2011, en "ineens" blijkt dit een zéér vroege voorjaarsdag te zijn : vrij zachte temperatuur, een zonnetje…  Vanuit onze slaapkamer zie ik aan de overkant van de straat hoe in een perk aan het huis van wijlen mijn ouders de eerste kleurige bloempjes van deze lente zich in het zonlicht koesteren.  Het zijn sneeuwklokjes en krokussen zegt mijn vrouw, die dit ontluiken van het nieuwe leven al eerder van nabij had aanschouwd (en op vlak van bloemen natuurlijk veel meer onderlegd is dan ik).  Een tijdje geleden heb ik dat perk een flinke onderhoudsbeurt gegeven, met name de opgeschoten struiken stevig ingekort - en wie mij kent weet dat ik in het bijsnijden van gewas altijd zéér doortastend tewerk ga : na door mij op dit terrein gedane arbeid schrikt mijn omgeving steevast van het feit "dat er nog maar zo weinig overblijft".   Ik ben dus zeer verheugd dat er in dat door mij onder handen genomen perk jong leven opschiet - maak mij zelfvoldaan de bedenking dat het dankzij mijn saneringswerk is dat deze kleine lieve bloemetjes nu de kans krijgen zich te ontplooien.  Vol enthousiasme neem ik mijn fototoestel en schiet ik de straat over om ze op "de gevoelige plaat" vast te leggen.  Ach ik weet het, de-eerste-bloemetjes-van-het-ontluikende-voorjaar, de-voorbodes-der-lente… al duizenden keren het onderwerp geweest van professionele fotografen, van semi-professionele fotografen, van goeie amateur-fotografen en van knoeiers-van-de-ergste-soort…  Ik haal altijd meewarig de schouders op als ik op (vooral) senioren-webstekken de zoveelste  "artistieke" opnamen zie verschijnen van bloempje zus en kleinkindje zo.  Afgezaagd tot en met.  Elke bloem en elk beest is al tot in den treure in beeld gebracht.  Maar ja, het is sterker dan mezelf deze keer.  Misschien omdat het mijn eerste voorjaars-voormiddag van het jaar is, of omdat ik dat perk op dit nieuwe leven heb voorbereid, of omdat dit wonder van de natuur zich in de tuin van mijn ouderlijk huis voordoet ?  Of gewoon omdat ik in een onbestemde bui ben ?  Frühlingsstimmen in mijn hoofd… ?  Ik weet het niet.  Le coeur a ses raisons…  Mijn vrouw doet er nog een schepje bovenop, door me te vertellen dat de aanplantingen in dat perk destijds nog door mijn vader zijn gedaan…  Ze weet natuurlijk hoezeer ik op instandhouding van het (voor)vaderlijk erfgoed ben gesteld…
En ja (ik herhaal :) dat is nu het voordeel een pensionado te zijn… dat ik het me op een mooie voorjaars-woensdagvoormiddag kan permitteren om in alle rust en ongedwongenheid enkele frisse gele en blauwe krokussen in mijn vaderlijk bloemen- en plantenperk te zitten fotograferen.  Even denk ik met erbarmen aan mijn vroegere collega's, die nu aan het werk zijn…  ach, wie les aan 't geven is, die is tenminste, -net als iemand die foto's van bloemen maakt-, nog bezig met iets dat enige relevantie en duurzaamheid heeft… maar de arme "vergaderaars"… daar heb ik echt mee te doen… het eindeloze gedram over competenties en andere onderwijskundige humbug die intellectueel o zo weinig voorstelt… niks voorstelt eigenlijk, vergeleken met frisse krokussen in de vroege voorjaarszon.
Bij het fotograferen valt het me op dat de zon nog erg laag staat (hoewel de voormiddag toch al een eind gevorderd is) en vrij lange en zware schaduwen maakt.    Veel krokussen staan er niet, het gaat om enkelingen, we zijn ver van het gouden narcissenveld van William Wordsworth (en ik ga u ook niet met Keats thing of beauty om de oren slaan, wees gerust).  Maar dat het om maar zo weinig krokussen gaat verhoogt nu net het bijzondere van hun aanwezigheid en van het moment.  En zo zien we op de foto boven dit artikeltje dus : enige krokussen uit een door wijlen mijn vader aangelegd bloemenperk, gelegen aan het raam van de living van mijn ouderlijk huis, digitaal gefotografeerd op woensdag 16 februari 2011 in de voormiddag.  Een unieke opname.  Nergens anders te zien.  Binnen enkele weken, -misschien eerder al-, zullen deze krokussen uitgebloeid zijn en enkel nog in de vorm van dit beeld voortbestaan.  Zo beroemd als Van Goghs zonnebloemen zullen ze niet worden - maar toch : in woord en beeld voor even onttrokken aan de onverschillige gang van de wereld.

vrijdag 11 februari 2011

Goethe


Toen we in september 2010 in Weimar verbleven hebben mijn vrouw en ik ook "het graf" van Johann Wolfgang von Goethe bezocht.  Het gaat niet om een graf in de traditionele zin van het woord, want de stoffelijke resten van Goethe werden, -op 26 maart 1832-, bijgezet in de Fürstengruft, het mausoleum van de dynastie van het voormalige groothertogdom Weimar.  Daar hebben we onszelf gefotografeerd bij de doodskist van de beroemde man.  Omdat men ijdelheid altijd wat in toom moet houden zet ik niet één van die foto's boven dit artikel, maar een close-up-opname van de (indrukwekkende, maar smaakvolle) doodskist van Goethe, die ik op hetzelfde moment heb gemaakt.  Dichter bij Goethe kan men heden ten dage niet meer komen… fysiek dan toch niet, want het is een verheffende gedachte dat men, door het lezen van zijn werk (en ook van dat van Eckermann - zie een vorig blogbericht), de grote schrijver, geestelijk dan, zeer nabij kan komen. 
Naast de kist van Goethe staat die van Friedrich Schiller, de vermaarde toneelschrijver en kompaan van Goethe, maar die is momenteel… geheel leeg, en dat zal allicht ook altijd zo blijven.  Uit recent wetenschappelijk onderzoek is immers gebleken dat de beenderen die in de kist lagen niet die van (de aanvankelijk anoniem begraven) Schiller waren - in werkelijkheid zelfs van verschillende personen afkomstig waren : daarom werden ze er in 2008 uit verwijderd.  Deze zin voor authenticiteit en eerlijkheid siert de Duitsers (vind ik).
Rond het (in de jaren 1824-1828 gebouwde) mausoleum ligt het historische kerkhof van Weimar : daar hebben we de graven van Eckermann (waar een kleine obelisk op staat, en verse bloemen op lagen), van de familie van Goethe, en ook van Goethes vriendin Charlotte von Stein bezocht.  We hebben op onze Thüringen-reis geen verstoppertje gespeeld met de dood (waarom zouden we, als ze dat wil weet ze je toch te vinden, tot in Ispahaan toe) : zo stonden we ook nog bij de graven van Goethes vrouw Christiane Vulpius (op het Jakobskerkhof in Weimar), en bij dat van Johanna Schopenhauer (moeder van de grote filosoof en tijdgenote van Goethe) in Jena. 
Erg Goethiaans was dat allemaal wel niet, want het is bekend dat Goethe zelf in een zo wijd mogelijke bocht om de dood heen liep.  Zijn reactie bij het overlijden, in juni 1828, van zijn beschermheer en vriend groothertog Karel August van Saksen-Weimar, typeert deze houding van ontwijken en verdringen (die, tussen haakjes, ook veel hedendaagse mensen kenmerkt).  "Goethe vertrok spoedig naar Dornburg", schrijft Eckermann, "om zich aan de dagelijkse sombere indrukken te onttrekken en zich in een andere omgeving met een nieuwe bezigheid afleiding te verschaffen".  Bij de eerste ontmoeting van Eckermann met Goethe na de dood van diens zoon August, in het najaar van 1830, bleek de beroemde man "volstrekt opgewekt en rustig".  Hij sprak over alles en nog wat, "maar over zijn zoon liet hij geen woord los".  (Terwijl Eckermann en August nota bene samen naar Italië waren gereisd - Eckermann was echter vroegtijdig teruggekeerd, August was doorgereisd en in Rome aan de pokken gestorven).
Komen we in Eckermanns "Gespräche mit Goethe in den letzten Jahren seines Leben" toch meer te weten over Goethes (theoretische) kijk op de dood ?  Vaak bestaat de inhoud van de gesprekken uit wat we culturele small talk kunnen noemen.  Het gaat over schrijvers en dichters, over toneelstukken en gravures…   Soms kwamen echter de diepere dingen des levens ter sprake, en jawel, héél soms dan toch ook : de dood.  Op 23 februari 1824, zo lezen we bij Eckermann, had Goethe het over de "Urania", een hoogdravend dichtwerk van de schrijver Christoph August Tiedge uit 1804, dat gedurende enkele jaren heel erg "in" was geweest, en dat de onsterfelijkheid bezong.  "Waar je ook kwam trof je de Urania op alle tafels aan ; de Urania en de onsterfelijkheid was het onderwerp van elk gesprek".  Goethe maakte zich kennelijk weinig druk over (eventuele) Unsterblichkeit : "Ik wil zeker niet het geluk ontberen dat het geloof aan een toekomstige voortzetting ons doet smaken, ik wil zelfs met Lorenzo Medici zeggen dat iedereen ook in dit leven dood is die zijn hoop niet op een ander leven stelt; maar zulke onbegrijpelijke dingen zijn te ongrijpbaar om het onderwerp van alledaagse beschouwingen en van wilde speculaties te zijn.  En verder : wie aan voortzetting gelooft moet maar in stilte gelukkig zijn, zo iemand heeft daarom nog geen reden zich iets te verbeelden". 
Goethe had het bepaald niet begrepen op Tiedge's volgelingen : "Ik ontmoette domme vrouwen die trots waren omdat ze evenals Tiedge aan onsterfelijkheid geloofden en ik moest me laten welgevallen dat menigeen mij over dit onderwerp op een uiterst arrogante manier examineerde.  Ik wist ze dan te ergeren door te zeggen dat het mij best was wanneer na afloop van dit leven ons een volgend leven geschonken zou worden, maar dat ik de dringende hoop uitsprak dat ik daarginds niemand van degenen zou ontmoeten die er hier aan hadden geloofd". 
Johann Wolfgang von Goethe was nu helemaal op dreef gekomen.  Onsterfelijkheidsideeën waren, zo betoogde hij, "voor voorname kringen en vooral voor dames die niets te doen hebben.  Maar een daadkrachtig iemand die hier al iets behoorlijks denkt te zijn en die daarom dagelijks gedwongen is zich in te spannen, te strijden en te werken, die laat de toekomstige wereld met rust en is actief en nuttig in deze wereld.  Verder zijn onsterfelijkheidsgedachten goed voor mensen die wat geluk betreft er hier niet goed afgekomen zijn, en ik wil wedden dat als de brave Tiedge een beter lot beschoren was geweest, hij ook betere gedachten had gehad".   
Op zondag 2 mei 1824 pakte Goethe het onderwerp "leven na de dood" weer op (zo vertelt Eckermann ons), nu op een meer serene en minder badinerende toon. "Als je vijfenzeventig jaar oud bent" zei Goethe, "kan het niet anders of je denkt af en toe aan de dood.  Ik blijf rustig bij deze gedachte, want ik ben er vast van overtuigd dat onze geest een volstrekt onverwoestbaar wezen is ; hij zet zich voort van eeuwigheid tot eeuwigheid.  Hij lijkt op de zon, die alleen in onze aardse ogen onder schijnt te gaan, maar die in werkelijkheid nooit ondergaat maar ononderbroken straalt". 
In 1829 ontwikkelde Goethe merkwaardige gedachten in verband met die veronderstelde onsterfelijkheid.  Op woensdag 4 februari legde hij (als we Eckermann mogen geloven) een verband tussen daadkracht en werkzaamheid (aan de ene kant) en een leven na de dood (aan de andere kant).  "De zekerheid van ons eeuwig voortduren wordt mij ingegeven door het begrip van de daadkracht, want wanneer ik tot aan mijn levenseinde onafgebroken werkzaam blijf, is de natuur verplicht mij een andere vorm van bestaan toe te wijzen wanneer het huidige bestaan mijn geest niet langer kan verdragen", aldus Goethe.  Slecht nieuws voor luierikken !  De brave Eckermann was echter geheel overtuigd en enthousiast : "mijn hart begon bij deze woorden vol bewondering en liefde hevig te kloppen", schrijft hij,  "er is, dacht ik, nog nooit een leer verkondigd die meer tot edele daden aanzet dan deze.  Want wie wil niet tot aan zijn einde onvermoeibaar werkzaam zijn en handelen, wanneer hij daardoor de waarborg van een eeuwig leven verkrijgt".  Meteen weet u nu waarom ik, als pensionado, ijverig doorga met schrijven en het bewerken van mijn tuin !
Op 1 september 1829 stelde Goethe, helemaal in Kantiaanse trant, dat "de natuur van God, de onsterfelijkheid, het wezen van onze ziel en de samenhang daarvan met het lichaam" eigenlijk problemen waren die ons menselijk petje te boven gaan.  Hij verwees zelfs expliciet naar Kant, die zich erg nuttig had gemaakt "door de grenzen aan te geven tot waar de menselijke geest in staat is door te dringen, en door de onoplosbare problemen te laten liggen".  Goethe als agnosticus dus - maar tegelijk stelde hij dat een grote persoonlijkheid (waarbij hij allicht aan zichzelf dacht, want bescheidenheid was niet meteen zijn grootste deugd) betere voortlevings-perspectieven had dan een kleine…  "Wat is er niet allemaal gefilosofeerd over de onsterfelijkheid !  En hoe ver is men daarmee gekomen ?  Ik twijfel niet aan ons voortleven, omdat de natuur niet zonder het geestelijke kan.  Maar we zijn niet allemaal op dezelfde manier onsterfelijk en om zich in de toekomst als grote geest te manifesteren, moet men er ook een zijn" (1).  Een nogal elitaire visie op de onsterfelijkeid (als u het mij vraagt). 
Besluit… Onze geest een "volstrekt onverwoestbaar wezen" ?  Een prachtige gedachte.  Maar ook aannemelijk?  Want natuurlijk had zelfs een grote geest als Goethe lang niet altijd gelijk.  Zo is het bijvoorbeeld aandoenlijk om (bij Eckermann) te lezen hoe Goethe zijn zelf bedachte kleurenleer met hand en tand verdedigde tegen de, volgens hem volkomen foutieve, theorie van Newton…  Inmiddels betwijfelt wel niemand meer wie in deze aangelegenheid het gelijk aan zijn kant had.  En "onze geest een volstrekt onverwoestbaar wezen" …?   Ik wou dat het waar was…

(1) Ik heb in dit citaat de moeilijke, door Goethe gebruikte term "entelechie", die bij Aristoteles zoveel als "de menselijke ziel" betekende, omgezet in "het geestelijke" en "de geest". 


vrijdag 4 februari 2011

Pensionados


Eind januari 2011.  Revolutie in Tunesië, complete chaos in Egypte, de piramiden trillen op hun grondvesten.  Het Koninkrijk België in een communautaire crisis zonder voorgaande…  de stenen vriezen uit de grond, het fijn stof versmogt de bevolking, hotels vol met asielzoekers, de Koning is Moe… !  En toch… op maandag 31 januari ontwaak ik met een brede smile op het gelaat.  Niks van dat betweterige VRT-ochtendgezeur aan mijn hoofd vandaag, ik druk meteen de knop van "Radio Nostalgia" in… lekkere fifties-muziek, "Put your head on my shoulder, doewah, doewah…".  Vrolijk meezingend huppel ik naar de badkamer : scheren, tandenpoetsen, een lekkere koude douche, overdadige bespuiting met mijn meest verleidelijke eau-de-toilette…     Want vandaag, today, aujourd'hui, heute…  staat de jaarlijkse nieuwjaarsdrink van de pensionados van het DLO op het (mijn) programma !  Als u weet wat het DLO is, dan weet u het en hoef ik het niet te vertellen.  Als u niet weet wat het DLO is, dan ga ik het ook maar niet vertellen.  Allez vooruit, laat ik onthullen dat het hier om een departement van een instelling van hoger onderwijs gaat.  De pensionados zijn dus ex-en uit het onderwijs.  Ja, ik weet het : onderwijsmensen hebben de reputatie moeilijke mensen, saaie harken en fantasieloze droogstoppels te zijn…  Dat is misschien wel zo, maar het geldt dan toch niet voor het gezelschap waar ik het hier nu over heb, alleszins niet op de 31ste januari. 
Het feest grijpt plaats in een horecagelegenheid buiten het Leuvense stadscentrum, want volgens geruchten wenst geen enkele fuifzaaluitbater in de stad zelf zijn infrastructuur aan het gezelschap te verhuren.  Volgens nog meer geruchten gebeurt zulks onder druk van het stadsbestuur, en zou de Leuvense burgemeester zich zelfs hebben laten ontvallen dat hij nog liever een Blood and Honour-concert binnen zijn stadsmuren zou zien dan een nieuwjaarsdrink van de DLO-senioren.  Maar zoals gezegd : dit zijn geruchten, en geruchten zijn niet altijd waar.  Wat er ook van zij : de pensionados van het DLO hebben een reputatie waarbij deze van de Benidorm Bastards en de Sons of the Desert tot koorknapenniveau verzakt. 
Het feest begint met een korte toespraak van de heer voorzitter.  Deze geeft een overzicht van de leden die ons sinds de vorige drink zijn ontvallen (er zijn er geen), somt vervolgens de leden op die binnen dezelfde tijdsspanne andermaal vader of moeder zijn geworden (er zijn er geen), en verontschuldigt tenslotte de leden die er wegens verblijf in Singapore of op de Bahama's niet bij kunnen zijn.   Dan roept de heer voorzitter blijmoedig uit : "Beste Vrienden, de eerste tournée générale is op kosten van de voorzitter, daarna drinken wij de hele namiddag, avond en nacht vrolijk verder op kosten van Onze Kas !  Hoe meer, hoe liever !  Let the beast go !".  Meteen zetten alle aanwezigen een spontane samenzang ter ere van de heer voorzitter in : "Zoone goeije hebbe wij nog nie gehad, zoone goeije… !". 
Nog is deze canon niet koud of daar drijft de dj (een zekere Tiësto) reeds met een lustige vermenigvuldigingsdans iedereen de dansvloer op (de jonge lezertjes van dit blog horen het nu in Keulen donderen, weten zij veel wat een vermenigvuldigingsdans is - ze mogen er zich het ergste bij voorstellen).  Weldra schallen de nieuwste dance-hits door de luidsprekers : "Dos cervezas por favor", "Ich bin der Anton aus Tirol", "Alte Kameraden"…  Oeioei, de gehoorschade zal weer niet van de poes zijn !  Als iemand het waagt in dit verband de maatregelen van minister van cultuur Joke Schauvliege onder de aandacht te brengen (lawaai is in ons land een culturele aangelegenheid) weerklinkt hautain hoongelach : zo wordt in dit liederlijke milieu over de politiek gedacht !
De stemming zit er nu helemaal in, en nog enkele Duvelkes en Trippelkes later veert iedereen op voor de polonaise : "Wijle zijn van Heverlee, van Heverlee, wijle zijn…".  Als we na een tiental van zulke polonaises aan een tijdelijk dipje onderhevig zijn, -we zijn tenslotte pensionados-, zetten we ons in een kring op de grond, schroeven de armen in elkaar, en zingen, al schunkelend : "Vrolijke, vrolijke vrie-ie-nden, vrolijke vrienden, da-at zijn wij…".  Nonkel Bob is niet dood, hij leeft !
Ik heb het feest dit jaar nogal vroeg verlaten : omdat ik het na zo'n laveloos drinkgelag niet opportuun achtte mij nog persoonlijk op de weg te begeven, had ik mijn vrouw gevraagd mij te komen afhalen, en, gelet op de ijzige koude, wou ik haar niet al te lang in de auto laten wachten : want dan moest ze, om de verwarming te doen werken, de motor laten draaien, en er was al zoveel fijn stof in de lucht - bovendien hebben wij een goed huwelijk en daarin moet men zijn vrouw niet te lang in de auto laten wachten.  Voor wat er zich nà mijn aanwezigheid op het feest nog allemaal heeft afgespeeld moet ik dus alweer afgaan op geruchten.  Het zijn evenwel grotendeels positieve geruchten die mij bereikt hebben (al zou het natuurlijk kunnen dat men mij niet volledig heeft ingelicht).  Maar goed, het druggebruik, -traditioneel erg hoog op dit evenement (vooral xtc en viagra)-, zou deze keer erg meegevallen zijn.  Ook werden tot nog toe geen klachten van buurtbewoners gemeld : er schijnen dit jaar na afloop van het feest geen auto's in de fik te zijn gestoken, geen vuilnisbakken te zijn omgekieperd, zelfs geen brievenbussen of voortuintjes te zijn gesloopt.  Tenminste : daarover is mij tot op heden niets bekend.