donderdag 1 oktober 2015

Gerard Verbeke


Het was de eerste universitaire cursus filosofie die ik volgde. Lang niet de laatste. Geen andere echter is later nog zo fascinerend op mij overgekomen. Het 'the first cut is the deepest'-fenomeen? Kan meegespeeld hebben... maar ik denk dat toch vooral de kwaliteit en de diepgang van de inhoud, én de bevlogen wijze waarop de lessen gegeven werden, voor die onuitwisbare indruk hebben gezorgd.
Het ging om de cursus Fundamentele wijsbegeerte, gedoceerd door professor Gerard Verbeke (1910-2001) voor de eerstejaarsstudenten van de faculteit Letteren van de Katholieke Universiteit Leuven, door mij gevolgd in het academiejaar 1978-1979.
Wie met mijn maniakale hang naar het vasthouden van gebeurtenissen vertrouwd is, zal zonder verwondering kennis nemen van de precizering dat ik mijn eerste les Fundamentele wijsbegeerte van Verbeke volgde op dinsdagvoormiddag 3 oktober 1978. (Het was wél mijn eerste universitaire dag, maar niet mijn eerste universitaire les: ze werd voorafgegaan door Verklaring van Nederlandse teksten uit de Middeleeuwen van de beminnelijke professor Lievens, en gevolgd door Verklaring van Latijnse teksten uit de Middeleeuwen van de niet-beminnelijke professor De Smet). 
Trek uit al deze dateringen geen voorbarige conclusies met betrekking tot mijn leeftijd: ik had al een andere studie en enkele werkjaren achter de rug. Wat de leeftijd van Verbeke betreft: die was in oktober '78 al 68 - de Wikipedia leert mij dat hij in Waregem geboren was op 15 juli 1910. Hij was toen dus ouder dan ik nu ben (stel ik met enige verbazing vast).
Ach, voor zo'n bonte menigte eerstejaarsstudenten, verzameld in de aula van het Maria Theresia-college (toen de "grote aula" genoemd - later kwam er een nog grotere), zou je een slappe 'inleiding tot de wijsbegeerte' verwacht hebben, met veel historische overzichterij, een ruime brok Socrates, Plato en Aristoteles, aangevuld met een christelijke hap op basis van Sint-Augustinus en Thomas van Aquino (want Verbeke was priester en 'van academischen huize uit' gespecialiseerd in de middeleeuwse filosofie). Neen dus. Geen oppervlakkige overzichterij, geen rollatorgeschuifel op de platgelopen paden van de oudheid of geploeter in de beuzelarijen van de middeleeuwse scholastiek. Gerard Verbeke pakte uit met een diepgaand onderzoek van het metafysische vragen (aard, oorsprong, zin…), en met namen als Spinoza, Leibniz, Kant, Schopenhauer, Nietzsche, Ayer, Wittgenstein, Sartre, Heidegger... Metafysica voor de dag van vandaag!
In zijn inleidende lessen (Wat is filosofie? Wat is metafysica?) liet Verbeke al de 'ontologische radicaliteit' van de filosofie aanrukken: "Het wijsgerig onderzoek wil teruggaan tot de wortel (radix) van alle inzicht en alle werkelijkheid (to on = het zijnde). Het stelt kritisch de meest ultieme vragen naar de totale zin en de  diepste grond van het bestaan".
Voilà, dààrvoor was ik naar Leuven gekomen zie, dààrvoor zou ik korte tijd later zelfs mijn vaste en een behoorlijk betaalde baan bij de staatsomroep opgeven (en door mijn omgeving voor gek worden verklaard). Nu ik er zo een beetje begin op terug te kijken, moet ik constateren: ik ben in mijn leven altijd gegaan voor het be-leven, de ervaring, het avontuur (nooit voor de rustige vastheid en het groot geldgewin). Op mijn graf mag het vers van de Chileense dichter Pablo Neruda komen: "Ik beken, ik heb geleefd". Dit even terzijde.
Terug naar de filosofie. Precies door de radicaliteit, door het ontologisch karakter van haar vraagstelling, onderscheidt zij zich van de natuurwetenschappen (die ik overigens ook zeer in het hart draag, laat daar geen misverstand over bestaan, ze brengen bijzonder waardevolle kennis aan). Verbeke: "De fysica spreekt over 'ruimte en tijd', de biologie over 'het leven'; alle wetenschappen bedoelen 'kennis' mee te delen over 'wat is', 'de werkelijkheid'. Doch wie zich gaat afvragen wat leven, ruimte of tijd eigenlijk betekenen, wat de ultieme zijnsgrond is van al wat is, wat de uiteindelijke zin en waarde is van de wetenschappelijke kennis zelf, overschrijdt daarmee de methodologische begrenzingen van de positieve wetenschap en stelt een filosofische problematiek".
Ik citeer hier uit de destijds (bij Acco) uitgegeven cursustekst, maar eigenlijk is de cursus die ik in die dagen zelf vervaardigde mij dierbaarder, omdat ik daarin ook de aantekeningen verwerkte die ik tijdens de lessen maakte. En de uiteenzettingen die Verbeke gaf waren onmiskenbaar "rijker", meer gestoffeerd, dan zijn cursustekst. Zo hoort het, als een docent zijn geld waard wil zijn (waarmee meteen is gezegd dat ik ook filosofieprofessoren heb meegemaakt die klakkeloos - zittend - een tekst aflazen). 
Professor Verbeke was een uitermate getalenteerd docent, die moeilijke zaken begrijpelijk wist voor te stellen, zonder te vervallen in simplisme, en die ook het klappen van de retorische zweep meesterlijk beheerste. Ongetwijfeld heb ik mij, toen ik later zelf in met studenten gevulde auditoria mocht optreden, door zijn stijl (inclusief zijn demagogische trucjes) laten inspireren, en allicht was (onbewust) ook mijn nooit aflatende ambitie om "de stof" niet stoffig, maar op een boeiende, relevante en (waar het kon) ook ietwat amusante manier te onderwijzen, op zijn voorbeeld geënt.
Na het inleidende gedeelte bestond de Fundamentele wijsbegeerte die Verbeke serveerde in feite uit twee grote pièces de résistance... (a) een deel over de waarheidsproblematiek (zeg maar: een kleine leergang epistemologie), waarin achtereenvolgens Descartes, Husserl, de empiristen Locke, Berkeley en Hume, en tenslotte Kant en, jawel, Heidegger aan bod kwamen, en dan (b) een deel over de metafysica sensu stricto ("de metafysische vraagstelling"). In dit tweede deel nam Verbeke eerst het fenomeen van de metafysische vragen als zodanig onder de loep, om vervolgens in te gaan op de mogelijke antwoorden. Deze laatste ordende hij in vier grote strekkingen: (1) het agnosticisme, (2) het atheïsme, (3) het pantheïsme, en (4) het theïsme. Uit het tweede deel - de metafysica in de strikte zin - pluk ik hier een aantal gedachten die destijds indruk op mij maakten…
De metafysica bestudeert 'het zijnde' (alles wat is), en doet dit vanuit het oogpunt van 'het zijn'. De metafysica legt zich dus toe op het zijnsaspect van 'de zijnden', van 'de dingen'. 
Probleem nummer één: de filosoof, de onderzoeker van 'het zijn van de zijnden', is zélf een zijnde (dat zich situeert in tijd en ruimte, dus 'standpuntelijk' is). Probleem nummer twee: is het zijn wel een aspect van 'de dingen', van de zijnden? Als ik alle andere aspecten van de dingen weghaal, blijft er dan nog zoiets als 'zijn' over? Het minste wat we kunnen zeggen is dat we als mensen 'het zijn' kennelijk nooit rechtstreeks ervaren. Bestaat 'louter zijn' wel?
Het metafysisch vragen gaat beyond ordinary questioning, reikt verder dan het bevragen van ons dagelijks in-de-wereld zijn. De metafysica stelt meta-vragen, vraagt naar de ultieme zin van ons bestaan in het geheel van de zijnstotaliteit. 
Aan de oorsprong van het metafysische vragen liggen een onzekerheid en een onrust, die zich situeren op twee vlakken. Op het vlak van de kennis stoot de mens op de duisterheid waarin de zin en de betekenis van zijn bestaan gehuld zijn. Op het vlak van het streven en het handelen stoot hij op de tegenstelling tussen zijn fundamentele verlangens en zijn begrensde mogelijkheden. De mens is "borné dans sa nature, infini dans ses voeux" (Lamartine) - daaruit resulteert een fundamentele onvoldaanheid.
Is het zinvol om metafysische vragen te stellen? Sinds de Wiener Kreis, Wittgenstein en de Engelse neo-positivisten (Russell, Ayer) loopt een stroom door de filosofie die de metafysische vragen als "meaningless" (Ayer) bestempelt. Taal is slechts zinvol als zij gebruikt wordt op een formele wijze (zoals in de wiskunde of de logica) of op een empirisch verifieerbare wijze (zoals in de natuurwetenschappen). In de metafysica is geen van beide het geval. En dus zijn metafysische vragen zinloze vragen, die men beter niet stelt. Met de beroemde woorden van Wittgenstein: "worüber Man nicht sprechen kann, darüber soll Man schweigen". Goed en wel, aldus Verbeke, maar de mens stélt wel steeds weer metafysische vragen. Hij is kennelijk een wezen dat zijn 'zijn' voortdurend "im Frage stellt" (Heidegger). Is de vraag naar de ultieme zin van het bestaan niet zo wezenlijk voor het mens-zijn, dat het zwijgen daarover niet enkel een wezenlijke taak van de filosofie, maar tevens een gronddimensie van ons mens-zijn miskent?
Maar heeft de mens wel een "wezen"? Volgens Sartre zit er bij de mens - het être pour-soi (het bewuste zijn) - op de plaats van dat "wezen" nu net een leegte, un creux intérieur. Naast het être pour-soi (het bewuste zijn) is er het être en-soi (het onbewuste zijn): samen vormen ze de twee grondcategorieën van de totale werkelijkheid. Ze liggen aan de basis van elke verklaring, maar kunnen (bijgevolg, per definitie) zelf niet verklaard worden (anders zouden het geen grondcategorieën zijn). Aangezien noch het bewuste noch het onbewuste zijn, nog verder te verklaren vallen, zijn metafysische vragen onoplosbaar.
Metafysische vragen zinloos of onoplosbaar? Mogelijk. Maar wat hoe dan ook altijd blijft, waar niet omheen te fietsen valt, dat zijn toch die twee "vragen van Heidegger" - die twee zeer eenvoudige, maar allicht ook meest fundamentele en ultieme vragen die een mens zich stellen kan: Warum ist überhaupt Seiendes und nicht vielmehr Nichts? - Warum ist das Seiende der Möglichkeit des Nichtseins entrissen? Vrij vertaald: Waarom is er zijnde en niet veeleer niets? - Waarom is het zijnde ontsnapt aan de mogelijkheid van het niet-zijn? (Om de puntjes op de i te zetten: de eerste vraag was, in variante vorm, ook al door Leibniz en Schelling geformuleerd). 
Die twee meest fundamentele "vragen van Heidegger" hoorde ik voor het eerst uit de mond van professor Gerard Verbeke. Het was in Leuven, tijdens het academiejaar 1978-1979.

Foto: de aula van het Maria Theresia-college (interieur). Overgenomen van de website van de European Society for Catholic Theology van de KU Leuven.