vrijdag 27 juli 2012

Bray-Dunes


Vijftig jaar geleden, in de zomer van 1962, maakte ik mijn eerste grote voettocht: van Oostduinkerke naar het Franse Bray-Dunes, en terug. Ik was dertien jaar.
Net als in 1961 hadden mijn ouders in juli 1962 een appartement gehuurd in de residentie Duinpark in Oostduinkerke-aan-zee. Ik verkeerde er echter hoofdzakelijk onder de hoede van mijn groottante Emma en grootoom André, want mijn moeder had slechts één week vakantie en mijn vader had de zorg over zijn zieke moeder (zie mijn blogtekst Duinpark van 22 juli 2011).
Kennelijk was ik goed op de hoogte van de ligging van Oostduinkerke-Bad (de benaming moest het onderscheid aangeven met het meer landinwaarts gelegen Oostduinkerke-dorp), want ik vatte het plan op om te voet, langs het strand en de branding, naar De Panne en de Belgisch-Franse grens te trekken. "Morgen ga ik mijn boot laten varen op de plassen. Als het weder wat beter is gaan wij te voet naar Depanne (sic)", schreef ik op zondagavond 22 juli in een brief aan mijn ouders.
Het weer was beter de volgende dag, maandag 23 juli 1962. In de voormiddag liet ik, zoals voorgenomen, mijn speelgoed-motorbootje varen op de grote zeewaterplassen die zich bij lage tij op het brede strand van Oostduinkerke vormden. "Het ging zeer goed", meldde ik in mijn volgende brief. "Er was zelfs heel veel wind en toch ging het prachtig. Dan zijn we gaan zwemmen want de wind is weg en het weder is heel goed".
De grote strand-tocht naar de Franse grens begon dus pas na het middageten. Ik ondernam ze samen met "den Dree", mijn grootoom André Cauwenberghs, mijn vaste kompaan tijdens die vakanties aan zee. Een brief de dato 25 juli leert dat we vertrokken om twee uur, en pas om negen uur 's avonds terug in residentie Duinpark waren.
Duinpark, Oostduinkerke-Bad, Koksijde-Bad, Sint-Idesbald, De Panne… het grote standbeeld van Leopold I (op de plek waar de eerste koning der Belgen op 17 juli 1831 ons land was binnengetreden)… vervolgens een uitgestrekt, ongerept natuurgebied tot aan, en voorbij de Franse grens… en plots Bray-Dunes, het eerste badplaatsje over de grens. We waren in Frankrijk! Een kort oponthoud, en dan de terugtocht aangevat... Hoeveel kilometer zouden we die dag afgelegd hebben?
In een brief die ik op maandagavond 23 juli - rond tien uur - aan mijn "liefste pa en ma" schreef, is een omzeggens rechtstreeks, en behoorlijk gedetailleerd, verslag van de Bray-Dunes-tocht te vinden… Ik citeer letterlijk (met behoud van de oorspronkelijke spelling en het originele hoofdlettergebruik)…
"Deze namiddag zijn we in Frankrijk geweest tot in Bray-Dunes. Wij gingen eerst langs Koksijde en St-Idesbaldes tot in Depanne. Ik heb daar van André een prachtige auto gekregen. Dat is om bij de koureurs te rijden. Achterop staan 3 fietsen gemonteerd die men daar kan afpakken. Het is een open wagen met een vent in en buitenop staat geschreven 'Le Parisien'. Dus uiterst geschikt om bij mijn koureurs in de koers te rijden.
Van de Panne naar de grens. Zo ge denkt dat het maar een peulschilletje is dan hebt ge 't mis hoor want dat is zeker zo ver als van Oostduinkerke tot De Panne. Wij zagen een heel groot monument van Leopold I. En dan bereikten we Bray-Dunes. Als bewijs nam ik een stuk affiche mee. Ik heb van uit De Panne een schone kaart gestuurd. Ik bracht mee: een hoopje frans zand in mijn tour-klakje en een frans schelpje van uit Bray Dunes. Ik kon vandaar geen kaartje schrijven want ik had geen frans geld. Dan kwamen we terug. We zagen vele opgeblazen bunkers. We zagen ook zwermen meeuwen zitten op de eilandjes (die ontstaan wanneer de zee af is). We waren blij weer thuis te zijn".
Wat ik niet in mijn brief zette, maar mij wel nog herinner, is, dat ik aan het eind van onze tocht, toen we het Duinpark-gebouw dicht genaderd waren, in het mulle zand op een smeulend sigarettenpeukje trapte, en dus nog een kleine brandwonde aan één van mijn voetzolen opliep.
Het speelgoedautootje dat André mij in De Panne cadeau deed - een model van een volgauto uit de Ronde van Frankrijk-karavaan, inderdaad goed passend bij de miniatuur-wielrennertjes waar ik toen mee speelde - is bewaard gebleven (zij het in een zwaar uiteengevallen gedaante).
Ook de ansichtkaart die ik in De Panne naar mijn ouders stuurde heb ik nog. Op de keerzijde schreef ik (in potlood): "Wij bevinden ons in De Panne. Wij gaan nog voort. Vele kussen. François".
Op de voorzijde prijkt een vrolijke prent: een motorbootje dat - met de voorsteven in de lucht - over het water zoeft. Een bont gezelschap aan boord. Een meisje wuift naar een zwemmer - die haar groet beantwoordt (of is het omgekeerd?). Wapperende vaantjes. In de verte een zeilbootje en meeuwen. Zomer aan zee.
De kaart is voorzien van een openklappend luikje waar een muizentrapje met een reeks kleine fotootjes uit te voorschijn komt - zichten (beelden) van De Panne. Ik had in mijn kinderjaren een voorliefde voor ansichten met een kleurrijke tekening en zo'n verborgen muizentrapje. O ja, op de voorzijde van de kaart staat "Bonjour de La Panne" gedrukt, maar dat Frans-aan-onze-Vlaamse-kust hinderde mij toen niet, omdat ik nog geen benul had van de sociale en politieke mechanismen die er aan ten grondslag lagen.
Het stukje affiche dat ik in Bray-Dunes afrukte, om te bewijzen dat ik er wel degelijk geweest was, zit eveneens in mijn archief. Kennelijk heb ik het later een beetje bijgeknipt. Wist u overigens dat Bray-Dunes vroeger ook een Nederlandse naam had: Brayduinen? En dat dat Bray verwijst naar de Duinkerkse reder Alphonse Bray (1804-1887), die deze badplaats in de negentiende eeuw liet aanleggen? Ook dat was mij in 1962 niet bekend, ik heb het nu gelezen in de Wikipedia en elders op het internet.
Het rennerspetje (het "tour-klakje") dat ik op mijn Bray Dunes-expeditie droeg is verdwenen - het was wit, met een strookje driekleur op de klep, vervaardigd door de moeder van een vriend, ik heb nog een foto waarop ik het draag. En ook het "Frans zand" (!) dat ik er in meebracht, en het "Frans schelpje" zijn door the winds of time weggewaaid.
De "opgeblazen bunkers" waar ik in mijn brief melding van maakte waren overblijfselen van de Tweede Wereldoorlog: ik vermoed dat ze niet zozeer "opgeblazen" waren, dan wel verhaspeld door de natuurelementen. Later heb ik vastgesteld dat een aanzienlijk deel van die Atlantikwall-restanten, met name het puin dat op het strand lag en er zeker bij hoogtij de doortocht zeer bemoeilijkte, opgeruimd was.
In latere jaren heb ik de tocht van Oostduinkerke naar Bray-Dunes (en terug) sporadisch nog wel eens overgedaan (1971, 1974, 1993, 2004). Nu kom ik liever niet meer in dat grensgebied van Vlaanderen en Frankrijk - pakweg tussen het centrum van De Panne en dat van Bray-Dunes - waar het hoogtepunt van mijn eerste tocht zich destijds situeerde. De wilde, natuurlijke schoonheid van de duinen is er - zoals op zoveel andere plaatsen aan onze kust - jammerlijk ten prooi gevallen aan de vastgoedsector en de urbanisatie: de aanleg van de pompeuze Esplanade in De Panne, al die deprimerend gelijksoortige massamens-appartementsblokken... Het zien van "de vooruitgang" doet pijn aan de ogen en het hart.
Eigenlijk breidde ik aan de historische Bray-Dunes-tocht van 1962 pas een echt vervolg in de tweede helft van de jaren zeventig. Van 1976 af ondernam ik een hele reeks avontuurlijke, meerdaagse voettochten, met zeer wisselende, soms buitenlandse, gezelschappen: in de Belgische Ardennen (1976, 1978), in de Franse en Zwitserse Alpen (1976), in de Pyreneeën (1977), in de Sierra Nevada (1978), langs de kust van Devon (1978), in het Groothertogdom Luxemburg (1979), langs de Portugese kust (1980), langs de Noord-Hollandse kust (1980). Prachtige trektochten waren dat, in schitterende landschappen. Ik zou ze zo willen overdoen. Stappen is één van de meest natuurlijke activiteiten van de mens, met een weldoende werking op lichaam en geest. 

Afbeelding: het bewijs dat ik Bray-Dunes had bereikt, met op de achtergrond mijn brief van maandagavond 23 juli.

vrijdag 20 juli 2012

Kleine prentjes


Even recapituleren. Zoals al verteld… raakte ik aan het eind van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig onder impuls van mijn toenmalige boezemvriend in de ban van de wielersport… richtte die belangstelling zich niet uitsluitend op de werkelijke wielerwereld, maar kwam zij ook en vooral tot uiting in het spelen met coureurs… en werden daarbij zeer diverse objecten door ons fantasievol tot wielrenners omgetoverd. En zoals ook al verteld waren het aanvankelijk knikkers die in ons imaginair wielergebeuren de hoofdrol speelden, maar werd hun dominerende positie in de zomer van 1961 overgenomen door de kleine prentjes (zie mijn blogtekst Knikkers van 13 juli 2012).
In die zomer van '61 reden mijn kleine prentjes hun eerste Ronde van Frankrijk. Dat rijden moet begrepen worden als: ze werden met de hand over de vloer voortgeschoven - even, over een korte afstand, een soort duw in de rug - en dan losgelaten. Omdat het ene plaatje al wat beter gleed dan het andere - een licht in horizontale of verticale zin geplooide vorm kon het verschil maken - en natuurlijk ook omdat de hand die hen in beweging zette de ene keer, gewild of ongewild, al wat enthousiaster uithaalde dan de andere keer, profileerden zich ook bij dit koers-spelletje al snel koplopers, achtervolgers, pelotonrijders, achterblijvers…
Ik moet het toegeven: zowel bij de knikkers, die geschoten werden, als bij de prentjes, die geschoven werden, was het koersverloop - weliswaar niet geheel, maar toch in zekere mate - onderhevig aan de grilligheid van de hand die schoot of schoof. Net als het werkelijke leven werden onze imaginaire koersen dus niet louter bepaald door de intrinsieke kwaliteiten van de deelnemers, maar zeker ook door wat men de Hand van God, het noodlot of het toeval kan noemen. Of moet men stellen dat het hoe-dan-ook de onverbiddelijke wetten van de materie waren die over de bewegingen van de kleine prentjes tot op de millimeter beslisten, zoals zij ook ons bestaan tot in zijn laatste vezel determineren? Al lijken op het allerelementairste niveau van de hedendaagse natuurwetenschap - dat van de piepkleine deeltjes - willekeur, eigenzinnigheid, vrijheid… nu toch weer een soort come-back te maken.
De kleine prentjes waren fraaie, verzorgde plaatjes, kleine kunstwerkjes eigenlijk - zoals u aan de hand van de boven deze tekst getoonde specimina zelf kunt vaststellen: een tot vrolijkheid stemmende gele omlijsting, een veelal leuke kleurenfoto, de naam van de renner, en het fraai gedrapeerde vlaggetje dat zijn land van herkomst aanduidde. Op de keerzijde stond een mini-biografietje van de geportretteerde, en dat in niet minder dan vier talen: het Duits, het Frans, het Italiaans en het Nederlands. Wie ze vervaardigd had, had dat duidelijk met liefde gedaan.
De kleine prentjes werden ons ter beschikking gesteld door kauwgomfabrikanten, die ze bij wijze van verborgen verleider aan hun product toevoegden. En allicht hadden we zonder die wielrennersfotootjes hun chewing gum inderdaad ook nooit gekocht, want, eerlijk gezegd: die stelde niet veel voor.
Nu, het toevoegen van allerlei plaatjes aan snoepgoed, om het zodoende beter aan de jeugdige man en vrouw te brengen, is een commerciële strategie met een lange, uitgebreide en veelsoortige traditie. Denken we maar aan de soms heel didactische chromo's die vroeger in de wikkels van chocoladerepen werden gestopt.
Mij beperkend tot plaatjes van wielrenners: die moeten minstens al van in de jaren dertig hebben bestaan. Mijn vader (°1921) vertelde mij (in 1987) hoe hij in zijn jeugd de wielrennersportretten verzamelde die bij de chocolade van het merk Idéal werden geleverd: elk plaatje droeg een nummer, er waren er "wel over de honderd", en… wie er in slaagde ze allemaal bijeen te garen en de volledige serie inleverde, die kreeg zowaar een fiets cadeau!  (Het volledige verhaal van mijn vaders beslommeringen met die Idéal-plaatjes biedt stof voor eens een afzonderlijke blogtekst).
Zelf herinner ik mij hoe ik in de jaren vijftig kleine wielrennersplaatjes in zwart-wit zag bij een (iets oudere) buurjongen. En van onze kleine prentjes moet een wat eerdere versie hebben bestaan, weliswaar al voorzien van kleurenfoto's (die trouwens, minstens voor een deel, in de nieuwe editie werden overgenomen), maar op een andere wijze versierd (met twee groene takjes).
Laat ik wat nader ingaan op de meest historische koers van de kleine prentjes, hun Ronde van Frankrijk van 1961. Er stonden acht nationale ploegen van telkens… twee renners aan de start (het deelnemersveld leek dus meer op dat van een zesdaagse, maar laten we ons daar nu niet druk over maken). Het Belgische team bestond uit Louis Proost en Michel Van Aerde. Voor Frankrijk traden Darrigade en Anquetil aan, voor Nederland Gerrit Voorting en Daan De Groot. Er waren ook Zwitsers (Gimmi, Vaucher) en Duitsers (Holz, Junkermann) van de partij, Luxemburgers (Gaul en Ernzer), Spanjaarden (Bahamontes en Manzaneque) en Italianen (Nencini en Elliott).
Die Elliot - Seamus Elliot - was natuurlijk in de verste verte geen Italiaan, maar een Ier. Zoals al aangestipt waren de kleine prentjes echter getooid met de vlag van het land dat de ten tonele gevoerde renner had voortgebracht, en ja, de nationale driekleur van Ierland is nu eenmaal dezelfde als die van Italië, vandaar allicht de vergissing - die misschien ook helemaal geen vergissing was, want het zou best kunnen dat ik de vaandelgelijkheid bewust als excuus had gebruikt om Elliot aan boord van de deelnemerslijst te hijsen, dat weet ik niet meer. Mogelijk waren de nationale selecties van 1961 beïnvloed door de omstandigheid dat ik nog maar over een beperkt aantal prentjes beschikte - een probleem waaraan uiteraard enkel te verhelpen viel door het kauwgomverbruik op te drijven.
De prentjes-Ronde van 1961 werd gereden op punten: bij elke etappe - in totaal waren er 24 - noteerde ik de plaats die elke renner bij de aankomst behaalde. Optelling van die getallen leverde een voorlopig klassement en tenslotte een eindrangschikking en een winnaar op. Het kwam er voor de renners op aan een zo laag mogelijk totaal achter hun naam te krijgen.
In de regel werden de wedstrijden van de kleine prentjes gereden op de bovenverdieping van ons Beringstraat-huis. Daar lag balatum, en die vormde een uitstekend wegdek voor het geschuif met de plaatjes. Toch beleefde de kleine prentjes-Ronde van '61 zijn ontknoping elders. Op zaterdag 15 juli, toen mijn Tour - net als de echte - nog in volle gang was, moest ik met vakantie vertrekken. Geen nood: ik nam mijn kleine prentjes mee en zette mijn wielerevenement voort in ons appartement aan zee.
Die prentjes-Ronde van '61 werd uiteindelijk gewonnen door de Duitser Joachim Holz (in het werkelijke leven eigenlijk een baanwielrenner). Tenminste, dat dacht ik in de zomer van 1961, want toen ik jaren later mijn klassement nog eens herbekeek, merkte ik dat ik mij misrekend had, en dat niet Holz maar de Belg Michel Van Aerde het minste punten en dus de eindzege had behaald!  Helaas is noch mijn Holz-, noch mijn Van Aerde-plaatje bewaard gebleven.
Al in de zomer van 1962 raakten de kleine prentjes op hun beurt achterhaald, en wel door de grote prentjes! Zoals de naam suggereert: het formaat was inderdaad iets omvangrijker, maar de grote prentjes waren, afgezien van een witte rand, niet voorzien van enige decoratie, en dus veel prozaïscher. Hun origine dient eveneens gezocht bij de kauwgom, die mij in die tijd met gulle hand werd verstrekt door mijn tante Irma, bij wie ik televisie ging kijken (zij was één van de vroege toestelbezitters in mijn omgeving).
Van al de objecten die we in onze jeugdjaren tot renners transformeerden vormden de grote prentjes de meest succesvolle categorie, zo oordeelde ik in het historisch overzichtje dat ik in de zomer van 1964 schreef, en waar ik in mijn Knikkers-blogbericht al melding van maakte. "Hoeveel koersen werden er niet mee gedaan: alle soorten, alle specialiteiten. Zelfs de onbekendste renners deelden mee in de grote koek", schreef ik.
Dat laatste was zeker waar - laat ik als bewijs enkele namen aanvoeren die u als volkomen onbekende muziek in de oren zullen klinken: Jan Zagers, Petrus Jacobs, Frans Van Looveren, Constant Goossens, Maurice Meuleman, Hugo Hellemans, Jan Lambrechts... Hallo, bent u er nog?
De grote prentjes waren onmiskenbaar minder mooi dan de kleine prentjes: hun uitvoering was minder artistiek. Dat is echter niet de enige reden waarom ik boven deze tekst voorbeelden van kleine, en niet van grote prentjes heb gezet…
Ik had in mijn jeugdjaren de zeer onhebbelijke gewoonte mijn (kennelijk nogal tomeloze) creativiteit uit te leven door de originele stukken op de meest gruwelijke manieren te bewerken (zeg maar: te mishandelen, te verknoeien). Ik verknipte ze, her- of beplakte ze, schreef er op, beschilderde ze… Noch de kleine noch de grote prentjes zijn aan deze hoogstergerlijke knutselmanie ontsnapt. Het motief voor mijn misdaad tegen de authenticiteit sproot in dit geval hoofdzakelijk voort uit een door mij aangevoelde (en enigszins te begrijpen) nood om allerlei nuttige, actuele informatie op de renners aan te brengen, zoals bijvoorbeeld het team waar zij op dat moment voor uitkwamen (wie de onbestendigheid van de wielerwereld kent, weet dat renners geregeld veranderen van ploeg en dat ook de merkenteams zelf komen en gaan).
Het was dus (heel erg) zoeken naar enkele min of meer ongeschonden renners. Dat lukte iets beter bij de kleine dan bij de grote prentjes, maar zelfs bij de hier afgebeelde exemplaren zal u bij nader toezien merken dat ze de sporen dragen van mijn irritante bewerkingsdrift (die ik inmiddels uiteraard geheel en al heb afgezworen).
Moest ik heden ten dage proberen die sporen op de met-het-oog-op-dit-blog-gemaakte scan digitaal te verwijderen? Ik heb het overwogen, maar zou dat niet een nieuwe aanslag op de authenticiteit hebben betekend? Want het gaat hier tenslotte om mijn prentjes, en ja, die dragen nu eenmaal de littekens van mijn onzalige gedrag van destijds. En is het niet onze opgave en onze plicht moedig om te gaan met de fouten die we eerder in ons bestaan hebben gemaakt?
De Zwitser Rolf Graf won in de zomer van 1962 de Tour de France van de grote prentjes. Maar natuurlijk hadden ook die grote prentjes niet het eeuwige leven. Zij werden - eerder geleidelijk - verdrongen door de miniatuur-rennertjes in plastic. Rechtopstaande, driedimensionale figuurtjes…
Met de plastic rennertjes veranderde onze gespeelde wielrennerij grondig van aanschijn. Het koersgebeuren speelde zich niet meer af op de grond - maar op tafel. Er was geen verbeeldingskracht meer vereist om in de ingezette objecten coureurs te zien, aangezien de figuurtjes het voorkomen hadden van echte wielrenners op echte fietsen. Er werd niet meer geschoten of geschoven: het parcours van onze renners lag nu uitgetekend op een groot stuk papier of karton, de af te leggen weg was verdeeld in vakken, en de vorderingen van de renners werden - zoals bij een ganzenbordspel - bepaald door een teerling (of door kaartjes met getallen). 
De miniatuurtjes waren uiteraard bij aankoop reeds gekleurd, maar hun koerstruitjes waren geschilderd in onbestemde kleuren en er stond geen reclame op (terwijl de echte renners toen volop sandwichmannen waren geworden). En dus zette ik mij - naar het voorbeeld van mijn vriend - aan het herschilderen van de bovenlijven van mijn renners, om ze te hullen in het truitje dat ze in het echt droegen (ik deed dat met plakkaatverf). Een arbeidsintensieve en allesbehalve makkelijke onderneming! Vooral het aanbrengen van de namen van de sponsors van de wielerploegen was geen sinecure: bij een ploeg als Kas ging dat nog, maar bij teams als Wiels - Gancia - Groene Leeuw of Pelforth - Sauvage - Lejeune werd het een stresserend gehannes met het penseeltje.
Ondanks dat geschilder waren met de miniatuur-rennertjes de coureurkes in zekere zin het stadium van de kinderlijke imaginatie ontgroeid, en tot een volwaardig gezelschapsspel geworden, dat men zonder blozen ook nog op (half)volwassen leeftijd kon beoefenen.
Hoewel de plastic rennertjes van mijn vriend eerder dun, en de mijne volumineuzer waren, besloten we in 1965 onze twee collecties samen te voegen: zo kwamen we aan een indrukwekkend peloton. Helaas is dat na verloop van tijd de kant van mijn vriend uitgereden, en nooit meer teruggekeerd, waardoor mijn plastic rennertjes - op enkele achtergebleven exemplaren na - zijn gaan behoren tot de dingen uit mijn kinder- en jeugdjaren die ik in de loop der tijden (meestal domweg, en zeer tot mijn spijt) ben kwijtgeraakt.

vrijdag 13 juli 2012

Knikkers


Zoals vorige week uiteengezet (zie mijn blogtekst De Tour van '62) waren mijn boezemvriend en ik in onze jeugd gefascineerd door de wielersport. Niet alleen - misschien zelfs niet zozeer - door het échte wielrennen, dan wel door imaginaire, speelgoedmatige wielerwedstrijden die we zelf in het leven riepen en afwikkelden.
Op velerlei manieren hebben we koers gespeeld - waarbij een serie zeer uiteenlopende objecten als coureurs hebben gefungeerd: knikkers, kleine prentjes, grote prentjes, driedimensionale plastic miniatuur-rennertjes… (en eigenlijk ook wij zelf, want als we gingen fietsen waren we natuurlijk meteen ook coureurs).
Knikkers waren de eerste objecten die we tot speelgoedwielrenners omtoverden. De oudere generaties noemden het merrebollen - marbollen - maar ik betwijfel of deze term nog tot ons jeugdig taaleigen behoorde.
Natuurlijk kon er op verschillende manieren met knikkers worden gespeeld. Als op school het knikkerseizoen losbarstte - ik heb nooit begrepen door wie en op basis van wat dat moment bepaald werd, plots was het er gewoon, elk schooljaar opnieuw - dan werd er geschoten naar een pot: een op de grond afgelijnde cirkel waarin de deelnemers aan het spel één of meer van hun knikkers deponeerden, waarna ze met andere knikkers, en van op een zekere afstand, probeerden zoveel mogelijk knikkers uit de pot weg te schieten: die mocht je dan je eigendom noemen. Dat schieten gebeurde door de knikker tussen je wijsvinger en je duim te leggen, en dan je duim als het hamertje in een pistool krachtig naar voren te laten bewegen.
Dit pot-schieten interesseerde mijn wielerminnende vriend en mij slechts matig (allicht waren we niet zo goed in het mikken, en schuwden we het risico onze kleinodiën kwijt te spelen, dat wil ik nu niet meer weten). Liever transformeerden wij onze knikkers tot coureurs. Op de grond tekenden we een parcours uit, met sierlijke bochten. De knikkers - voor het overgrote deel waren het visjes: gemaakt van doorzichtig glas, met in het midden een gekleurd motief met een heel specifieke vorm, ik ken er geen woord voor - werden één na één van tussen wijsvinger en duim de uitgetekende route op geschoten. De koers was begonnen.
Het schieten werd herhaald. Omdat de ene knikker al wat sneller of gerichter bolde dan de andere (omdat hij toevallig krachtiger of handiger afgeschoten was) ontstonden er al gauw koplopers, een peloton, achterblijvers…  Het schieten werd voortgezet tot de aankomst was bereikt.
Onze knikker-renners naar hun nationaliteit onderscheiden was niet moeilijk: die met een gele kern in het glas waren Belgen - de blauwe, dat waren Fransen, de groene Italianen... oranje stond voor Nederland, rood voor Spanje, en de veelkleurige visjes waren Zwitsers. Ze vervolgens individueel onderscheiden vormde evenwel een ernstig probleem. Een krasje of een andere kleine beschadiging, dat hielp: zo herinner ik mij dat Jean Brankart niet enkel iets kleiner van formaat was dan de andere gele Belgen, maar dat er van deze overigens gereputeerde Tour de France-renner ook een stukje af was. Dat maakte hem zeer herkenbaar, maar bij veel andere knikker-renners bleef duurzame identificatie een uiterst heikele aangelegenheid. Op de knikkers een piepklein briefje met een nummer kleven bleek geen goede oplossing: het rugnummer hinderde ze in hun baan, deed ze letterlijk afwijken van het rechte pad, en dat bleef niet ongestraft, want knikkers die buiten de op de grond afgelijnde baan terechtkwamen waren renners die bandbreuk leden, of in een valpartij dan wel een ravijn waren terechtgekomen, en die werden onverbiddelijk naar de laatste positie in de wedstrijd teruggezet, als ze al niet tot opgave werden gedwongen. Ik moet toegeven: de problematiek van de individuele identificatie is bij onze knikkers-wielrenners nooit naar tevredenheid opgelost geraakt.
In een historisch overzichtje dat ik in de zomer van 1964 opstelde - ik was vijftien, en kennelijk al behept met de passie om informatie vast te leggen - lees ik dat ik minstens van 1958 af, "en waarschijnlijk zelfs veel vroeger", knikkers verzamelde. Ik ben in de loop der jaren veel dierbare zaken uit mijn kinderjaren kwijtgespeeld, maar mijn knikkercollectie bezit ik godzijdank nog, en ze zit zowaar nog altijd opgeborgen in de grijze, metalen Dalzo-Lastic-doos die ik destijds van mijn moeder kreeg. 
Bij het schrijven van deze tekst heb ik - niet zonder emotie natuurlijk - die metalen doos met knikkers weer eens bovengehaald. Naast de merknaam Dalzo-Lastic staat er ook nog op: first-aid dressing / surgery cabinet. Er moeten oorspronkelijk dus medische spullen in gezeten hebben, en weer een andere aanduiding leert me dat die gefabriceerd waren door een firma in Leicester. Het is dus een Engelse doos.
De meeste van mijn knikkers zien er vrij verweerd uit, dat moet ik toegeven, maar ze zijn me daarom niet minder lief, integendeel: het zijn duidelijk veteranen van vele koersoorlogen. Het zijn ook niet allemaal visjes: sommige zijn van mat glas, andere van marmer of steen. Er zijn er zelfs een paar bij die uit bruine klei vervaardigd werden: dat moeten - volgens de Wikipedia - de oudste zijn. Misschien valt hun origine wel te zoeken in de jeugdjaren van mijn vader.
Eén knikker bestaat uit egaal, dof, donkergroen glas: ik herinner me dat zo'n exemplaar een fles werd genoemd. Ook zitten er in mijn doos enkele exemplaren die merkelijk groter zijn dan het standaard-formaat: daar konden we eigenlijk niet veel mee aanvangen. Knikkers werden in de loop der tijden gemaakt uit diverse materialen en in verschillende groottes, lees ik op het internet, maar voor het overige is er daar teleurstellend weinig deugdelijke en indringende informatie over deze speeltjes te vinden.
In een groot uitslagenboek dat ik in mijn jeugdjaren aanlegde verneem ik dat in 1960 de Italiaan Vito Favero mijn knikker-Ronde van Frankrijk won en de Duitser Heinz Jakobi wereldkampioen werd (volgens andere historische bronnen in mijn persoonlijk archief zou dit laatste feit zich in 1961 hebben voorgedaan, maar alles wel beschouwd ben ik geneigd het op 1960 te houden).
Vito Favero: dat was in de werkelijke wereld de uitblinker van de Ronde van Frankrijk van 1958, waarin hij dagenlang de gele trui droeg en tenslotte tweede werd. En Heinz Jakobi? Hij was in het echte wieleruniversum een specialist in de halve fond of het stayeren: het rijden - op de wielerbaan - achter zware motoren!  Van 1956 tot 1959 was hij in die discipline tot vier keer toe kampioen van Duitsland. Volgens de zeer deskundige Wielersite zijn zowel Favero (°1932) als Jakobi (°1922) momenteel nog in leven.
Dat door Heinz Jakobi gewonnen knikker-wereldkampioenschap werd gereden in onze groten hof - het perceel in de Bredepleinstraat waarop mijn ouders een paar jaren later ons nieuw huis zouden bouwen. Ook het tapijt dat in ons huis in de Beringstraat in de woonkamer lag leende zich overigens uitstekend tot knikker-wedstrijden: de tekening ervan vertoonde een brede, goed afgelijnde boord, die tot parcours diende. (Bij een andere gelegenheid transformeerde die tapijtstrook zich tot racecircuit voor mijn Corgi Toys-speelgoedautootjes). 
Knikker Heinz Jakobi is bewaard gebleven: als ik mijn doos openmaak treedt hij (bij wijze van spreken) mij vrijwel meteen tegemoet! Hij is geen visje, is dus niet van glas, maar van steen, en versierd met witte slingers op een lichtbruine fond de teint. Ook de wat kleinere en gehavende Jean Brankart komt al gauw voor de pinnen.
Van februari 1961 af maakte ik gebruik van een zelf opgesteld formulier - door mijn vader gestencild, met paarse inkt - om de gegevens van elke knikkerwedstrijd op een uniforme manier te noteren. Ik leek wel een ambtenaar in de dop! De eerste knikkerkoers die op zo'n formulier terechtkwam was de zesdaagse van Antwerpen, betwist van maandag 13 tot zaterdag 18 februari 1961, en gewonnen door de Zwitserse ploeg Trep-Gimmi, vóór de Belgen Van Looy-Pauwels. Ik vermoed dat het eerder genoemde woonkamertapijt hier als (overdekte) wielerbaan zal hebben gefungeerd. Die Pauwels, dat was Eddy Pauwels, waar ik toen fan van was: in het echt was het een ronderenner, maar als knikker kon hij ook op de wielerbaan prima uit de voeten.
Tot in mei '61 reden mijn knikkers een hele serie wedstrijden waarvan ik de resultaten getrouw noteerde op mijn formulieren. Zo ging op 6 maart '61 in mijn Kuurne-Brussel-Kuurne de zege naar de Spaanse klimmer Bahamontes - een op zijn zachtst gezegd verrassende winnaar! Op 22 maart won Heinz Jakobi - hij weer - Milaan-San Remo, vóór de Spanjaard Marigil. Op de derde eerste plaats: een "onbekende Zwitser" - hier komt de al gesignaleerde problematiek van de naamgeving om het hoekje kijken. Een andere Duitser, Heinz Junkermann, triomfeerde op 30 maart 1961 in mijn knikker-Ronde van Vlaanderen, en de Nederlandse knikker-renner Bas Maliepaard deed hetzelfde op 4 april in Parijs-Roubaix. De laatste uitslag die ik op mijn gestencilde invulpapieren noteerde dateert van vrijdag 12 mei 1961.
Ik vermoed dat mijn voorraad formulieren daarna uitgeput was. Bovendien waren de hoogtijdagen van het knikkerwielrennen toen geteld, want in hetzelfde jaar 1961 deden de kleine prentjes hun intrede: kleurenfotootjes van wielrenners op kartonnen kaartjes. Ze zaten verstopt in de verpakking van plakjes kauwgom, die we kochten in het snoepwinkeltje van Rezien, gelegen naast de woning van mijn boezemvriend (ik vermoed dat de vrouw - ze zal van middelbare leeftijd zijn geweest, wij vonden ze dus oud - Rosina of Regina heette).
Pantha rhei: in de zomer van 1961 deed ik geen Ronde van Frankrijk met mijn knikkers, maar met de kleine prentjes. Die lieten we koersen door ze op de vloertegels voort te schuiven… 
Wie dacht dat virtuele werelden een nieuwigheid zijn van het computertijdperk, die vergist zich duchtig… Fantasie heeft altijd al bestaan. 

Afbeelding boven de tekst: Knikkers in mijn Dalzo-Lastic-doos, eigen foto, 11 juli 2012. De bruin-witte knikker bovenaan rechts is Heinz Jakobi, de kleine gele (gehavende) knikker links onder hem is Jean Brankart. Bovenaan zien we ook een knikker in bruine klei.

vrijdag 6 juli 2012

De Tour van '62

De Ronde van Frankrijk van 1962 - vijftig jaar geleden reeds! - was heel bijzonder. Om verschillende redenen. Voor het eerst sinds 1929 werd de Tour weer gereden met merkenploegen: met tegenzin waren de toenmalige rondebazen Jacques Goddet en Felix Lévitan gezwicht voor de druk van de firma's die steeds meer sponsorgeld in het wielrennen stopten, en waren ze afgestapt van de formule met nationale (en regionale) teams.
Anders dan in de jaren vóór 1930 waren het echter niet - of alleszins niet uitsluitend - de namen van rijwielfabrikanten die op de truitjes prijkten, maar vooral die van de zogenaamde extra-sportieven: bedrijven die producten op de markt brachten die in de regel niets met het wielrennen als zodanig te maken hadden. Die wensten zoveel mogelijk publicitaire boter bij de financiële vis en wilden hun investering in de sport ook in 's werelds meest tot de verbeelding sprekende wielerwedstrijd verzilverd zien.
En zo verscheen dan (laat ik een paar voorbeelden noemen) de Franse favoriet Jacques Anquetil (°1934), de winnaar van het vorige jaar (1961) en ook al van 1957, in '62 aan de start van de Ronde met het aperitiefmerk Saint-Raphaël op de trui, terwijl wereldkampioen Rik Van Looy (°1933) reclame maakte voor de Italiaanse koffiezetmachines Faema, maar tegelijk ook voor de Vlaamse (brom)fietsen Flandria.
Het was overigens de eerste keer dat Van Looy - die aan het eind van de fifties en in de vroege sixties in de fleur van zijn wielerleven verkeerde, de grote uitblinker was in de ééndagswedstrijden, en, om hem op hetzelfde uitzonderlijke niveau als zijn illustere voorganger Rik Van Steenbergen te situeren, Rik II werd genoemd - naar de Tour de France kwam. Die hij bovendien zou gaan winnen - aldus de Vlaamse sportjournalisten, en ik vermoed dat de immer ambitieuze Van Looy er zelf ook zo over dacht.
Rik had al enkele keren de Ronde van Italië gereden (dat hij gesponsord werd door een Italiaans bedrijf en men in de ronde van dat land het stelsel van de merkenploegen altijd had gehandhaafd, zal daar niet vreemd aan zijn geweest). Hij had daarin niet alleen een reeks etappes gewonnen, maar in 1959 ook een vierde plaats in het eindklassement, en in 1960 zowaar zelfs het bergklassement op zijn naam geschreven.
In 1962 was het dan eindelijk zover: Rik Van Looy ging naar de Ronde van Frankrijk! De tourdirectie had de komst van de wereldkampioen nog extra onvermijdelijk gemaakt door een ritaankomst én een ploegentijdrit in zijn Kempische geboorte- en woonplaats Herentals te voorzien. Wielerminnend Vlaanderen hoopte dat de keizer van Herentals na 23 jaar eindelijk nog eens voor een Belgische triomf zou gaan zorgen - de laatste Belgische eindoverwinning was die van Sylveer Maes en die dateerde al uit 1939.
Naast die objectieve argumenten, heb ik ook een subjectieve reden waarom die Tour van '62 bijzonder was. Het moet de eerste zijn geweest die ik intens heb gevolgd - met de middelen die daar toen beschikbaar voor waren, in hoofdzaak de radio en de krant.
In mijn tienerjaren, pakweg van 1960 tot en met het jaar 1967, verkeerde ik - mede door toedoen van mijn toenmalige boezemvriend - in de ban van het wielrennen. Rond dezelfde tijd werd ik overigens ook sterk bekoord door de sirenenzang van de amusementsmuziek, zodat ik tijdens slapeloze nachten wel eens worstelde met de existentiële vraag of ik nu een wieler- dan wel een zangvedette zou worden. Door het feit dat mijn talenten uiteindelijk noch op het vlak van fietsen noch op dat van zingen boven het maaiveld uitstegen, is de verscheurende keuze mettertijd geruisloos uit mijn leven verdwenen.
Ik legde een plakboek aan van die Ronde van '62, dat echter verre van voltooid raakte, en dat ik later weer gedemonteerd heb. Zo bleven in mijn archief enkele losse knipsels en foto's bewaard, en ook een serie tekeningen van Marc Sleen uit het Tour-gazetteke.
Vlaanderens meest creatieve striptekenaar, Marc Sleen (°1922) dus, maakte in die jaren als volger deel uit van de perskaravaan in de Ronde van Frankrijk (hij deed dat achttien jaar lang, tot in 1964). Elke dag tekende hij een strookje beeldverhaal waarin hij op een gezellig-humoristische wijze de meest spectaculaire wederwaardigheden van het ritverloop en de opmerkelijkste ontwikkelingen in en om het wedstrijdgebeuren opdiste. Die strip verscheen - ongelooflijk maar waar - nog op dezelfde dag in wat wij het Tour-gazetteke noemden:  een extra editie van de Gentse krant Het Volk waarin na elke etappe - op vier pagina's - een verslag, de uitslag, de stand in de algemene rangschikking… en ook nog wat vooraf geprepareerd materiaal… werden afgedrukt.
Dat Tourkrantje werd stante pede over heel Vlaanderen verdeeld. Daarvoor werden onder andere sportvliegtuigjes ingeschakeld: veelal - zo ook in mijn woonplaats Boortmeerbeek - was het boven het plaatselijke voetbalveld dat zij een aantal exemplaren dropten. De gazettekes werden opgevangen door jonge verkopers - niet zelden leden van plaatselijke katholieke jeugdverenigingen, met name de chiro - die ze, uitgerust met een coureursklakske (een petje) en een scheidsrechtersfluitje, nog dezelfde avond per fiets in de straten van hun dorp aan de man brachten. Het Tour-gazetteke van Het Volk: het blijft een wonderlijk fenomeen en een unieke prestatie in de geschiedenis van het Vlaamse perswezen (het verscheen van 1947 tot en met 1982)!
De Ronde van '62 kende een bewogen verloop. De eerste etappe, op zondag 24 juni, van Nancy naar het Belgische Spa, liep traditiegetrouw uit op een massasprint. Noch de hoogblonde Franse spurter André Darrigade - de man van de eerste rit: hij had die de vijf voorafgaande jaren gewonnen - noch de grote favoriet Van Looy schreven hem op hun naam, wel de Duitser Rudi Altig, dat jaar deel uitmakend van de Saint-Raphaël-ploeg van Anquetil. Een sandwichman van het Franse aperitiefmerk won in de stad waarvan de naam de hele wereld doet denken aan water!
Rik Van Looy kwam slechts als derde over de streep: daarmee ging de droom om in de gele trui zijn thuishaven binnen te rijden in rook op, want reeds de volgende dag trok de Ronde naar Herentals.
De rit-in-lijn, in de voormiddag, eindigde opnieuw op een massasprint - en verdorie, ook die zag Van Looy aan zijn neus voorbijgaan. Nu was de keizer slechts vierde, na Darrigade, Melckenbeeck en Vannitsen - allemaal snelle mannen, en laatstgenoemde dan ook nog eens een aartsrivaal van Van Looy. De frustratie in het Van Looy-kamp was groot. Gelukkig wonnen hij en zijn ploeg in de namiddag de ploegentijdrit. "Heeft hij zijn fameuze sprint niet meer dan heeft hij toch nog zijn fameuze Faema's" noteerde Marc Sleen in zijn dagelijkse strip.
Ook de daaropvolgende etappes leverden Van Looy geen succes op. Op 1 juli werd een eerste tijdrit gereden, over 43 kilometer: Rik eindigde 26ste op bijna drie minuten van winnaar Anquetil, de grote specialist in het genre.
's Anderendaags maakte Van Looy's ploegmakker - knecht - Willy Schroeders deel uit van een ontsnapping die bijna vijf minuten uitliep op het peloton: de Italiaan Bailetti won vóór de Fransman Graczyk, maar Schroeders was van de vijf ontsnapten de best geklasseerde en mocht de gele trui aantrekken. "Keizer Rik II mag voor zijn waterdrager een dikke kaars branden. Die brengt tenminste zaad in 't bakske" merkte Marc Sleen in zijn Tour-strookje op, en hij bracht deze beeldspraak ook letterlijk in beeld (een procédé dat Sleen vaak toepaste, vooral ook in zijn Tour-strips).
Wereldkampioen Van Looy had flink wat van zijn pluimen verloren, het zag er niet naar uit dat hij de Ronde zou winnen. Als klap op de vuurpijl won rivaal Willy Vannitsen op 3 juli een koninklijke sprint - waarin Van Looy het met een zevende plaats moest stellen.
U kent het spreekwoord: na regen komt… nog meer ellende. In de rit van Bayonne naar Pau, op woensdag 4 juli, werd Rik door een jonge, onvoorzichtige motard - één van de volgers op een motorfiets - aangereden!  Ik hoorde het op de radio - het Philips-transistorradiootje dat ik toen het mijne mocht noemen - in een rechtstreekse reportageflits. En ja hoor, zoals bij elk dramatisch gebeuren weet ik nog precies waar ik mij op dat moment bevond: in de gang van ons huis in de Beringstraat.
Rik Van Looy gevallen! Rik bleek ernstig gekwetst in de nierstreek. Fotografen, met grote snelheid aangevoerd door weer andere motards, schoten er het beroemde beeld van de keizer van Herentals in nood, "ineengekrompen op de wegberm, een grijns van pijn op zijn bronzen gelaat, de nog gehandschoende vuisten in de lenden en liesstreek gedrukt", zoals enkele dagen later te lezen viel in het weekblad De Post. 
En verder: "De Faema-ploeg - op gele trui Schroeders en tweede kopman Planckaert na - verdrong zich bezorgd rond haar gewonde vaandrig. Steunend kwam Rik overeind, werd weer op de fiets geholpen en kreeg, na een vinnige achtervolging, weer aansluiting met de groep, waaruit inmiddels de pittige Eddy Pauwels - toekomstige ritwinnaar - in gezelschap van Rohrbach aan de haal was gegaan. De karavaan verademde" (sic).
Niet voor lang echter. Even verderop. Rik moet plassen. Bloed! Van Looy aan de kant van de weg… van de ploegmaats is enkel de hondstrouwe Sorgeloos (°1930) nog bij hem… tourdokter Dumas maant de geblesseerde wereldkampioen aan de strijd te staken. Rik Van Looy wordt door een helicopter naar het ziekenhuis van Pau gevlogen. Daar zal een nierbekkenbloeding worden vastgesteld. Door voort te fietsen was het bloed naar de blaas gezakt. "Men vond bovendien een steen in Van Looy's blaas", aldus nog De Post.
De Ronde must go on. De volgende dag, tijdens de eerste Pyreneeënrit, hees Tom Simpson zich - als eerste Brit ooit - in de gele trui. Niet voor lang echter, want in de klimtijdrit naar Superbagnères, op 6 juli gewonnen door Federico Bahamontes, de arend van Toledo, veroverde Van Looy's eerste luitenant Jef Planckaert (°1934) de leiding in de algemene rangschikking!
In de nacht van 6 op 7 juli deden zich in die Ronde van '62 vreemde feiten voor… Meer dan twintig renners bleken aan maag- en darmstoornissen te lijden - niet echt verbazend natuurlijk tijdens zo'n lange en veeleisende wedstrijd. Maar de renners van de Vlaamse Wiels-Groene Leeuw-ploeg van sportdirecteur De Kimpe, en met name de twee kopmannen van het team, de Duitser Hans Junckermann en de Belg Frans De Mulder, waren er wel heel erg aan toe.
"Albert De Kimpe verklaarde dat zijn renners tijdens de jongste nacht meermaals het bewustzijn verloren hadden", lees ik in een krantenknipsel uit die dagen. "Naar later werd vernomen zouden nog andere renners geleden hebben aan de gevolgen van voedselvergiftiging. De Kimpe dacht eerst dat de oorzaak lag bij de vis die de renners vrijdag opgediend kregen. Later bleek dat de renners van Raoul Remy, die verbleven in hetzelfde hotel waar ook de 'Groene Leeuwen' logeerden, en die hetzelfde voedsel hadden gekregen als de Belgische renners, geen spoor van vergiftiging vertoonden. Hierdoor begon men meer te denken dat de renners ziek zijn ten gevolge van ijskoude dranken die zij tijdens of na de tijdrit gebruikt zouden hebben" (einde citaat).
Later is de "bedorven vis"-affaire van de Groene Leeuw-renners door sommigen in verband gebracht met dopinggebruik. Wie zal het zeggen? In elk geval was van dopingcontroles in die tijd nog geen sprake, en werd er in het wielrennen ongetwijfeld één en ander geslikt, maar dat bewijst uiteraard nog niet dat het in dit geval om een slecht op de maag gevallen pepmiddel ging. Want voedselvergiftiging, dat bestaat écht natuurlijk: ik ben er zelf ooit het slachtoffer van geweest - in Spanje, en ook toen was een deel van onze trektocht-groep er door aangetast, en een andere geleding niet (al naargelang men vroeger of later aan tafel was gegaan).
Wat er ook van zij, in de zes daaropvolgende dagen, waarin Willy Vannitsen zijn tweede, en de kleine Brusselaar Emile Daems zijn derde rit won, wist Jef Planckaert, van de Faema-Flandria-ploeg, zijn gele trui te behouden. In één van zijn tekenstrookjes liet Marc Sleen hem met Van Looy telefoneren… "Allo, met de keizer? Weet ge… ze noemen me al meneer Joseph!!". Links staat Vannitsen: "En zeg hem maar dat IK al twee ritten gewonnen heb!". Rechts zien we hoe Van Looy's ploegleider Guillaume Driessens de gele trui van Planckaert letterlijk aan het uitknijpen is. Geen zweet- of waterdruppels vallen er uit, maar geldstukken. Ja, zo'n "truike", dat "brengt op…".
In Vlaanderen groeide inmiddels de hoop dat de West-Vlaming Jef Planckaert zou zorgen voor wat men eerder Van Looy had toegedicht: eindelijk nog eens een Belgische eindzege in de Tour de France. Het was tegen beter weten in: er stond immers nog een lange tijdrit op het programma, op het vlakke deze keer - en dat was nu net de discipline waarin Anquetil ongenaakbaar was, dat had hij al menigmaal bewezen.
Op vrijdag 13 juli - twee dagen vóór het slot van de Tour - was het zover. Jef Planckaert zou de 63 kilometer lange rit tegen het uurwerk aanvatten met een voorsprong van (amper) één minuut en acht seconden op Anquetil. "Hij zal zijn gele trui snel kwijt zijn" voorspelde Planckaerts vader enkele uren voor het grote treffen aan een journalist. Ik heb het krantenartikel niet meer, maar dat nuchtere, illusieloze standpunt is me altijd bijgebleven. Jef Planckaert zelf was een eenzelvige, zwijgzame, wat grimmige man: het contrast met de flamboyante Rik Van Looy kon niet groter zijn.
Ik luisterde naar mijn radiootje, op mijn speelkamer (voor mijn vaste lezers: het klein kamerke in de Beringstraat). En inderdaad: het in Vlaanderen zo verhoopte wonder voltrok zich niet. Anquetil verpletterde al zijn tegenstanders. Jef Planckaert - die tot overmaat van ramp ook nog bandbreuk leed - kreeg uiteindelijk meer dan vijf minuten achterstand aan de broek. Anquetil veroverde de gele trui en zou die niet meer afstaan.
Op zondag 15 juli eindigde de roemruchte Tour van '62 in het Parijse Prinsenpark. Op dezelfde dag werd een zekere Eddy Merckx (°1945) in het Waalse Libramont kampioen van België bij de nieuwelingen - de beginnelingen zegden wij toen.
Twee weken later werd Jef Planckaert op de citadel van Namen kampioen van België bij de beroepsrenners (de professionals).
Rik Van Looy zou de Tour de France nooit winnen. Wel zegevierde hij in 1963 in vier ritten én in het puntenklassement, en voegde hij in latere jaren nog drie tourritoverwinningen aan zijn rijkgevuld palmares toe. Hij is nu 78.
Jacques Anquetil won de Ronde van Frankrijk in totaal vijf keer (1957, 1961, 1962, 1963, 1964): toen een absoluut record. Hij overleed in 1987 op 53-jarige leeftijd, aan kanker.
Eddy Merckx zorgde in 1969 eindelijk voor nog eens een Belgische eindoverwinning in de Tour - precies dertig jaar na die van Sylveer Maes. Hij deed dat exploot over in 1970, 1971, 1972 en 1974 en evenaarde zodoende het record van Anquetil.
Jef Planckaert overleed in 2007 op 73-jarige leeftijd - ook aan kanker. In zijn woonplaats Otegem werd in 2009 een standbeeld voor hem onthuld. Het is niet erg gelijkend (vind ik).

Afbeelding: het originele Marc Sleen-stripstrookje uit het eerste Tourkrantje van dagblad Het Volk van 1962 - uit mijn in de zomer van 1962 aangelegde (maar later gedemonteerde) plakboek. 
(Bijna) alle Ronde van Frankrijk-tekeningen die Marc Sleen van 1947 tot en met 1964 vervaardigde werden in 1992 heruitgegeven in het prachtige boek van Frans Lodewijckx, De grote rondes van Marc Sleen, uitgeverij Reinaert-Het Volk, Gent.
Naast de in de tekst genoemde documenten uit mijn persoonlijk archief raadpleegde ik voor een aantal feitelijke gegevens ook de websites Wikipedia (Nederlandstalige versie), de Wielersite en Mémoire du cyclisme.