vrijdag 12 augustus 2011

Echternach


Mijn oudste reisherinneringen hebben eigenlijk niets te maken met tochten die ik zelf heb ondernomen… maar met de reizen die mijn ouders in de eerste helft van de jaren vijftig maakten. Vooral dan met hun eerste buitenlandse vakantiereizen : in 1953 naar het Groothertogdom Luxemburg en in 1954 naar Duitsland. De ansichtkaartjes die ze mij stuurden, de cadeautjes die ze voor mij en de souvenirs die ze voor zichzelf meebrachten, de foto's… maar vooral toch de verhalen en de anecdotes die ze achteraf vertelden… moeten zo'n diepe indruk hebben gemaakt op mijn "kinderlijk gemoed" (toen nagenoeg nog het white sheet of paper waar de filosoof Locke het over had) dat die ouderlijke excursies, -en de namen van de plaatsen die mijn papa en mama bezochten : Echternach, Rüdesheim, Heidelberg…-, in mijn geest uitgroeiden tot een soort archetypische betekenissen voor het begrip "op reis gaan".
In mijn latere jaren ben ik op omzeggens al die bestemmingen zelf geweest, en nog altijd vertoef ik graag aan "de Romantische Rijn" en in het Zwarte Woud - er is veel landschappelijke schoonheid en veel cultuur (en het zijn beschaafde en goed georganiseerde contreien, wat je van veel exotische bestemmingen niet kan zeggen). Ik ervaar er ook een stukje geschiedenis van het reizen, want het zijn natuurlijk streken die al van in de 18de en 19de eeuw druk door reizigers zijn bezocht. Sommige plaatsen in de wereld zijn door het toerisme platgelopen en stukgemaakt (de Vlaamse kust bijvoorbeeld, en delen van de Spaanse), andere echter hebben de toevloed van bezoekers niet alleen goed opgevangen - maar hebben er een meerwaarde door gekregen. Je staat er in een traditie - de traditie van het reizen.
Zelf heb ik dat heel sterk ervaren in het Griekse Delphi : als je daar de heuvelflank met de tempels opklautert voel je je opgenomen in een eeuwenlange stroom van pelgrims en reizigers die, vanuit velerlei achtergronden en invalshoeken, dezelfde gang zijn gegaan. Er is zo'n leer die zegt dat ons persoonlijk bewustzijn na onze dood deel gaat uitmaken van een universeel, kosmisch bewustzijn, een soort "wereldziel" : daar in Delphi kon ik me bij die theorie "iets" voorstellen.  (Wat overigens niet wil zeggen dat ik er ook maar een zier zou van geloven. Dat we ons van een bepaalde opvatting een voorstelling kunnen maken betekent natuurlijk niet dat ze ook waar moet zijn : in Nederland kan ik me bijvoorbeeld perfect voorstellen dat de aarde een plat vlak zou zijn - toch ben ik ervan overtuigd dat dit niet het geval is).
Mijn ouders ondernamen hun "legendarische" reizen in 1953 en 1954 met hun buren en vrienden "Jef" en "Mit". Het waren autoreizen, met mijn vader aan het stuur van onze toenmalige groene Renault 4CV. Mijn vader stelde vooraf het reisplan op, en maakte tijdens de reizen foto's met zijn "boxke" (zijn Kodak-boxcamera). Ik werd tijdens die ouderlijke uitstappen ondergebracht bij mijn suikertante "Maikke" (Emma) en haar echtgenoot André. Hoewel die er alles aan deden om het mij in hun huis in Mechelen naar de zin te maken, was ik er toch niet graag, en had ik heimwee naar mijn ouders en mijn thuis.
De Luxemburg-reis duurde slechts drie dagen : van zondag 9 tot en met dinsdag 11 augustus 1953. "Wij zijn ‘s morgens heel vroeg vertrokken en wij waren heel opgetogen met deze eerste uitstap", schreef mijn moeder later in haar memoires. De heenreis liep via Leuven, Namen, Marche en Bastogne, waar men de onvermijdelijke tank, het stervormige Amerikaanse oorlogsmonument (toen nog nieuw : het was in 1950 ingehuldigd), en het oorlogsmuseum bezocht. Vanuit Bastogne ging het via Esch-sur-Sûre, Ettelbruck en Diekirch tot in Echternach. Een traject van 239 kilometer. Het aan de Sûre en de Luxemburgs-Duitse grens gelegen Echternach was toen ook al een populaire reisbestemming. De streek rond het plaatsje stond bekend als "Klein Zwitserland".
De twee nachten van de reis bracht men door in het hotel "Chez Léon" in Echternach (in 1966 heb ik er, tijdens een fietstocht, ook nog eens mijn intrek genomen - later is het verdwenen). "Die meneer Leon was een heel vriendelijke man die onze pa aansprak met professor", aldus mijn moeder. "Onze kamers waren proper en gezellig, maar de eerste nacht heb ik wel niet goed geslapen in dat vreemd bed". 
Op de tweede dag van hun reis maakten mijn ouders en hun vrienden eerst een grote wandeling in de omgeving van Echternach, langs plaatsen die aan een spannend jongensboek doen denken : Trooskneppchen, de Wolvenkloof, de Duivelskloof, het Labyrinth, de Perekop. De voettocht was "heel vermoeiend, want dat was klimmen en dalen langs rotsblokken en kloven", aldus mijn moeder.
In de namiddag ondernam het gezelschap een autorit langs de Sauer en de Moezel. Via Wasserbillig, Grevenmacher en Wormeldange ging het naar Remich, Mondorf en Luxemburg (de hoofdstad). In Remich bezocht men de wijnkelders, de “Caves St. Martin”. "Het was toen heel warm en wij waren licht gekleed met korte broeken en bloezen zonder mouwen. In die kelders hebben we dan al bibberend van de kou rondgelopen". Mondorf : "dat was een kuuroord gelijk Spa, maar veel mooier. Daar kon je dan aan verschillende kraantjes van dat bronwater drinken, dat een slechte zoutachtige smaak had. Ik denk dat het voor leverziekten was". Wat de stad Luxemburg betrof : "eigenlijk was daar niet zoveel te zien". Dan ging het langs Junglinster opnieuw naar Echternach. 's Avonds liep men nog wat rond in het stadje. De volgende dag reed het reisgezelschap via Vianden ("waar we de puinen van een middeleeuwse burcht bezocht hebben") en Clervaux terug naar huis.
Als souvenirs brachten mijn ouders uit Echternach een polychroom houten beeldje mee (zo'n twintig centimeter hoog), een muzikant met een accordeon voorstellende - en ook een "hummeltje" : een sculptuurtje van een jongetje met een hoedje, zittend op een hek. Voor mij was er een houten treintje, en een zonnehoed. Het houten beeldje van de accordeonist vond ik prachtig : ik heb er een levenslange liefde voor de houtsnijkunst aan overgehouden.


Alle in dit artikel verwerkte informatie komt uit de door mij geschreven familiekroniek en uit de memoires van mijn moeder Maria Budts.
De afbeelding boven dit artikel laat de eerste ansichtkaart zien die mijn ouders vanuit Luxemburg naar mij stuurden.  Ik was dol op dergelijke kaarten met een leuke en kleurrijke tekening, en met een luikje in, dat je kon open peuteren en waar dan, in de vorm van een muizentrapje, een reeks foto's uit tevoorschijn kwamen (beelden van landschappen en bezienswaardigheden).