De jaren zeventig waren mijn zwerversjaren - relationeel en professioneel, en ook letterlijk: ik heb in die tijd heel wat avontuurlijke reizen en trektochten ondernomen. Ik zong het zoete lied van de vrijheid, en dat is een plezierige bezigheid, zolang je backing vocals hebt: een veilige thuishaven, een stabiele constellatie waar je na elke expeditie in terugkeren kunt.
Dat ik van mijn jaren-zeventig-zwerftochten uitgerekend deze aan de zuidkust van Engeland nu als eerste tot blogonderwerp maak, vind ik zelf vreemd. Zij was niet mijn eerste, eerder één van de laatste. Zij was niet de meest, eerder de minst adembenemende. Dat ik tijdens en meteen na die Engeland-reis er reeds één en ander over schreef, zal wel een rol gespeeld hebben: veel woorden lagen gebruiksklaar. Maar misschien was het net de gezelligheid van het niet-sensationele van die Engeland-excursie van '78, dat de doorslag heeft gegeven. De charme van het zin(nen) geven aan het niet-spectaculaire...
Plymouth, woensdag 23 augustus 1978.
De jeugdherberg van Plymouth huist in een pompeus gebouw met grote Griekse zuilen in de gevels: Belmont House, gebouwd anno 1820 door de architect John Foulster voor de Devonportse bankier John Norman. De Britse Youth Hostel Association heeft het in 1948 aangekocht. Er is een entrance hall, een dining room en een sitting room. De voormalige library is nu het kantoor van de jeugdherberg. Twee vorstelijke trappen leiden upstairs, waar de vroegere ballroom en picture gallery slaapzalen zijn geworden.
Plymouth, donderdag 24 augustus 1978.
De trektocht is afgelopen, na het ontbijt gaat onze famous walking party uit elkaar, terug naar Bristol, Birmingham, Cobham, Tooting… Het weer is nog altijd zeer zomers, de inschrijvingen voor het academiejaar beginnen pas op 5 september, en dus besluit ik nog wat in Engeland te blijven rondhangen, tot het weer slecht wordt, ik me eenzaam ga voelen of mijn geld op raakt. Ik zet mijn ik-ga-vrolijk-door-actie in met het boeken van een tweede nachtje in de jeugdherberg van Plymouth.
The Hoe is een ruim stadspark met een promenade, historische monumenten, en een wijds uitzicht op zee: hier wellen gevoelens van grootsheid en geschiedenis onweerstaanbaar in je op. Terwijl ik er een brief zit te schrijven komen twee imposante oorlogsschepen op mij afgevaren. Even bekruipt me de prettige gedachte dat het een attentie is van de queen, en vraag ik me af hoe ze te weten is gekomen dat ik hier ben…
"Morgen zal ik wellicht in de voormiddag nog in Plymouth blijven", schrijf ik naar het thuisfront, "en dan misschien ergens anders naartoe gaan, ik weet nog niet naar waar". Ja, hoe aantrekkelijk kan de vrijheid zijn, als de zon schijnt. "Op dit moment varen twee grote schepen van de Royal Navy de haven binnen, ik denk dat ze te bezoeken zullen zijn, want het zijn hier Navy Days of zoiets".
Duizend mijl beginnen onder uw voet zegt een Chinees spreekwoord dat mij niet toevallig te binnen schiet wanneer ik in Plymouth ben. Want inderdaad: hier begonnen de wereldreis van James Cook (1768), de fatale zuidpoolexpeditie van Robert Falcon Scott (1910), en de eenzame zeiltocht van Francis Chicester (1966). Van hieruit vertrok in 1588 de Engelse vloot - geleid door Francis Drake - om de naderende Spaanse armada van Filips II te verslaan. De legende wil dat Drake pas aan het werk ging nadat hij in alle rust zijn spelletje bowles - een soort petanque - had afgemaakt (in werkelijkheid wachtte hij tot de getijdenwerking gunstig was).
Het was ook vanuit Plymouth dat in 1620 de vrome Pilgrim Fathers - door de Amerikanen beschouwd als stichters van hun land - met het schip de Mayflower naar Amerika zeilden, om er de eerste Engelse kolonies van de nieuwe wereld op te richten. Op de Mayflower Pier in de oude haven van Plymouth herinnert het Mayflower Memorial aan dit historische vertrek. Voor Amerikaanse toeristen op zoek naar hun Europese roots is deze plaats een bedevaartsoord.
Bij dit alles dienen wel enige vleugjes relativering aangebracht. De Pilgrim Fathers waren geen Plymothians - ja, zo heten de inwoners van Plymouth, ik kan het ook niet helpen. Ze kwamen uit Lincolnshire en Nottinghamshire. De Mayflower Pier was niet de oorspronkelijke kade vanwaar de Pilgrim Fathers op hun boot stapten, die werd korte tijd na hun vertrek afgebroken, maar hij moet wel op ongeveer dezelfde plaats hebben gelegen. (Ach ja, wat is er authentiek aan al die zogenaamd historische plaatsen waar toeristen zich aan vergapen? Bitter weinig).
De Pilgrim Fathers waren ook niet de eerste Engelsen die voet aan wal zetten op Amerikaanse bodem. Verschillende Engelse handelsmaatschappijen hadden anno 1620 al de commerciële exploitatie van het nieuwe continent ter hand genomen. Zelfs aan boord van de Mayflower reisden handelaars mee - zij waren het trouwens die de onderneming voor het grootste deel financierden. Ik vermoed echter dat latere generaties Amerikanen verkozen een gezelschap halve heiligen tot hun voorvaderen te promoveren, liever dan een stel commerçanten. Pittig detail: de Pilgrim Fathers noemden de met hen meereizende ondernemers the strangers en betitelden zichzelf ongegeneerd als the saints.
Een wolkje godsdienstgeschiedenis. De Engelse kerk van de zeventiende eeuw was gematigd protestants. Dat was niet naar de zin van de puriteinen: radicale protestanten, die de Church of Engeland in een strengere protestante richting wilden duwen. De Pilgrim Fathers waren separatists: super-radicale protestanten - puriteinen die zich afgescheiden hadden van de volgens hen in des duivels klauwen geraakte Engelse kerk.
De puriteinen, en a fortiori de separatists, namen het met de christelijke plichten zo nauw dat ze er eerst hun eigen leven mee vergalden, waarna ze de pijlen van hun grimmig fanatisme en hun ziekelijke preutsheid richtten op hun in dans en vrolijkheid - en ja, ook al eens in de drank - verkerende medemensen. Hun tirannie werd zo erg dat de Engelse koning James I zich in 1604 verplicht zag bij verordening duidelijk te stellen dat de brave burgers van zijn koninkrijk zich - nà het bijwonen der goddelijke erediensten wel te verstaan - wel degelijk mochten verlustigen in dans, boogschieten, springen, spelletjes, drank en sport ("Englismen are not to be disturbed in dancing, archery, leaping, games, drinking and sports after divine service").
De sympathieke koninklijke interventie ten gunste van de libertijnse levenswandel luidde helaas een meer algemene vervolging in van al wie het met de Church of Engeland oneens was. De intolerante separatists namen de wijk naar tolerante oorden, met name Holland, waar ze - in Leiden - een Engelse kolonie stichtten. Dat werd geen succes, want de meesten van hen waren ongeletterde boeren die geen ambacht en geen jota Nederlands kenden en nauwelijks werk vonden. Waarop hun ontheemde blikken zich richtten op het (op het eerste gezicht) maagdelijke Amerika...
Plymouth, donderdag 24 augustus 1978.
's Avonds trek ik opnieuw naar de Barbican, de oude havenwijk van Plymouth - beland er in een kroeg waar de dame achter de toog elke klant "luv" (schatje) noemt. Omdat ik een kleine honger voel opkomen bestel ik een warme pastie. "You've to wait five min'es luv". In afwachting een biertje graag. "Kronenburg or Harp, luv?". Hm, Kronenburg ken ik, Harp niet, dus wordt het Harp. Hoeveel zal het zijn, alles samen? "Thirty-five pie, luv" (vijfendertig pence). Ik betaal alvast. "Thank ye, luv". De pastie komt eraan, blijkt gevuld met niet al te appetijtelijk vlees. Voor de derde keer die dag verbrand ik mijn tong, want net als de thee 's morgens en de soep 's middags is ook mijn avondlijke pastie gloeiend heet.
Plymouth, vrijdag 25 augustus 1978.
Je mag ten hoogste drie nachten in dezelfde jeugdherberg logeren: omdat ik niet het onderste uit de kan van het Britse jeugdherbergwerk wil halen neem ik mijn intrek in het Deva Guest House van Mrs. W. A. Pook, een bed-and-breakfast-gelegenheid aan Radford Road, op de West Hoe. Misses Pook heeft rood haar dat grijs wordt. Ze vraagt of ik de volgende ochtend door haar gewekt wil worden. Ik beken dat ik vooral 's morgens "a pretty good sleeper" ben en derhalve haar voorstel in dank aanvaard.
Bij de Barclays Bank in Cornwall Street wisselt miss H. M. Pickersgill - haar naam prijkt op een bordje bij het loket - mijn Belgische reservefranken om in Britse ponden.
Het dient gezegd: de zaken zijn in Plymouth goed geregeld. Als je aanstalten maakt om je op het zebrapad te begeven, komt het verkeer uit beide richtingen meteen tot stilstand, ook als er geen traffic warden (verkeersagent) in de buurt staat opgesteld. Ongewoon voor wie uit een land komt waar voetgangers nog steeds als overstekend wild worden beschouwd. Her en der vind je openbare toiletten, die onberispelijk schoon gehouden zijn. Er is gezorgd voor toiletpapier - op elk blaadje staat City of Plymouth gedrukt. Zoiets geeft de reiziger reden tot tevredenheid.
Plymouth, vrijdag 25 augustus 1978.
Het naar mijn smaak leukste museum van Plymouth - ik bezocht ook Elizabethan House en Merchant's House - is Prysten House (net achter Saint-Andrew's Church). Prysten House wordt in stand gehouden door een plaatselijk genootschap - kennelijk een oudedamesclubje dat de schatten in het fraaie gebouw met liefde afstoft. Er zijn hier zulke merkwaardige dingen te zien als een geheel uit champagnekurken vervaardigde maquette van Saint-Andrew's Church (een werk uit 1850, tot stand gebracht door de butler van de toenmalige dominee). Of een portret van Thomas Mudge, de uitvinder van de chronometer.
In één van de museumzalen werken de dames van het achtbare genootschap aan een meterslang wandtapijt, The Plymouth Tapestry. Aan de muur: een foto van de Amerikaanse ambassadrice in Groot-Brittannië, die ter gelegenheid van een bezoek aan Plymouth haar steekje kwam bijdragen. Op het infobordje lees ik: "Hon. Mrs. Ann Armstrong, U.S. Ambassador to London, puts two stitches in the sail of a ship in the Plymouth Tapestry, watched by the vicar John Watson, Tom Mor the designer of the Tapestry, and the Curate Michael Jones. 8.45 a.m. Sunday Feb. 20th 1977". Onder de foto hangt de naald waarvan Mrs. Armstrong zich bediende, in het oog zit nog een stukje draad. Kijk, dat noem ik nu historisch besef. Zo worden momenten bewaard, zo wordt de vergankelijkheid der dingen schaakmat gezet.
Aan het eind van mijn bezoek aan Prysten House heb ik nog een hartverwarmend gesprek met de dame aan de balie (ze is zo vriendelijk geweest mijn "beroemde" gele Samsonite-schoudertas, met daarin mijn fotospullen, in bewaring te nemen). Ze vraagt of ik toch niet vergeten ben ook de oude waterput te gaan bekijken. Ik druk mijn waardering uit door te bekennen dat ik soms op mijn stappen ben teruggekeerd, "to have a second look at some things", en dat ik ook het gebouw zelf zo "very fine" vind. Tja, antwoordt ze, wat is het toch dat zulke oude gebouwen zo gezellig maakt, en onze moderne huizen zo koud? Een vraag om over na te denken, en dat heb ik gedaan. Volgens mij is het het hout: de houten vloer, de houten zoldering, de houten ramen, de lambrisering, de knetterende houtblokken in het haardvuur...
Plymouth, zaterdag 26 augustus 1978.
Ontbijt om acht uur. Als ik om half acht mijn ogen opentrek komt de geur van misses Pooks English breakfast al de trap op gewerveld. Even later staat ze zelf voor mijn deur: "Eight o'clock, good morning!".
In de dining room staat een onvoorstelbare hoeveelheid kitsch uitgestald. Amper heb ik aan mijn tafeltje plaatsgenomen of daar zet misses Pook al een bord met bonen, eieren en twee stevige stukken spek voor mijn neus. Ik ben er niet zo voor om onze broeders de dieren op te peuzelen, maar zal ik het lef hebben om de bacon van misses Pook af te wijzen? Met de moed der beleefdheid werk ik het spek naar binnen.
Net dit weekend beleeft Plymouth zijn jaarlijkse Navy Days. Voor de vijftigste keer nog wel (1928-1978): the Golden Jubilee! Ik er naartoe. Ik neem de bus, want de Naval Base waar het evenement plaatsheeft ligt buiten het stadscentrum, in Devonport.
Ik vereer de HMS Fearless met een uitgebreid bezoek. Dat HMS staat voor: Her Majesty's Ship, het is maar dat u het weet. Zo'n marineschip is eigenlijk één grote machinekamer: leidingen, hendels, bouten... De matrozen zijn erg jonge knaapjes. De Engelsen zijn in grote getale naar hun oorlogsvloot komen kijken.
Plymouth, zondag 27 augustus 1978.
Door al mijn heen en weer geloop in Plymouth was ik toch wat vermoeid geraakt. Daarom boekte ik, bij wijze van slow down bij de busmaatschappij Wallace Arnold een zondags uitstapje naar Torquay. Van backpacker tot massatoerist, het is een klein stapje, en ach, het is maar voor even.
Op de heenreis krijg ik op de bus het gezelschap van een Engels gezin. Mom rookt. Dad leest de Sunday Express. Zoonlief neuriet het Smurfenlied van Vader Abraham (nu ja, het zal een Engelse versie zijn geweest veronderstel ik), en irriteert bij tijd en wijle zijn ouders met een flauw grapje ("What is the difference between an apple and an elephant? Try to eat an elephant").
Kingsbridge, maandag 28 augustus 1978.
Met de bus ben ik van Plymouth naar Kingsbridge gereisd. In het Cookworthy Museum, gevestigd in de Old Grammar School van Kingsbridge, tref ik een schilderijtje aan van een zeker W. Lidstone, uit 1869: een idyllisch beeld van Hallsands, zoals het was lang vóór de hallucinante nacht waarin het dorpje verging (zie mijn vorige blogstuk). Zee, strand, enkele boten, vissers aan het werk, twee dames met hoed en lange jurk die een handwerkje vervaardigen, twee in het zand spelende kinderen. Was die aan de lijn hangt te drogen. Huisjes gebouwd op rotsen die slechts een paar meter hoger liggen dan het strand.
Het Cookworthy Museum is genoemd naar de apotheker William Cookworthy (°Kingsbridge, 1705): "as a result of lengthy experiments, he discovered the nature of china clay and made the first true English porcelain" (iets wat hij overigens niet in Kingsbridge, maar in Plymouth deed). Hm, van een apotheker had ik toch eerder een medicijntje verwacht. Een indrukwekkend onderdeel van het museum is de Victorian Kitchen - de keuken van de Old Grammar School, met alles erop en eraan.
Kingsbridge, maandag 28 en dinsdag 29 augustus 1978.
Ik logeer in kamer nummer 28 van The Kings Arms Hotel. Zoals ik op een tekening in het Cookworthy Museum heb gezien, dateert dit hotel uit 1776. Ik slaap zowaar in een hemelbed: donkerbruin hout, dieprood fluweel aan het hoofd- en het voeteneind, versierde witte gordijnen in de vier hoeken, bijeengebonden met linten. Naast het bed staat op een tafeltje een nachtlampje met een oranjeroze lampenkap - als ik al het andere licht doof baadt de kamer in een rozig-romantisch licht. In dit zelfde bed sliep de Engelse koning George III toen hij Kingsbridge bezocht. Allemaal echt waar, behalve het laatste natuurlijk.
De eerste nacht inspireren Kingsbridge, het Kings Arms Hotel en het koninklijk hemelbed mij tot het schrijven van een hooggestemde boodschap aan mijn (op dat moment nog ver in het verschiet liggende) kinderen en kleinkinderen. "Ik heb heel wat gereisd de afgelopen jaren: Venetië, Joegoslavië, Zwitserland, de Pyreneeën, Senegal, Andalusië… Ik hoop dat mijn kinderen, kleinkinderen en verdere nakomelingen later al eens naar een plaats zullen reizen waar ik geweest ben. Dat ze bijvoorbeeld ook eens in Plymouth over de imposante Hoe-promenade zullen stappen, langs het standbeeld van Drake en het Navy-gedenkteken, zoals ik dat gisterenavond gedaan heb. Dat ze er iets zullen terugvinden van wat ik er ervaren heb. Dat het voor hen iets mag betekenen: te weten dat ik er ook geweest ben, er naar dezelfde dingen gekeken heb". De tweede nacht inspireren Kingsbridge, het Kings Arms Hotel en het koninklijk hemelbed mij tot het schrijven van een erotische brief aan mijn vriendin die at her home en onder ouderlijk toezicht de wetten der economie bestudeert. In een pub in de verte weerklinkt Don't be cruel van Elvis Presley.
Kingsbridge, dinsdag 29 augustus 1978.
In de voormiddag doe ik een heen-en-weertje naar Salcome (waar ik tijdens de trektocht al was geweest). Mijn rugzak laat ik in mijn hotel in Kingsbridge, zodoende klauter ik fluks naar de bovenste etage van de Western National-dubbeldekker-bus.
Op de terugreis, vooraan op de bus: een stel kinderen, jongens en meisjes. Het duurt even voor de bus start. Eén van de jongetjes, één en al ongeduld, maakt alvast motorgeluiden: brm, brm, brrrmm… "You don't have to make the noise", spreekt één van de meisjes hem eigenwijs toe, "the bus will make the noise itself".
Toch valt er iets te zeggen voor het idee van een geluidloze bus waarin de passagiers zelf voor het motorgeronk moeten zorgen: vrouwen met boodschappentassen, ambtenaren in een keurig pak, brutale schoolkinderen… en dan allemaal in koor: brm, brm, brrrmm…
Land's End, woensdag 30 augustus 1978.
Ik kan er maar niet genoeg van krijgen. Vanuit Devon reis ik, westwaarts, naar Cornwall. De trein brengt me tot Penzance, een bus tot Sennen Cove, vervolgens trek ik te voet tot Land's End - één van die plaatsen die mij door hun bijzondere ligging fascineren. De steile rotsen van Land's End vormen het meest westelijke punt van Engeland: het einde van het land, of het begin ervan. Ik laat er een gelegenheidsfoto maken, trek vervolgens langs de kustlijn tot aan de jeugdherberg van Saint-Just.
Land's End, donderdag 31 augustus 1978.
In het dorpscentrum van Saint-Just koop ik het boekje The Story of Cornwall van S. Daniell. Dan stap ik naar Cape Cornwall, en langs het coast path tot aan Dr. Syntax's Head, de rotsformatie van Land's End die écht, en helemaal, en precies het uiterste westpunt van het English mainland vormt (en als zodanig één van de extreme points of the United Kingdom)! Hier koop ik het boekje Land's End, My Heritage van Charles Neave-Hill. Enkele dagen eerder heb ik al Cornwall Long Ago van J. Wright gekocht. Ook dat bevalt me zo aan Engeland: waar je ook komt, wat je ook bezoekt: je kan er altijd - voor weinig geld - een boekje met geschiedkundige uitleg en kleurige plaatjes kopen.
Maar waarom heet dat meest westelijke rotspuntje van Engeland is 's hemelsnaam Dr. Syntax's Head? Die doctor Syntax - hij was geen arts maar een onderwijzer - was het hoofdpersonage van de roman The Tour of Doctor Syntax in Search of the Picturesque, geschreven door William Combe (1741-1823) - een parodie op de reisboeken van die dagen en met name ook op de Theory of the Picturesque van ene William Gilpin. In feite was het Syntax-personage een creatie van de aquarellist en karikaturist Thomas Rowlandson (1756-1827). De meest vooruitspringende rots van Land's End zou als twee druppels water lijken op het hoofd dat Rowlandson op zijn Syntax-figuur had gezet.
Overigens had de roman Dr. Syntax in Search of the Picturesque uit 1812 zoveel succes dat William Combe er "by popular demand" nog twee vervolgen op schreef: The Tour of Doctor Syntax in Search of Consolation en The Tour of Doctor Syntax in Search of a Wife. Voor de volledigheid vermeld ik dat Thomas Rowlandson niet enkel de geleerde heer Syntax tekende, maar zich ook aan lekker stoute - pornografische - prentjes waagde!
Cobham, vrijdag 1 en zaterdag 2 september 1978.
Alan Clemo, één van de trektochtgenoten met wie ik bevriend ben geraakt, heeft me uitgenodigd om aan het eind van mijn omzwervingen in the South of England in zijn ouderlijk huis te komen logeren. Hij woont in Cobham, niet ver van Londen. Een gezin met standing. De volgende dag zal Alan me Londen leren kennen. Op Buckingham Palace bezoeken we de Queen's Gallery, waar de tentoonstelling The Queen's Pictures, The Story of the Royal Collection from Henry VIII to Elizabeth II loopt. Ik koop de catalogus, en het boekje Britain's Kings & Queens van sir George Bellew.
Foto: Land's End, Cornwall, 30 augustus 1978, 528 miles from home…