zaterdag 31 augustus 2013

Levenslust


In de jaren dat ik tot de schoolgaande jeugd behoorde, vormden het einde van de maand juni en het prille begin van juli de meest magische tijd van het jaar: het schooljaar zat erop en de zomervakantie, die wij "de Grote Vakantie" noemden, deed haar opwindende intrede! 
Eigenlijk zijn ook na mijn schooltijd, en doorheen alle wisselvalligheden van het leven heen, mijn hersencellen altijd het idee-fixe blijven koesteren dat de Grote Vakantie, met alles wat daarbij hoort aan vrijheid, op reis gaan, de zee, de bergen… dat die aanvangt, dat die moet aanvangen met het begin van de maand juli.
Het is een waanidee, ik weet het, want ik heb later herhaaldelijk pas in augustus vakantie genomen, en als pensionado ga ik nu in het voor- en het najaar, en zeker niet in juli, op reis… Maar patronen die zich in onze kinderjaren in onze hersenen hebben vastgeklit zijn onuitwisbaar. 
Het was dan ook een schok voor mij, of - laat ik niet te dramatisch doen - een toch wel verbazende vaststelling, toen ik enkele jaren geleden een zeer ernstige aanwijzing kreeg dat in de (u weet het: door mij zeer geliefde) negentiende eeuw de Grote Vakantie niet in juli (of in juli én augustus) viel, maar in september! 
De bron van deze openbaring? U raadt het nooit:Hendrik Conscience. Ja, de grote Vlaamse negentiende-eeuwse schrijver Hendrik Conscience (1812-1883). Trouwe lezers van mijn blog weten dat ik fan van hem ben, dat hij mijn rechtstreekse lijn vormt met de (ik ga het niet herhalen: voor mij zo dierbare) negentiende eeuw.
Inderdaad: niemand anders dan good old Hendrik heeft een tweede - een parallelle - neuronengesteltenis in verband met vakantie in mijn hersenen tot stand gebracht. Uit zijn roman Levenslust leerde ik dat in de negentiende eeuw september de vakantiemaand bij uitstek was. De maand waarin men zijn beroep en zijn beslommeringen opzij zette en vrolijk op reis ging! Nu ja, "men"… in de 19de eeuw was dat uiteraard het selecte deel van de bevolking dat het zich permitteren kon, en dan ook nog eens dat segment daaruit dat in reizen geïnteresseerd was.
Luistert u eens hoe prachtig de grote Conscience de maand september portretteert als de Grote Vakantie-maand…
"Ha, een gansch jaar van arbeid, zorg en worsteling is weder voorbij. De rechters hebben gevonnist, de advocaten gepleit, de studenten geblokt, de renteniers gespaard, de kooplieden gerekend, gewaagd en gevreesd; maar nu, hoezee! nu is de maand van September daar!
Lieve, prachtige maand! Hoe helder hare dagen, hoe mild hare zon, hoe vol levenskracht hare lucht! Siert zij niet het groen met zulke bekoorlijke tinten, als wilde zij elk blad tot eene bloem verwarmen? Werpt zij niet over bergen en dalen het doorschijnend purper, dat zich tusschen alle voorwerpen indringt en de gansche natuur, met zachte droomtinten omhuld, meer aanlokkend voor het oog der menschen maakt?
O, ja, zij is de bewaarster van de giften des jaars. Karig en met omzichtigheid zijn deze door hare voorgangsters uitgedeeld geworden, maar wat er nu nog van overblijft, stort de weldadige September-maand in eens over Europa uit, opdat de mensch, voordat de droeve winter kome, zich nog eens voele herleven te midden eener tweede en schoone lente.
Zij is insgelijks de maand des verlossing en der vrijheid. Die het gansche jaar zich hebben afgesloofd met zorgen, denken of rekenen, ontneemt zij glimlachend den verdrietigen last van het dagelijksch leven, en roept hun toe: 'Sursum corda, bevoordeelden der aarde! Vooruit, vooruit, de wijde wereld in! Geniet meer en dieper binnen den tijd van mijnen korten duur, dan in gansch het jaar, dan in uw gansch leven misschien. Op weg, op weg, gij zijt vrij van plicht, van arbeid en van zorg!'
Reeds krielen de ijzeren wegen en stoomboten van Engelschen, Russen, Franschen, Duitschers; de eenen ijlden naar het Oosten, de anderen naar het Noorden, de meesten echter naar het Zuiden… en in de standplaatsen en in de gasthoven galmen allerlei talen dooreen, als dreigde eene nieuwe spraakverwarring de wereld…"
Deze laudatio van september-als-vakantiemaand komt dus uit Levenslust - een nu geheel vergeten werk van Conscience uit 1868. En ja, valt u gerust van de ene verbazing in de andere: niet De Loteling is mijn favoriete Conscience-boek (te zielig), ook niet Baas Gansendonck (idem dito), en evenmin De Leeuw van Vlaanderen (te veel wapengekletter), maar Levenslust, dàt is de Conscience die ik met het meeste genoegen heb gelezen.
Als genre is Levenslust een buitenbeentje in het oeuvre van Conscience: het is geen sociale noch een historische roman, maar een lekker reisverhaal. 
Conscience was een schitterend verteller, en een meester in het scheppen van verrassende wendingen. Het begint al bij de titel. Levenslust… het zou de naam van een villa uit de Belle Epoque kunnen zijn,  of een soort Vlaamse Weisses Rössl am Wolfgangsee, waar het geluk voor de deur stond en de personages van de ene luchthartigheid in de andere onbekommerdheid dartelden (al verzekeren kenners mij dat zelfs daar niet alles geheel rimpelloos verliep). Ware het niet dat de Belle Epoque en het Witte Paard (noch dat van de Wolfgangsee, noch dat van Blankenberge) nog moesten uitgevonden worden toen Hendrik Concience in 1868 zijn Levenslust publiceerde.
En ware het niet dat de schrijver ons met zijn titel geheel op het verkeerde been zet, want in feite draait het in Levenslust net om het omgekeerde, en bijgevolg om een verbazend hedendaagse problematiek: depressie! Dé mentale kwaal van onze tijd was kennelijk ook voor de negentiende-eeuwse mens geen emotionele terra incognita. In Levenslust waart ze rond in de gedaante van een mooie, aanvankelijk erg mysterieuze en uiteindelijk zeer neerslachtige juffer.
Toch zou ik depressieve mensen het lezen van Levenslust geenszins ontraden - integendeel zelfs. Want vooraleer de depressie aan het licht komt - en dat is vrij laat in de roman - worden we meegesleept in een geheimzinnig en spannend reisverhaal, vol verrassende ontwikkelingen, en dat zich zo knus en genoeglijk weglezen laat, dat je er al je eigen zorgen (en depressiviteit) bij vergeet. Maar laat ik hier niet te veel de recensent uithangen, en liever - in een tweede korte lezing uit Consciences Levenslust - onthullen waarheen de reis ons voert. Een fragment waarin Conscience eerst nog even op onnavolgbare wijze de reislust oproept die bij het begin van de Grote Vakantie in ons aller harten opwelt…
"Zonderlinge drift, die eensklaps de bewoners van Europa aangrijpt! Overal, in steden en dorpen, is men bezig met koffers en malen in gereedheid te brengen; landkaarten worden geraadpleegd, reisplannen overwogen. Het hart van allen snakt naar ruimte; ongeduldig verlangen glinstert in aller oogen; men juicht en klapt in de handen bij elken vreemden naam, die als een lichtpunt de voorgenomene vaart afbakent. Oostende, Parijs, Amsterdam, Rijnland, Italië, hoe wordt gij begroet als de belofte van een onzeglijk genot! - Maar toch, de naam, die meer dan andere kreten van hoop en geestdrift opwekt, is de uwe, o meesterstuk van den goddelijken kunstenaar, is de uwe, o grootsch en gezegend Zwitserland!
Het hoge woord is eruit: de twee hoofdpersonages van Levenslust, de pas afgestudeerde universitairen Herman Van Borgstal en Max Rapelings - "gebuurjongens en vrienden sedert hunne kindsheid" -  maken een reis naar Zwitserland! De ene is net advocaat, de andere arts geworden.
Dat ze hun steven uitgerekend naar Zwitserland wendden, was geen toeval. Hendrik Conscience had in 1866 zelf een reis naar Zwitserland gemaakt (hij was toen 53 en arrondissementscommissaris in Kortrijk). Ik durf er een reep Toblerone op verwedden dat de hoofdpersonages in het boek precies hetzelfde traject volgen dat de schrijver zelf had afgelegd (en dat aan de hand van het verhaal nauwkeurig te reconstrueren valt). Ik vermoed dat ook sommige figuren en voorvallen niet geheel verzonnen zijn. 
Maar er is meer. Levenslust geeft ons - en vooral ook daarom vind ik het zo'n boeiend boek - een zeer concrete kijk op hoe het reizen en verblijven in Zwitserland rond het midden van de negentiende eeuw in zijn werk ging, en hoe het toeristisch bedrijf daar in die dagen reilde en zeilde. En om maar even te illustreren hoe gedetailleerd Conscience de reis van onze vrienden Herman-de-advocaat en Max-de-dokter beschrijft: het was op de 5de september dat ze arriveerden in het station van Bern. Ze namen hun intrek in een pension in de Aarberg-gasse (nu de Aarbergergasse). 
Zal ik u tot slot verrassen met een onthulling? Ik koester een geheim plan om volgend jaar - in september natuurlijk - de Zwitserlandreis van Herman Van Borgstal en Max Rapelings - en dus van Conscience - eens tot in de puntjes over te doen: wat de afgelegde reisroute betreft uiteraard, en met de enge momenten left out. Eens kijken hoe de door Herman en Max en Hendrik bezochte (en door laatstgenoemde beschreven) plaatsen er nu uitzien. Het moet toch niet altijd de Beagle zijn die achterna gereisd wordt, zou ik denken. 

Afbeelding boven de tekst: illustratie uit H. CONSCIENCE, Levenslust, uitgeverij Office de Publicité, Nieuwstraat, Brussel, geen jaar vermeld. Links de twee afgestudeerde studenten Max en Herman, helemaal rechts de droefgeestige juffer. 

vrijdag 23 augustus 2013

Het criterium


Op zaterdag 27 augustus 1960 werd in mijn woonplaats Boortmeerbeek weer eens het wielercriterium voor beroepsrenners gereden. Officieel ging het om de "15de Grote Prijs van Boortmeerbeek", maar iedereen sprak over "het criterium". Voor de niet-wielerkenners onder mijn lezers: een criterium is een wedstrijd op een plaatselijk parcours dat vrij kort van afstand is en door de renners een flink aantal keren dient afgelegd. Een ideale formule voor de toeschouwer, die de renners en het koersverloop intens kan volgen.
Het criterium van Boortmeerbeek was eigenlijk een klassieker - onder de criteriums, wel te verstaan. Het werd georganiseerd door de lokale wielerclub "De Verenigde Sportvrienden", die opgericht was in juli 1943 en op 27 september van dat jaar al meteen uitpakte met haar eerste criterium voor beroepsrenners.
"De Verenigde Sportvrienden" vormden overigens niet de eerste "veloclub" in Boortmeerbeek. Vóór de Tweede Wereldoorlog was er al "Vlug en Vrij". Vermoedelijk opgericht anno 1930. Mijn grootvader Frans Constant Wollebrants moet één van de medestichters zijn geweest: alleszins was hij bestuurslid van deze wielerclub, en in de tweede helft van de jaren dertig ondervoorzitter. Op (kermis-) zondag 30 september 1930 organiseerde "Vlug en Vrij" de "Groote Prijs Limonade Davos" voor nieuwelingen: dat moet haar eerste wedstrijd zijn geweest. Davos was het product van een klein Boortmeerbeeks limonadebedrijfje, opgezet door de van Haacht afkomstige Constant Steens. De eerste Boortmeerbeekse wielerclub zette haar activiteiten stop bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.
Evenmin als "De Verenigde Sportvrienden" de eerste Boortmeerbeekse wielerclub was, mag de wedstrijd die deze club in 1943 op het getouw zette, als het eerste Boortmeerbeekse wielercriterium voor professionals worden bestempeld. Want wat verneem ik in het regionale weekblad De Haechtenaar van 15 juli 1939? Dat op zondag 30 juli de "Groote Prijs van Boortmeerbeek voor Beroepsrenners B.W.B." zou worden betwist, "ingericht door het gemeentelijk Feestkomiteit, met ondersteuning (van) Sigaretten Belga"!
De wedstrijd zou van start gaan "op de Dorpplaats" om half drie en over 135 kilometer lopen. De renners moesten "15 maal den omloop Dorp, Beringstraat, Leuvenschen steenweg, Haachtschen steenweg, Wespelaarsche baan" afleggen. "Uitdeeling der rugnummers en prijsuitdeeling in de Gildezaal. De koopers van het officieel programma hebben toegang tot de aankomstlijn. Onder de koopers van het officieel programma zal een Prachtig Rijwiel verlot worden".
"Deze koers is ten volle gelukt", berichtte De Haechtenaar in zijn nummer van 5 augustus 1939. "Te 2 1/2 uur werd aan 85 renners het vertreksein gegeven. Er waren 15 ronden van 7 km. 800 af te leggen en het werd een zeer vinnige kamp". De wedstrijd werd gewonnen door Jozef Geets uit Hombeek, vóór Antoon Dignef, op 50 meter, en Albert Francken, op 100 meter. Bij de twintig eersten die in De Haechtenaar genoemd worden, trof ik enkel nobele onbekenden aan.
Maar goed. Er was dus ook in 1939 al een criterium van Boortmeerbeek gereden. Dat van 1960 mocht dan wel het vijftiende zijn dat "De Verenigde Sportvrienden" organiseerden, als we de puntjes op de i's zetten was het, voor wat Boortmeerbeek betrof, in feite de 16de editie.
Tijd om op een verkeerde beeldvorming te anticiperen. Het criterium van Boortmeerbeek viel niet te vergelijken met de prestigieuze na-Tour-criteria die op een aantal plaatsen in België en Nederland worden opgezet, en waarbij de wielerliefhebbers de vedetten - ja, zelfs die uit het buitenland -  uit de voorbije Ronde van Frankrijk in levende lijve kunnen aanschouwen. In mijn voorvaderlijke dorp Rijmenam is men er van 1959 tot en met 1975 in geslaagd met zulk een opzienbarend evenement uit te pakken (maar dat is een ander verhaal).
Het Boortmeerbeekse criterium - in de regel betwist in de maand augustus - was van een bescheidener gehalte, al kwam er wel veel volk op af: het pakte niet uit met vooraf betaalde beroemdheden, maar trachtte met hoge bedragen aan prijzengeld een echte sportieve strijd te ontketenen. Zoals de wielersport-redacteur van De Haechtenaar het al in 1949 formuleerde: "In de eerste plaats dienen de wakkere en durvende inrichters van Boortmeerbeek gelukgewenst; hun organisatie was echte propaganda voor de wielersport. Het is een wielerwedstrijd geworden die hoog boven het circusgedoe staat van de Ronde van Frankrijk-criteriums, en waar het betalend publiek spoedig den buik zal van vol hebben. Het prijzenswaardig standpunt geen betaalde renners aan het vertrek te laten komen is voor de zoveelste maal een succes geworden; wie geld hebben wil moet er voor rijden. De prijzenlijst werd zo verdeeld, dat de deelnemers volgens hun prestatie rijkelijk beloond werden (…)".
Het vaste parcours van het criterium van Boortmeerbeek liep steevast door onze straat (de Beringstraat) en dus ben ik er als kind volop mee in contact gekomen. Staande op de stenen zuiltjes - gladde rode stenen waren het - waar de ijzeren poortjes van de oprit naar onze garage aan opgehangen waren (later zijn ze door een dronkaard de vernieling in gereden), had ik een uitstekend uitzicht op het gebeuren. De straat werd van het voet- en fietspad afgesloten met een ijzeren kabel - als ik me dat goed herinner. In elk geval was de straat autovrij en zodoende verheven tot een soort geheiligde plaats voor het koersgebeuren. De renners werden voorafgegaan door een auto-met-luidspreker die gesponsord werd door het uurwerkenbedrijf Pontiac en onophoudelijk de boodschap "Pontiac, tic-tac", de wereld instuurde. Later moest Pontiac plaatsmaken voor een ander merk van uurwerken en luidde de boodschap "Rodaniaaa…".
Eén keer kwam één van de renners vóór de koers bij ons aankloppen met de vraag of hij zich in ons huis mocht komen omkleden en (na de wedstrijd) wassen. Natuurlijk mocht dat: hij kreeg daarvoor "het kot", de  - overigens zeer nette - bergplaats achter onze keuken, ter beschikking. Hoe "onze" coureur heette weet ik niet meer, evenmin hoe hij het er in de wedstrijd vanaf bracht, maar dat hij de "palm", waar de overwinnaar in die dagen traditioneel mee verblijd werd, niet bij zich had, daar ben ik zeker van.  
Het wielercriterium van 1960 was een bijzondere editie. Om verschillende redenen. Voor één keer stond er wel een rist bekende namen aan de start. Dat kwam omdat de Boortmeerbeekse brouwerij Het Sas in de jaren 1959-1960-1961 als sponsor optrad van één van de grote Belgische wielerploegen: Groene Leeuw - Sas - Sinalco. Fietsenconstructeur Groene Leeuw lag aan de basis van deze ploeg (en had ze in de voorafgaande jaren al gesponsord). De Boortmeerbeekse brouwerij Het Sas stond rond 1960 op het toppunt van haar commerciële succes: het was één van de voornaamste middelgrote brouwerijen van België. Sinalco was een Duitse frisdrank die in België door Het Sas werd verdeeld (of, onder licentie, geproduceerd).
Het Groene Leeuw-Sas-Sinalco-team telde tientallen renners in zijn rangen (naast beroepsrenners ook onafhankelijken, liefhebbers en veldrijders), en daar waren nogal wat coryfeeën van het toenmalige Belgische wielrennen bij: raspaarden als Tuur (Arthur) De Cabooter, Frans De Mulder en Noël Foré, om het maar bij de drie grootste namen te houden. Geen wonder dat de ploeg in de drie jaren dat Het Sas als sponsor optrad overwinningen in een reeks prestigieuze wielerwedstrijden wist te boeken: Parijs-Roubaix (Noël Foré, 1959), de Ronde van België (Armand Desmet, 1959 - Fons Sweeck, 1960), de Ronde van Vlaanderen (Arthur De Cabooter, 1960), de Ronde van Spanje (Frans De Mulder, 1960), het Kampioenschap van België (Frans De Mulder, 1960), de Omloop Het Volk (Arthur De Cabooter, 1961), enz.
In het gedenkwaardige jaar 1960 kwamen al die grote sterren uit de Sas-wielerploeg het criterium van Boortmeerbeek met hun deelname opluisteren! Naar ik vermoed lag het succes van de Sas-equipe zelfs aan de basis van het feit dat de Boortmeerbeekse wielerclub "De Verenigde Sportvrienden" anno 1960 nog eens met een criterium uitpakte, want dat was al sinds 1956 niet meer het geval geweest.
Uiteraard lieten de Sas-renners zich in het dorp van hun sponsor van hun beste kant zien, en beheersten ze de wedstrijd. De Waregemnaar Armand ("Manten") De Smet zegevierde, en vijf van zijn Sas-ploegmaats - onder wie de jonge Keerbergenaar Fons Sweeck en de vedetten Noël Foré en Frans Demulder - eindigden bij de eerste tien. Een collectief machtsvertoon.
Het voor mij meest heuglijke aan dat Boortmeerbeekse criterium van 27 augustus 1960 was echter dat mijn vader voor mij een exemplaar wist te bemachtigen van de grote affiche waarop de wedstrijd aangekondigd werd! Ik was elf jaar en in de wolken met dit kleinood, dat één van mijn eerste archiefstukken werd (en, godzijdank, en in tegenstelling tot sommige andere archivalia uit mijn kindertijd, bewaard is gebleven). Op de affiche prijken de foto's van zes grote kampioenen van de Sas-ploeg: Frans De Mulder, Arthur De Cabooter, Armand Desmet, Noël Foré, André Messelis en Fons Sweeck.
Uiteraard bevat de affiche ook een schat aan historische informatie over het criterium van 1960. De renners dienden 45 maal "de omloop Wespelaarsebaan, Beringstraat, Bredepleinstraat, Hollestraat, Wespelaarsebaan" af te leggen - in totaal 117 kilometer. Vertrek en aankomst lagen in de Wespelaarsebaan, ter hoogte van de kruidenierswinkel van de weduwe Goethals. Die stond in de volksmond bekend als "Lin Pin". Ze was een zuster van de legendarische - in 1937 overleden - Boortmeerbeekse politicus "Pinneke" Mommens, en de weduwe van bakker Jef Goethals, die de eerste voorzitter van "De Verenigde Sportvrienden" was geweest.
"Inschrijvingen te zenden aan Th. Lodewijckx lokaal van de inrichtende club, 13 Dorpstraat, Boortmeerbeek tot en met 15 augustus". Op dat adres werden ook de "koersformaliteiten" afgehandeld. Die "Th. Lodewijckx", dat was coiffeur en cafébaas Theofiel Lodewijckx, beter bekend als "Fille Perrewet". Mijn vader en ik lieten ons haar bij hem knippen, in zijn kapsalon leerde ik - mijn beurt afwachtend - Kuifje kennen, het "weekblad voor jongens van 7 tot 77 jaar". "Fille" was jarenlang dé duivel-doet-al van de Boortmeerbeekse wielerclub.
Het Boortmeerbeekse criterium werd - ik citeer opnieuw "mijn" affiche - georganiseerd met de medewerking (lees: de financiële steun) van "de bierhandelaars en de neringdoeners", het bedrijf Hydrocoton (in de volksmond: "het wattefabriek", waar mijn moeder "op den bureau" werkte), de firma Segers (zwaar vervoer), de mouterij van Boortmeerbeek, de handelaar in radio- en televisietoestellen Constant Janssens, de sigaretten Tigra en de krant Het Nieuwsblad-Sportwereld. De wedstrijd was "begiftigd met 50.000 Fr prijzen en talrijke premiën", en begon om 15 uur. 
Het criterium van zaterdag 27 augustus 1960 was het laatste van de befaamde Boortmeerbeekse criteriums. Weliswaar organiseerden "De Verenigde Sportvrienden" in 1963 en 1966 nog wedstrijden voor beroepsrenners, maar dat waren geen criteriums, maar gewone wegwedstrijden. Ze startten en arriveerden wel in Boortmeerbeek, maar liepen over een uitgebreider parcours en de afgelegde afstanden bedroegen het dubbele van die van de vroegere criteriums. Het waren ook geen augustus-evenementen meer. De tijd van "het criterium van Boortmeerbeek" was voorbij.

Foto boven deze tekst: fragment van de affiche van het wielercriterium van Boortmeerbeek, gereden op 27 augustus 1960.

Voornaamste bronnen…
Aankondiging wielerwedstrijd in Boortmeerbeek in: weekblad De Haechtenaar, jg. 40, nr. 39, 27 september 1930; aankondiging wielerwedstrijd in Boortmeerbeek in: weekblad De Haechtenaar, jg. 49, nr. 29, 15 juli 1939 (de aankondiging verscheen ook in de nrs. 30 en 31); artikel E. H., Velokoers voor beroepsrenners te Boortmeerbeek, in: weekblad De Haechtenaar, jg. 49, nr. 32, 5 augustus 1939; artikel SIKLE KROS (pseudoniem van Marcel Goossens), Wielersport, in: weekblad De Haechtenaar, jg. 59, nr. 33, 13 augustus 1949; affiche van het wielercriterium van Boortmeerbeek, gereden op 27 augustus 1960; schriftelijke inlichtingen verstrekt door (mijn vader) Oscar Wollebrants (1921-1989), 1984-1989; schriftelijke inlichtingen verstrekt door (mijn moeder) Maria Budts (1922-2009), september 2006; M. PAUWELS, Het is koers in het dorp, Kroniek van 70 jaar wielerleven in Boortmeerbeek, Geschiedenis van de Koninklijke Wielerclub De Verenigde Sportvrienden, z.p. (Boortmeerbeek), z.j. (2013); internet (www), website de Wielersite (Nederlandstalige versie), www.dewielersite.net/db2/wielersite/, geraadpleegd augustus 2013; eigen kennis en herinnering.

vrijdag 16 augustus 2013

Ernest Claes


Zeer onlangs nog haalde ik op deze internetstek aan hoe ik - in mijn adolescentenjaren - mijn actieradius bij het verzamelen van handtekeningen van beroemdheden na verloop van tijd uitbreidde tot de groten der Vlaamse en Nederlandse letterkunde (zie mijn blogstukje Roger Moens van 2 augustus 2013).
Ik was met mijn autogrammencollectie gestart in augustus 1962 (zie mijn blogstukje Werchter van 17 augustus 2012), maar toen ik mijn jachtterrein uitbreidde tot de literatuur was het al 1965 geworden. Dit laatste leid ik af uit een brief van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, gedateerd 13 april 1965, waarin de secretaris-huismeester van de (in Gent gevestigde) Academie, naar aanleiding van mijn schrijven van 9 april j.l., de eer had mij de gevraagde adressen van de volgende Vlaamse schrijvers te laten geworden… (U heeft natuurlijk al begrepen dat ik in hier even het academie-Nederlands van de heer secretaris-huismeester heb overgenomen).
Want inderdaad: sportvedetten kon je aanspreken op wedstrijden, en show-artiesten voor of na een optreden - maar schrijvers? Daar moest je naar schrijven om ze een handtekening te vragen. Met graag ook een kleine "opdracht" er bij: het waren tenslotte schrijvers, dus dan mocht je (oordeelde ik) toch iets meer verwachten dan het "met al mijn sympathie" dat sport- en showberoemdheden soms spontaan al aan hun signatuur lieten voorafgaan.
De vier adressen die de heer secretaris-huismeester mij liet geworden waren deze van Stijn Streuvels, Ernest Claes, Louis Paul Boon en Aster Berkhof. Dit moeten in eerste instantie dus de figuren zijn geweest waar ik als zestienjarige het begrip "grote Vlaamse schrijvers" mee verbond. Mogelijk hadden er meer namen op mijn verlanglijstje gestaan, maar had de heer secretaris-huismeester mijn schrijversadoratie om welke reden dan ook tot deze vier ingeperkt, dat sluit ik niet helemaal uit. In elk geval besloot hij zijn brief met de aanmaning: "Gelieve U in het vervolg voor dergelijke inlichtingen te wenden tot: 'Archief & Museum van het Vlaams Cultuurleven' te Antwerpen".
Van de hoogbejaarde Stijn Streuvels - in mijn jeugdig enthousiasme had ik over het hoofd gezien dat de man al 93 was - heb ik op mijn vraag naar een handtekening nooit antwoord gekregen. 
Van Ernest Claes wél, en dus werd hij de eerste schrijver in mijn album met schrijversautogrammen. Voor de volledigheid vermeld ik dat ook Boon en Berkhof - en na hen nog een reeks andere literaire coryfeeën - mijn verzoek met coulance bejegenden. 
In zijn boek Ik en De Witte uit 1960 doet Ernest Claes nogal uit de hoogte over "de jongens uit atheneum, college, normaalschool" die van school uit "een studie" moesten maken over een schrijver en hem daarom met een reeks vragen bestookten, en over "juffertjes" uit meisjeskostscholen die hem op soortgelijke wijze lastig vielen omdat ze de opdracht hadden gekregen "een album aan te leggen over een Vlaamse schrijver, met zijn bio- en bibliografie, en de ontleding van een zijner werken". Nu, dat was bij mij allemaal niet het geval: mij ging het uitsluitend om een handtekening én - als het even kon - een paar door de schrijver eigenhandig op papier gezette woorden.
Wat ik wél met de vervaardigers van "studies" en "albums" gemeen had: ik had nauwelijks iets gelezen van de "beroemde" auteurs tot wie ik mij in die dagen richtte. Ernest Claes (in Ik en De Witte): "Ik heb me eens de moeite gegeven aan een twintigtal van die album-artistjes (sic) - natuurlijk altijd de beste leerlingen - van wie ik dus 'de meest geliefde' schrijver was, de vraag te stellen welke werken ze van mij gelezen hadden. (…). Daar was er een die alleen De Witte gelezen had, drie kenden enkel Kiki, omdat ze dat als klasboek gebruikt hadden, twee hadden Kiki en Pastoor Campens zaliger gelezen, de overigen hadden een fragment gelezen dat in hun bloemlezing stond, vijf waren er bij die van hun meest geliefde schrijver niets gelezen hadden". 
De Witte kende ik anno '65 natuurlijk wél, maar het was toch het meest populaire boek van de generatie van mijn ouders, niet van de mijne. "Ten gronde" zou ik het werk van Claes leren kennen dankzij de televisiereeksen Jeroom en Benzamien (uitgezonden in 1966), en Wij, Heren van Zichem (uitgezonden tussen 1969 en 1972).
De Witte maakt nu deel uit van de bescheiden collectie Vlaamse volksboeken die ik enkele jaren geleden heb aangelegd (en waarin Claes goed vertegenwoordigd is, zij het toch iets minder dan Conscience). En natuurlijk heb ik in Claes' klassieker wel eens wat zitten lezen, maar dat ik het werk van het begin tot het einde geboeid heb verslonden, nee, dat mag ik niet zeggen. Wat mij trouwens in de eerste plaats al enigszins stoort, is dat dialect in de dialogen: dat leest niet vlot. Hier en daar een typische term of uitdrukking: geen probleem, dat draagt bij tot de couleur locale. Maar zinnen en zinnen in een gewesttaal… dat hindert de lust van het lezen (vind ik).
Een Claes-boek dat ik daarentegen met interesse en plezier heb gelezen: Jeugd, uit 1940. Ernest Claes' herinneringen aan zijn kindertijd. Geen geschiedschrijver heeft het uitzicht en de sfeer van het oude Vlaamse platteland zo treffend opgeroepen. Claes was van 1885: chronologisch had hij een vier jaar oudere broer van mijn grootvader-langs-vaderskant kunnen zijn. Jeugd schildert het leven zoals het was net voor de negentiende eeuw eindigde.
Ik geef toe: ik vind schrijvers over het algemeen op hun best als ze de autobiografische of minstens de documentaire toer opgaan - als ze het hebben over zichzelf en over hoe het in het echt was (of is), en niet als ze zich uitputten in het opzetten van allerlei imaginaire gedrochten. Ik weet wel: ook het meest realistische verhaal is een geconstrueerd - een in scène gezet - betoog. En ik weet ook dat fictie veel werkelijkheid kan bevatten - en een verzonnen verhaal soms het krachtigste middel is om een waarheid uit te drukken. Maar toch…
Van "Nest" Claes lees ik dus het liefst Jeugd (1940), Ik was student (1957), Ik en de Witte (1960), en zijn (postuum verschenen) dagboeken (1981/1983).
Terug naar mijn handtekeningenverzameling! Ernest Claes maakte werk van zijn reactie (in Ik en de De Witte kan men tussen de regels trouwens lezen dat de fanmail die hij ontving de ijdelheid van de schrijver toch wel streelde - hetgeen overigens niet meer dan menselijk en dus geheel normaal is).
Ik had Claes een foto van zichzelf gestuurd. Een fraaie prentbriefkaart, afkomstig van mijn vader (gevonden op zolder of op mijn vaders bureau), daterend uit de jaren veertig of misschien wel dertig (het beeld dus van een nog relatief jonge Claes), onderdeel van een serie "Vlaamsche Weelde".
"Nest" stuurde de foto terug met de handgeschreven tekst: "Aan François Wollebrants / met hartelijke groet  - Ernest Claes 17.5.1965". Keurig op de voorzijde, zodat ik de foto in mijn album kon kleven. Hij voegde ook nog dit berichtje toe: "Aan mijn vriend François Wollebrants / François, op aller banen staan rode en groene lichten. 'Doorgang' of 'Geen Doorgang'. Ook op uw levensweg staan die lichten. Denk daaraan. / Uw vriend Ernest Claes / 17.4.1965".
Bij die levenswijsheid over rode en groene lichten kon ik mij niet al te veel voorstellen, en eigenlijk paste ze - achteraf bekeken - ook niet zo best in de "ik doe lekker mijn zin"-filosofie die ik zeker in de latere loop van mijn leven nogal heb aangehangen, maar goed, "Nest" had mijn verzoek op een voor mij méér dan bevredigende wijze ingewilligd!
Scherpe geesten onder mijn lezers hebben inmiddels al opgemerkt dat Claes wat in de war was met (de getalsmatige aanduiding van) de maanden, want op de foto schreef hij "17.5" (mei) en in zijn opdracht "17.4" (april). Gelukkig heb ik ook nog de briefomslag bewaard waarin hij één en ander naar mij opstuurde: de afstempeling van de postzegel geeft uitsluitsel in deze aangelegenheid, en maakt duidelijk dat de zaak zich afspeelde in de maand mei 1965.
Ernest Claes, die - dat blijkt uit alles wat ik van en over hem gelezen heb - echt wel een in-goed mens was, had mij bij de start van mijn schrijvers-autogrammencollectie dus zeer geplezierd, en het was dan ook met veel genoegen dat ik, toen ik daar onlangs de gelegenheid toe kreeg, iets voor hem terugdeed. Bij een bezoek dat mijn vrouw en ik (op zondag 4 augustus jongstleden) aan het geboortehuis van de schrijver - nu museum - brachten, heb ik mijn naam en een kleine doch beminnelijke aantekening in het daar aanwezige gulden boek geplaatst. "Gezellig museum, een mooie herinnering aan een fijn schrijver en een fijn mens", schreef ik. Mijn vrouw legde dit enigszins plechtig moment vast op de gevoelige plaat (zie de foto boven dit artikel).
Stel dat mijn kleinzoon Kwinten Oscar Wollebrants ooit archivaris van Scherpenheuvel-Zichem wordt, dan kan hij, in het gulden boek van het Ernest Claes-huis, een kleine aantekening van zijn grootvader terugvinden, geplaatst toen hij zelf precies één dag oud was. Ik geef toe: de kans dat één van mijn kleinzonen ooit archivaris van Scherpenheuvel-Zichem wordt is beperkt. Maar goed, hoe kan een mens anders dan met een krabbeltje hier en daar een merkteken achterlaten in de stroom van de vergankelijkheid waar hij ongenadig in meegesleurd wordt? (Bespaar mij het belachelijke gebazel over stenen verleggen in een rivier - dat komt van grootsprakerige lieden die zich nooit de onpeilbare diepten van de kosmos en de tijd hebben ingebeeld, en de futiliteit van elk menselijk gedoe daar tegenover).
Het Claes-huis in Zichem is een soort mix van een heem-museum en een collectie Ernest Claes-memorabilia.  "Een authentiek negentiende-eeuws interieur" leest men her en der: zeker, al denk ik niet dat het nog om het oorspronkelijk meubilair, huisraad, gereedschap… uit Claes' kindertijd gaat. Eigenlijk had ik dat ter plekke moeten navragen, want er was een deskundig en mededeelzaam persoon aanwezig, maar ik was in een nogal on-wetenschappelijke, nonchalante, eerder vermoeide bui (ik had in de voormiddag al ruim tien kilometer afgejogd), en had ook nog geenszins een (zijnde dit) blog-stukje op het oog.
Dit laatste wreekte zich nogmaals toen ik een foto moest vinden om boven dit schrijfsel te plaatsen. Ik had omzeggens enkel wat heemkundige curiosia gefotografeerd. Het Claes-huis zelf en zijn omgeving worden op dit ogenblik - geheel terecht uiteraard - zo keurig onderhouden, zien er zo netjes uit, dat ze geenszins de armoedigheid en afgesletenheid oproepen die ze in Claes' kindertijd moeten hebben vertoond. Ik had ze fotografisch dus ongemoeid gelaten, ze staan bovendien al ettelijke keren op het internet.
En dus heb ik me uiteindelijk moeten behelpen met de foto van mezelf, waarop ik aan het schrijven ben in het geboortehuis van Ernest Claes! Om de onbescheidenheid van deze aanpak wat te omzwachtelen heb ik een kleine compositie gemaakt en in de linkerbovenhoek de stoere kop van Claes geplakt - het fraaie bas-reliëf dat voorkomt op de voorgevel van het huis (daar voorzien van de tekst: "In dit huis werd 70 jaar geleden Ernest Claes geboren / 24 october 1955"). 
Het is natuurlijk jammer dat Claes al bijna 45 jaar geleden overleed en zelf dus van het feit dat ik op 4 augustus 2013 "iets terugdeed" voor de vriendelijkheid die hij in 1965 tegenover mij betoonde geen weet meer heeft. Deze omstandigheid raakt één van de drama's van mijn leven: ik doe graag iets terug voor mensen die voor mij iets betekend hebben, maar bijna altijd wellen de nobele gedachten en de goede bedoelingen daaromtrent bij mij pas op als het (veel) te laat is.
Omdat ik anderen graag behoed voor de domheden die ik zelf heb begaan, geef ik bij deze iedereen uit mijn omgeving die iets leuks voor mij wil doen, onomwonden de raad: wacht er niet te lang mee! 

Foto: de auteur van dit blog in het geboortehuis van Ernest Claes in Zichem (gemeente Scherpenheuvel-Zichem), foto Lieve Wollebrants-Van Rompaey, 4 augustus 2013.

vrijdag 9 augustus 2013

Augustus 1955


Een idyllische foto van mijn ouders, gemaakt in de eerste helft van augustus 1955... Net als de twee vorige jaren maakten ze toen een korte buitenlandse reis. De opname moet gemaakt zijn in Duitsland of in het Groothertogdom Luxemburg - en, zoals men zien kan, in een mooi stukje natuur. Mijn vader Oscar Wollebrants was 34, mijn moeder Maria Budts 33.
Over die reis van 1955 bezit ik maar weinig gegevens. Er is geen reisplan van bewaard en in haar memoires heeft mijn moeder er niet over geschreven. Wel trof ik in het archief van mijn vader een groene briefomslag aan met de aanduiding "1955 Duitsland": daarin acht foto-afdrukken en tien "zwartekes", zoals men negatieven in de volksmond van destijds noemde.
Uit de foto's valt te leren dat mijn ouders dat jaar niet op stap gingen met hun vrienden "Jef en Mit" (Peeters-Vloebergh), met wie ze in 1953 naar het Groothertogdom Luxemburg en in 1954 naar Duitsland waren getrokken, maar met een ander bevriend echtpaar, "Swaikke en Lucienne" (Verhoeven-Verlinden). De verklaring dient meer dan waarschijnlijk gezocht in het feit dat "Jef en Mit" anno 1955 verblijd werden met de geboorte van een tweede kind, hun dochter Nadine.
Net als bij de vorige twee reizen verplaatste men zich ook in 1955 met de auto - onze groene Renault 4, nummerplaat C5393 - en was mijn vader de chauffeur. Hij zal ook de reisroute uitgeknobbeld hebben. Om die enigszins te reconstrueren moet ik me behelpen met drie douane-stempels in de reispaspoorten van mijn ouders en met de afstempelingen op drie of vier ansichtkaarten die ze verstuurden. Deze "stempel-bronnen" geven ook enige aanduidingen over de precieze data waarop mijn ouders die zomer onderweg waren.
Vermoedelijk vertrok men op zondag 7 augustus, want op die dag stak men de Belgisch-Duitse grens over in Ternell-Mützenich, waarvan de ligging doet veronderstellen dat men op het romantische plaatsje Monschau afstevende. Allicht reisde men dezelfde dag door naar de Rijn en het Siebengebirge, vereerde men de Drachenfels - de beroemdste van de zeven toppen van dit gebergte - met een bezoek, en nam men tenslotte zijn intrek in een hotel in het stadje Königswinter.
In Königswinter deden mijn ouders twee ansichtkaarten op de bus: ze zijn beide afgestempeld op 7 augustus - de Duitse post werkte dus zelfs op zondag! Een eerste kaart was bestemd voor mijn vaders moeder (mijn grootmoeder en meter) Maria Ceuleers, weduwe van Frans Constant Wollebrants. Ze toonde "Das Siebengebirge am Rhein" en was in kleur.
Een tweede ansicht werd naar mij gestuurd. Op de voorzijde: een zwartwit foto met "Blick über den Rhein auf Drachenfels und Drachenburg”. Het adres op de keerzijde maakt duidelijk dat ik ook gedurende de ouderlijke reis van 1955 logeerde bij mijn moeders oom en tante André en Emma Cauwenberghs-Schoeters in Mechelen. Mensen die alles deden om het mij naar de zin te maken, maar "ik was er niet graag" en ik miste mijn papa en mama gruwelijk. Ik was zes jaar.
Over het traject van de volgende dag - maandag 8 augustus - tast ik bijna geheel in het duister. Reed men langs de Rijn tot in Rüdesheim? Ik bezit een kleurrijke ansichtkaart waarop een jongen met rugzak en hoed zijn zweet afwist, en met de vermelding "GruB aus Rüdesheim/Rhein". De datum waarop de kaart door de post werd afgestempeld valt niet duidelijk te lezen, en ik heb er lange tijd mijn twijfels over gehad of de kaart nu uit '54 (toen mijn ouders alleszins Rüdesheim bezochten, er zelfs overnachtten) dan wel uit '55 dateerde: laat ik een lang verhaal kort maken door te zeggen dat ik momenteel inzet op (8 augustus) 1955…
Wat er ook van zij: nog steeds op maandag 8 augustus - ik vermoed tegen de avond aan - werden de reispassen van mijn ouders door de Duitse douane afgestempeld in Wasserbilligerbrück, op de grens met het Groothertogdom Luxemburg.
Vanuit dit plaatsje stuurden mijn ouders een prentbriefkaartje aan mijn vaders moeder, met een zwartwit foto die een sterk argument vormt om aan te nemen dat ze die dag inderdaad langs de Rijn waren gereden: "Burg Maus m. Blick a. d. Rhein"!  Deze ansicht werd afgestempeld op 9 augustus: ik vermoed dat ze een dag eerder, op een vrij laat uur, op de bus was gedaan.
Heeft men tijdens de nacht van maandag 8 op dinsdag 9 augustus in een hotel in het Groothertogdom - misschien in Wasserbillig - gelogeerd?
In elk geval bracht men - ik vermoed de volgende dag, op de thuisreis - nog een bezoek aan Bastenaken (Bastogne), want (net als in 1953) werden er foto's gemaakt aan de aldaar tentoongestelde legertank en aan het oorlogsmonument.
Kennelijk duurde de reis van 1955 dus slechts drie dagen (7-8-9 augustus) en was het enigszins een "combinatie" van de driedaagse reis van 1953 naar het Groothertogdom Luxemburg en de zesdaagse reis naar Duitsland van 1954 - een soort best of… Dat de reizen die mijn ouders met hun vrienden ondernamen nooit lang duurden zal voor een deel wel te maken hebben gehad met de eerder gesignaleerde emotionele weerstand die ze bij mij opriepen.
Wat dient mijn vorige week zaterdag geboren kleinzoon Kwinten Oscar Wollebrants verder nog te weten over de maand augustus van het jaar 1955?
Dat uitgerekend op zijn geboortedag, 3 augustus - maar dan 58 jaar eerder - de Vlaamse topatleet Roger Moens in Oslo een nieuw wereldrecord op de 800 meter liep - maar daarover zal hij (later) alles kunnen lezen in mijn blogartikel van vorige week. 
En dat, op woensdag 10 augustus - toen mijn ouders dus net terug waren van hun tweede Duitsland-reis - op het vliegveld van het Vlaams-Brabantse Melsbroek mwami Charles Mutara Rudahigwa arriveerde, de koning van Ruanda (het huidige Rwanda). Samen met zijn echtgenote Rosalia Gicanda. Het Ruandese koningspaar - Tutsi's en zoals alle leden van dit volk zeer groot van gestalte - reisde meteen door naar… Keerbergen (een gemeente in de omgeving van mijn woonplaats Boortmeerbeek, dit zeg ik er maar even bij ten behoeve van mijn sub-regionale en internationale lezerspubliek). 
In Keerbergen woonden de Rwandese royals, zoals we in de krant Gazet van Mechelen van die dagen kunnen lezen, op donderdagochtend 11 augustus een plechtigheid bij "ingericht door het gemeentebestuur van Keerbergen en tijdens welke twee straten van de gemeente de naam kregen van resp. Ruandadreef en Mwami Moetaradreef". In die laatste straat had de mwami een terrein van 1,5 hectare aangekocht "waar hij een zomerverblijf wil doen bouwen". Op zondag 15 augustus woonde hij in Keerbergen de mis bij.
Even wat historische duiding… Ruanda (nu Rwanda) was, samen met Urundi (nu Burundi) één van de twee (kleine) gebieden waarover België na de Eerste Wereldoorlog door de Volkenbond (de voorloper van de Verenigde Naties) de voogdij had toegewezen gekregen. Vóór de oorlog hadden Ruanda en Urundi deel uitgemaakt van het Duitse koloniaal bezit in Afrika. De facto was het "mandaatgebied" Ruanda-Urundi (na de Tweede Wereldoorlog sprak men officieel van een "trust-gebied") in de fifties een Belgische kolonie, net als het (veel uitgestrektere) Belgisch Congo.
Mwami Mutara (of Moetara) (°1913) was in 1931 koning of mwami van Ruanda geworden, nadat zijn eigenzinnige vader door de Belgen was afgezet (men zou zowaar een zekere parallel met de latere Belgische "koningskwestie" kunnen trekken). De jonge en volgzame mwami lag jarenlang zeer in de gratie van het Belgische bestuur - en nadat hij zich anno 1943 tot het katholieke geloof had bekeerd waren natuurlijk ook onze missionarissen tuk op hem.
Tijdens zijn Belgische verblijf van augustus 1955 nam de mwami van Ruanda zijn intrek in het Keerbergse luxe-hotel "Le Grand Veneur", gelegen op de hoek van de Tremelobaan en de Vlieghavenlaan (het gebouw bestaat nog, maar het is geen hotel meer).
Vreemd, maar als ik bij mijn research niets over het hoofd heb gezien, duurde het tot september voor ons regionale weekblad De Haechtenaar aandacht besteedde aan het verblijf van de beroemde gast in onze streek. Op 10 september schreef de krant: "In ons dagblad ontdekten wij een foto van de 2,10 m. grote Mwami van Ruanda, die momenteel in de Grand Veneur te Keerbergen verblijft. De foto werd genomen tijdens een schieting te Werchter, waar de Mwami eveneens pijl en boog gehanteerd had, en waar 't bovendien bleek dat hij een zeer handig schutter is".
En verder: "De Mwami is zeer populair geworden in de streek. Hij is een beminnelijk man en buitengewoon sportief. Zo was hij verleden Zondag aanwezig op de motocross te Keerbergen om vervolgens nog de voetbalwedstrijd Mechelen-Anderlecht bij te wonen. De vorst is tijdens dit verblijf zeer veel gaan houden van Keerbergen en zijn bevolking. En wij zijn er van overtuigd dat de Keerbergse bevolking evenveel is gaan houden van deze zo sympathieke als gedistingueerde verschijning".
Overigens dient gezegd dat het de Belgische krantenlezer in september '55 niet gemakkelijk werd gemaakt, want rond dezelfde tijd zakte ook de koning of mwami van Urundi (het huidige Burundi) naar België af!
Op dat moment verbleven er dus twee mwami's in ons land. Zou u denken. Dacht ik ook. Maar neen. De krant Gazet van Mechelen leerde zijn lezers dat het meervoud van mwami geenszins mwami's is - maar bami. Ja, het doet u denken aan een Chinees restaurant, maar dat kan ik ook niet helpen.
Op maandag 5 september 1955 had de mwami van Urundi - kennelijk ook een sportliefhebber - een ontmoeting met de toen net nieuwe wereldkampioen wielrennen Stan Ockers, en op woensdag 21 september werden de twee bami door koning Boudewijn en ex-koning Leopold III ontvangen op het kasteel van Ciergnon.
Hoelang de mwami van Urundi in ons land vertoefde weet ik niet, maar die van Rwanda had het in de Keerbergse Grand Veneur kennelijk naar zijn zin: begin oktober resideerde hij er nog steeds, want op zondag 9 oktober werd hij tot ereburger van Keerbergen uitgeroepen. Bij die gelegenheid trok een feestelijke optocht door de gemeente. De mwami - vergezeld van zijn echtgenote - had zich "in groot ornaat" uitgedost om het diploma van ereburger in ontvangst te nemen.
Als ik me niet vergis waren de burgemeester van Keerbergen en de eigenaar van het prestigieuze hotel "Grand Veneur" in die dagen één en dezelfde persoon, maar ik stel voor de belangenverstrengeling die hier op kousenvoeten rondwaarde goedmoedig door de vingers te zien. Want het waren mooie dagen. Voor de mwami, en voor Keerbergen, waar men toen nog over de heide en door uitgestrekte dennenbossen kon dwalen - alleen en van geen mens gestoord. 
In de tweede helft van de jaren vijftig raakten de Rwandese mwami en de Belgische overheid gebrouilleerd. De mwami droomde van een zelfstandig Rwanda, hetgeen zijn populariteit bij de eigen achterban deed stijgen, maar hem door de Belgen niet in dank werd afgenomen. In juli 1959 kwam mwami Mutara plots om het leven - meteen na een behandeling in een ziekenhuis nota bene (dat uw gezondheid nergens meer bedreigd wordt dan in een ziekenhuis is u allicht bekend). Zijn echtgenote, Rosalia Gicanda, was een dame van rond de tachtig toen ze tijdens de Rwandese genocide van 1994 werd afgeslacht. De Mwami Mutara- en de Rwandadreef in Keerbergen bestaan nog altijd. De heide en de uitgestrekte dennenbossen niet meer. 

Bronnen…
Over de reis van mijn ouders… Reispassen van Oscar Wollebrants en Maria Budts, uitgereikt in 1954, verlengd in 1955 (met stempels Ternell, Mützenich en Wasserbilligerbrück); acht foto-afdrukken zonder aanduidingen op de keerzijde (behalve bij drie waarop het jaartal "1955" werd geschreven) en tien negatieven, gemaakt tijdens de reis van Oscar Wollebrants en Maria Budts naar Duitsland, augustus 1955, in foto-archief Oscar en Maria Wollebrants-Budts; één prentbriefkaart (beschreven in de tekst), door Oscar en Maria Wollebrants-Budts tijdens hun reis naar Duitsland gestuurd aan hun zoontje François Wollebrants, augustus 1955; twee prentbriefkaarten (beschreven in de tekst), door Oscar en Maria Wollebrants-Budts tijdens hun reis naar Duitsland gestuurd aan Oscar Wollebrants' moeder, de weduwe Maria Wollebrants-Ceuleers, augustus 1955; één prentbriefkaart (beschreven in de tekst), door Oscar en Maria Wollebrants-Budts tijdens hun reis naar Duitsland gestuurd aan hun zoontje François Wollebrants, hetzij in augustus 1954, hetzij in augustus 1955; eigen kennis.
Over het verblijf van de mwami… Foto met onderschrift in: krant Gazet van Mechelen, 11 augustus 1955, blz. 1; bericht De Mwami van Urundi te Keerbergen, in: krant Gazet van Mechelen, 13-14 augustus 1955, blz. 10 (in het bericht zelf bleek het wel degelijk om de mwami van Ruanda en niet die van Urundi te gaan); bericht De Mwami van Ruanda feestelijk onthaald te Keerbergen, De vorst woont de H. Mis bij, in: krant Gazet van Mechelen, 15 augustus 1955, blz. 2; artikel Mwami, in rubriek Kleine Kroniek van "De Haechtenaar", in: weekblad De Haechtenaar, jg. 65, nr. 37, 10 september 1955, blz. 2; bericht Het Studiebezoek der Bami van Ruanda en Urundi, Onderhoud met de minister, in: krant Gazet van Mechelen, 9 september 1955, blz. 5; bericht Stan Ockers bij de Mwami van Urundi, in: krant Gazet van Mechelen, 6 september 1955, blz. 9; foto met onderschrift in: krant Gazet van Mechelen, 22 september 1955, blz. 1; artikel Ereburger van Keerbergen, in rubriek Kleine Kroniek van "De Haechtenaar", in: weekblad De Haechtenaar, jg. 65, nr. 41, 8 oktober 1955, blz. 2; artikel Keerbergen, in: weekblad De Haechtenaar, jg. 65, nr. 41, 8 oktober 1955, blz. 7; film Rwanda: la mort du Mwami Mutara III (fragment uit een documentaire van Bart Govaerts), op website YouTube, www.youtube.com/, geraadpleegd augustus 2013; internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlands- en Engelstalige versies), nl.wikipedia.org/ en en.wikipedia.org/, geraadpleegd augustus 2013; eigen kennis.

In het Keerbergse heemmuseum "De Botermolen" loopt momenteel een kleine tijdelijke tentoonstelling over het hotel "Le Grand Veneur". Overigens is dit museum, met onder andere zijn unieke karrenverzameling, ook voor het overige een bezoek meer dan waard!

Over de reizen van mijn ouders in de fifties, zie ook mijn blogstukjes Echternach van 12 augustus 2011 en Rüdesheim van 19 augustus 2011.

vrijdag 2 augustus 2013

Roger Moens


Zoals ik eerder op dit weblog vertelde begonnen mijn jeugdvriend Etienne en ik op 18 augustus 1962 met het verzamelen van handtekeningen van bekende wielrenners (zie mijn blogstukje Werchter van 17 augustus 2012). We bekwamen die door op wedstrijden coureurs aan de mouw te trekken (figuurlijk dan, want koerstruitjes hebben slechts korte mouwtjes), of door ze een vriendelijk briefje te sturen.
Al snel breidden we ons jachtterrein uit tot de vedetten van andere sporttakken en van de show-business. Later voegde ik er - daarin echter niet meer gevolgd door mijn vriend - ook nog Vlaamse en Nederlandse schrijvers aan toe.
Al die handtekeningen kleefde ik in albums: stond de handtekening niet op een foto, dan voegde ik in de regel zelf een beeltenis van de signeerder toe (tenminste indien ik daarover beschikte). Ik kwam tot twee albums met wielrenners-autogrammen (in totaal 119 handtekeningen - toch wel een indrukwekkende collectie stel ik nu met enige verbazing vast), één album met signaturen van "andere sporters", één album met sterren van de amusementsmuziek en één album met (inmiddels allemaal overleden) literatoren.
Over de wielrenners en de zangers en zangeresjes in mijn collectie, en over de auteurs, zal ik het later (misschien) nog eens hebben, vandaag wil ik me verdiepen in het album van de "andere sporttakken", de niet-fietsende sportsterren dus.
Het opent met een handtekening van de grote Nederlandse judoka Anton Geesink, die in 1964 op de Olympische Spelen goud won (in Tokio, tegen een Japanner - en dat terwijl het judo nota bene een van oorsprong puur Japanse aangelegenheid was). Dat ik rond dezelfde tijd in een club in mijn dorp de judo-sport beoefende zal aan mijn bewondering voor de grote Geesink allicht niet vreemd zijn geweest.
Op de volgende bladzijde van mijn "andere sporten"-album prijken drie autogrammen van motorcrossers: ik verwierf ze in situ toen ik tijdens de Paasvakantie van 1965 een motorcrosswedstrijd op de Kesselse Bergen in Leuven bijwoonde. Bij mijn speurtocht naar de chronologische situering van deze gebeurtenis, ontdekte ik zowaar zelfs een klein verslagje dat ik er destijds (ik vermoed aan het eind van '65) over schreef. Ik citeer... "Motorcross Kesselse Bergen (Leuven). Ik ben hier naartoe geweest met Michel, bij wie er ter gelegenheid daarvan een feestje was. Ik kon er handtekeningen bemachtigen van Smith, Robert, Baeten en Baeke. Er waren ook wedstrijden voor tweespannen, maar de hoofdbrok was natuurlijk de 500 cc, schitterend gewonnen door Joël Robert. Dit was mijn eerste kennismaking met de motosport en deze is mij erg meegevallen". Gelukkig is het bij die eerste kennismaking gebleven - denk ik nu. De Michel van wie sprake, was overigens andermaal een jeugdvriend (Michel Van Espen), hij woonde in Wilsele (bij Leuven).
Van de handtekeningen die ik op de Kesselse Bergen binnenrijfde zijn er drie in mijn album terechtgekomen (weliswaar zonder foto): deze van Jeffrey Smith, Joël Robert en Walter Baeten. De signatuur van Willy Baeke heb ik niet in mijn album opgenomen (ze is wel in losse vorm bewaard): kennelijk had hij (nog) niet de prestaties geleverd die een opname in mijn walk-of-fame-in-albumvorm konden verantwoorden.
De Brit Jeffrey of Jeff Smith was wereldkampioen in de 500cc-klasse in 1964 en 1965, de Waal Joël Robert wereldkampioen in de 250cc-categorie in 1964 (en later - van 1968 tot 1972 - nog vijf keer), Walter Baeten was in het midden van de sixties een bekend Vlaams crosser (broer van de in 1960 verongelukte René Baeten).
Na deze drie lawaai- en uitlaatgassen-sporters (ik zou motorcross nu zelfs niet meer als een echte sport beschouwen, idem voor het autorennen dat ik in mijn prille kinderjaren nochtans aantrekkelijk vond) komen we bij de zwemmers Herman Verbauwen ("met al mijn sympathie aan François") en François Simons, dan volgen biljarter Raymond Ceulemans (uiteindelijk een eindeloos aantal keren wereld-, Europees en Belgisch kampioen), en basketter Willy Steveniers. 
Vervolgens twee voetballers: Martin Lippens en Gerard, alias "Pummy", Bergholtz. Laatstgenoemde had me kennelijk nogal lang op een reactie laten wachten, want hij voegde een briefje van verontschuldigende strekking toe.
Martin Lippens was van het midden van de fifties tot het midden van de sixties één van de boegbeelden van de Brusselse voetbalclub Anderlecht. De Nederlander Bergholtz was in de zomer van 1965 door datzelfde Anderlecht overgekocht van Feyenoord en zou met zijn Belgische club drie opeenvolgende jaren (1966, 1967, 1968) landskampioen worden.
Ter vervollediging van mijn overzicht moet ik nog melden dat ik bij de niet ingekleefde handtekeningen deze aantrof van twee (ook in de jaren zestig al) oude voetbalgloriën: Raymond Braine en "Torreke" (Victor) Lemberechts. In tegenstelling tot de casus Willy Baeke (zie eerder) mag de niet-ingeplakte-status van deze handtekeningen evenwel niet uitgelegd worden als zou ik de zetters ervan te onbenullige figuren hebben gevonden - zeker niet. Waarschijnlijk was ik nog op zoek naar een foto van deze historische voetbalhelden, of misschien zijn ze gewoonweg het slachtoffer geworden van het feit dat bij nogal wat van door mij aan de dag gelegde activiteiten de finishing touch gewoontegetrouw tot het terrein der nooit uitgevoerde goede bedoelingen behoort. Ik durf er een rondje op verwedden dat ik bij mijn dood een aantal onafgewerkte zaken zal achterlaten. Tot mijn verdediging zal ik dan aanvoeren dat ik altijd (soms noodgedwongen) met zoveel verschillende zaken tegelijk bezig ben geweest.
Aha, na het voetbalhoofdstuk(je) komen we eindelijk waar we wezen moeten, en waar het mij bij het schrijven van dit stukje eigenlijk om begonnen was. Hoe zit het met de hardlopers in mijn autogrammencollectie? Gelet op de passie voor het runnen die ik de afgelopen tijd - helaas veel te laat - ontwikkeld heb, zal het u niet verbazen dat ik thans opklim naar een staat van verhoogde belangstelling - naar een soort schrijvend runners high… 
Hm, ik stel met veel genoegen en diepe voldoening vast ik de drie Belgische grootsten van het hardlopen (en van de atletiek tout court) van vóór en tijdens "mijn tijd" in mijn album heb zitten! Van vóór mijn tijd: Gaston Reiff (zonder foto - maar ik heb nog plaats voor zijn portret uitgespaard). Van uit mijn kinderjaren (de fifties): Roger Moens. Van uit mijn jeugd (de sixties, de tijd waarin ik mijn handtekeningenverzameling aanlegde): Gaston Roelants.
Gaston Reiff (°1921 - een leeftijdsgenoot van mijn vader) had op de Olympische Spelen van Londen in 1948 goud behaald op de 5000 meter (en daarbij de vermaarde Tsjechische "locomotief" Emil Zatopek achter zich gelaten).
Roger Moens (°1930) had in augustus 1955 het zestien jaar oude wereldrecord op de 800 meter - één van de meest prestigieuze "nummers" van de atletieksport - verbeterd. Door een dom ongeval had hij het jaar daarop de Olympische Spelen - en een levensgrote kans op een gouden medaille - aan zich moeten laten voorbijgaan.
Hij was echter nog steeds wereldrecordhouder toen hij, in 1960, als grote favoriet naar de Olympische Spelen van Rome trok. Om er in de laatste meters verrast te worden door de Nieuw-Zeelander Peter Snell, en dus "slechts" zilver op zijn palmares te kunnen schrijven.
Gaston Roelants (°1937) won op de Olympische Spelen van 1964 in Tokio de gouden medaille op de 3000 meter steeplechase. Hij was ook een bijzonder succesvol crosscountry-loper.
Gaston Reiff was (is) voor mij niet veel meer dan een legendarisch klinkende naam. De Leuvenaar Gaston Roelants heb ik altijd een wat gladde figuur gevonden. Maar Roger Moens, beste lezers en lezeressen, die behoort cum laude tot het Walhalla van door mij bewonderde figuren. Aan de basis van deze adoratie ligt zonder twijfel de wijze waarop de heer Moens destijds mijn per brief gestelde vraag naar een handtekening beantwoordde.
In de categorie "andere sporters" (niet-wielrenners dus) - en ook bij de schrijvers trouwens - voegde ik aan mijn autogrammen-verzoekschriften altijd een kaartje toe waarop de gegadigden hun handtekening konden plaatsen, omdat deze mensen (de actieve voetballers uitgezonderd) veelal niet baadden in de commerciële luxe die de coureurs van glanzende - en van reclame voorziene - portretten voorzag.
Gaston Reiff maakte gebruik van dat kaartje. Gaston Roelants stuurde een foto met sluikreclame. Officieel was hij - zoals elke beoefenaar van een Olympische sport in die dagen - een niet-professioneel en dus niet-vergoed sporter. Men ziet hem in actie tijdens een veldloop. Maar kijk, de opname werd gemaakt nét op het ogenblik dat hij een reclamebord "Aperitivo Gancia" voorbijliep. Bekijkt men de compositie van het geheel dan merkt men dat het reclamebord pal in het midden van het beeld en dus centraal in het gezichtsveld staat. Links de lopende Roelants. Dat kan geen toeval zijn, denk ik dan.
Wat deed Roger Moens? Hij stuurde mij een grote foto (18 cm. hoog en 13 cm. breed) - het moet de grootste uit heel mijn collectie zijn. Geen spatje openlijke of verdoken reclame te bekennen. Zijn handtekening keurig - en ongetwijfeld eigenhandig - met blauwe balpen op het glanzende beeld gezet. Op de rugzijde, in handschrift: "Oslo 3-8-1955 / 1'45"7 W.R.". Met andere woorden: de plaats en de datum waarop de foto was gemaakt, en de historische gebeurtenis die hij vastlegde! Trouwe lezers van dit blog weten hoe tuk ik ben op de accurate situeringen van gebeurtenissen - wel, dit was er een schoolvoorbeeld van. Zonder dat hij - of ik - dat toen beseften had Roger Moens, door het plaatsen van die aantekening op de keerzijde, mijn hart gestolen (ik ben mij immers pas later bewust geworden van mijn liefde voor nauwkeurige dateringen en voor zorgvuldigheid in het algemeen).
Jammer genoeg zijn, door het inkleven van de foto in mijn album, Roger Moens' notities niet meer zichtbaar (ik was een kind, hoe kon ik weten dat men zaken van historische betekenis best zo onbewerkt en ongeschonden mogelijk laat...). Gelukkig (en wat dat betreft ben ik dan toch weer tevreden van mezelf) noteerde ik vóór het inplakken heel nauwgezet wat Roger op de achterkant geschreven had.
De afmetingen van de foto, de afwezigheid van elke commercie-smet, het aanbrengen van de precieze gegevens met betrekking tot plaats, tijd en betekenis... en ja, ook het feit dat het hier niet ging om een portret maar om een actiefoto (waardoor het accent dus niet lag op het vedetterige, maar op de daad)... uit dat alles spraken een authentieke gedrevenheid - een aandacht en liefde voor, en een gepaste, niet-opschepperige, trots op, waar deze man, deze Roger Moens, mee bezig was. Ik voelde dat aan, toen. Ik zou een vergelijking durven maken met Ronde-van-Frankrijk-winnaar Chris Froome: ook hij lijkt me iemand bij wie sportieve met menselijke kwaliteiten - intelligentie, beschaving en écht sportsmanship - samengaan.
Misschien droeg het feit dat Roger Moens inspecteur was bij de gerechtelijke politie (wat ik "ergens" - vaag dus - moet geweten hebben) bij tot de degelijkheid die ik hem toeschreef. Later zou hij het tot commissaris-generaal in zijn branche schoppen: en zie, in dit geval ben ik zelfs geneigd te geloven dat dit deels met capaciteiten te maken had, terwijl alle Belgen natuurlijk weten dat het in hun land via de ("juiste") partijkaart is dat in overheidsdienst carrière wordt gemaakt.
Terug naar de foto die Roger Moens - het moet zo rond het midden van de jaren zestig zijn geweest - mij stuurde, en die ik uiteraard boven deze blogtekst heb gezet. Hij toont ons Roger op het toppunt van zijn hardloperskunnen: hoe hij op die gedenkwaardige woensdag 3 augustus 1955 in het Bislett-Stadion in de Noorse hoofdstad Oslo een nieuw wereldrecord op de 800 meter vestigde.
De tweede atleet op de foto, die net na Moens finishte en het record dus op een haar na miste, is de Noor Audun Boysen. Eigenlijk was de wedstrijd in Oslo bedoeld om Boysen de gelegenheid te geven het uit 1939 daterende wereldrecord van de Duitser Rudolf Harbig te verbeteren - men had zelfs gezorgd voor een "haas" die voor een snelle eerste wedstrijdhelft moest zorgen. 
Ik was ten tijde van dat wereldrecord zes jaar jong, kan mij het nieuwsfeit niet "uit eigen geheugen" herinneren, maar mijn vader zal er in zijn krant zeker over gelezen hebben.
Wat me nog wel - zelfs levendig - voor de geest staat is de grote ontgoocheling van Roger Moens na zijn nederlaag in de 800 meter-finale op de Olympische Spelen van Rome in 1960, waar de toen onbekende Nieuw-Zeelander Snell hem in de ultieme meters voorbijstak. Na de desastreuze afloop van de race bleef Roger minutenlang op zijn knieën in het gras naast de piste zitten, het hoofd in de handen.  
De foto van het ereschavotje van die 800 meter-finale van 1960, met winnaar Peter Snell (°1938), Roger Moens (tweede) en de Jamaicaan George Kerr (°1937, derde) is mij sterk bijgebleven. Roger Moens staat er met gebogen hoofd bij. Hij draagt een donkere bril om zijn door tranen getekende ogen te verbergen. Zelden werd sportieve teleurstelling zo pakkend in beeld gebracht. En toch, de tranen van Roger maakten hem niet kleiner, noch als atleet, noch als mens. Integendeel. Een man mag huilen. 

Foto: Roger Moens verbetert het wereldrecord op de 800 meter, Oslo, 3 augustus 1955.

Voornaamste geraadpleegde bronnen: internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlandstalige versie), nl.wikipedia.org/, geraadpleegd juli 2013; artikel Moens is snelste, in: Kroniek van de 20ste eeuw, Amsterdam-Brussel, 1985, blz. 675; fragment uit het televisieprogramma Belga Sport: Roger Moens, een gouden glans, op website YouTube, www.youtube.com, geraadpleegd juli 2013.