In 1954 ondernamen mijn vader en moeder hun tweede buitenlandse vakantiereis. Nadat ze in 1953 het Groothertogdom Luxemburg hadden bezocht (zie mijn vorige blogbericht), togen ze nu, samen met hun vrienden "Jef" en "Mit", voor vijf dagen naar Duitsland - van woensdag 11 tot en met maandag 16 augustus 1954. De reisroute liep langs de Rijn en door het Zwarte Woud. Deze keer logeerde men elke avond in een ander hotel.
De eerste etappe bracht het gezelschap tot in Euskirchen. Mijn vader reed op die 11de augustus 1954 met ons groene Renaultje over de bekende dam op de Gileppe in Verviers (met het grote leeuwenbeeld) - en langs Monschau : "een heel mooi stadje met van die typische huisjes met veel houten planken bekleed", schreef mijn moeder later in haar memoires.
Dat men de eerste dag niet verder dan het relatief dicht bij de grens gelegen Euskirchen trok had alles te maken met het feit dat mijn moeder er een bevriend echtpaar wou bezoeken. Dat bracht er zijn vakantie door bij de dochter en de schoonzoon - laatstgenoemde was er als beroepsmilitair gekazerneerd. "Die woonden daar in een van de huizen die daar door het Belgisch leger ter beschikking werden gesteld van de beroepsmilitairen. Ze leefden daar als grote heren. Zij hadden daar een meid, een heel jong Duits meisje, zij hadden verwarming en verlichting, alles op kosten van het Belgisch leger", noteerde mijn moeder in haar memoires. "Later in de avond zijn we daar dan allemaal uitgeweest naar de club Josephine-Charlotte. Dat was de club waar de soldaten ‘s avonds samenkwamen en waar ze tegen voordelige prijzen konden gaan drinken. Toen we terug naar ons hotel reden hadden we daar een Einbahnstrasse (een éénrichtingsstraat) genomen, om er vlugger te zijn. Ondanks het late uur was er een politieagent die ons gezien had en toen we bij het hotel stopten kwam die naar ons toe. Mit en ik waren vlug het hotel binnengelopen. Onze pa heeft dan aan die agent uitgelegd dat wij van het buitenland waren en niet wisten wat Einbahnstrasse betekende. Die begreep dat en heeft ons verder met rust gelaten". De tijd dat je bij de Duitse politie nog goed weg kwam door de argeloze en onwetende toerist uit te hangen zal inmiddels ook wel tot de Vergangenheit behoren, vrees ik.
Op donderdag 12 augustus 1954, -de tweede dag van de reis-, trok men naar en langs de Rijn. "De volgende dag zijn we na het ontbijt vertrokken naar Bonn, waar we de Rijn overgestoken zijn", aldus mijn moeder. "Dan zijn we door het Zevengebergte gereden naar Königswinter". Men bracht een bezoek aan de even buiten het stadje gelegen Drachenfels : de legendarische berg aan de oever van de Rijn, waar Siegfried, de held uit de aloude Nibelungensage de draak zou hebben gedood! "Op de Drachenfels kon je met een tandradspoor, maar wij hebben ons laten rijden in een koets met paarden. Dat was heel prettig en we voelden ons als koningen"!
De reis volgde de loop van de Rijn. Men bezocht een middeleeuwse burcht (Arenfels, Gutenfels of Rheineck, dat heb ik niet met zekerheid kunnen achterhalen). "Dat kasteel was nog bemeubeld", aldus mijn moeder, "er stonden daar nog harnassen, en ook nog wapens uit die tijd. Er was daar een zaal met prachtige oude kasten en een heel lange tafel. Op die tafel lag er een tafelkleed dat in die tijd gemaakt was door de hofdames. Dat was zo fijn gestoken dat je bijna de steekjes niet kon zien. Die hofdames hadden daar verscheidene jaren aan gewerkt". De volgende bezienswaardigheid waar mijn ouders en hun vrienden halt hielden was de Lorelei-rots - u weet wel : die van het verhaal over de beeldschone nimf die er in het maanlicht haar gouden haren kamde en liedjes zong, en de schippers zo in haar ban bracht dat deze de gevaren van de stroom vergaten… (terwijl uitgerekend daar de Rijn op zijn smalst en zijn diepst is!). En u weet allicht ook dat de Duitse dichter Heinrich Heine dit verhaal anno 1822 verwerkt heeft in zijn onsterfelijk gedicht… Ich weiss nicht was soll es bedeuten, dass Ich so traurig bin… "Van boven op de Loreley had je een heel mooi zicht op de Rijn en de omgeving met bergen en kastelen", herinnerde mijn moeder zich.
De eindbestemming van die (tweede) reisdag was Rüdesheim. "We zijn daar dan tegen het avondmaal in het hotel aangekomen, een groot hotel met uitzicht op de Rijn". Het ging om het inderdaad zeer riante "Darmstädter Hof" (volgens informatie op het internet in recente tijden omgebouwd tot wooncomplex). "Het eten was er heel lekker en overvloedig. De kelner zei ons daar wat we er ‘s avonds moesten uitgaan naar de Drosselgasse. Die Drosselgasse was een heel smal straatje met langs beide kanten allemaal Weinstube (herbergen gespecialiseerd in wijn). Het zag daar zwart van het volk en wij hadden al hier en daar eens binnengeweest om te zien of er ergens plaats was want het zat er overal overvol.
Wij zijn dan terechtgekomen in de Felsenkeller. Daar zat iedereen aan van die lange tafels en er speelde een bandje van twee of drie man. Wij hadden daar plaats gevonden naast een groepje Hollanders. Die hadden al verschillende lege wijnflessen voor zich staan en zongen uit volle borst. Wij zaten daar in het begin wat onwennig bij, maar na het drinken van enige glazen wijn kwamen wij ook volop in de stemming en hebben wij ook hard gezongen en gedanst.
Daarna hebben wij nog eens in dat straatje rondgelopen toen het al donker was en daar liep iedereen met zo een klein lantarentje op de revers of op de blouse. Later zijn we dan nog ergens anders binnengeweest en weer wijn gedronken en gedanst. Zelf weet ik niet meer hoe wij terug in dat hotel gekomen zijn om te gaan slapen. Het schijnt dat ik tussen onze pa en Jef in met slepende voeten naar het hotel gebracht werd. Mit die was niet zo goed gezond en die had niet veel gedronken.
Dat moet daar dan een redelijk woelige nacht geweest zijn want toen ik ‘s morgens wakker werd lag ik met mijn hoofd aan het voeteinde van het bed. Bij het ontbijt zaten de anderen daar beneden in een soort veranda aan de voorkant van het hotel en ik lag daar boven door het venster te kijken want ik kon nog aan geen eten denken en zeker niet zien. Ik had daar door dat venster een prachtig zicht op de Rijn met al die witte boten en de bergen aan de overkant".
Natuurlijk hadden mijn ouders ook van die feestelijke lantarentjes gedragen. Eén ervan is bewaard gebleven : zie de foto boven dit artikel! Het is warempel een klein kunststukje : een mooi uitgesneden koperen lantaarn-mantel met daarin een lampje met een groen omhulsel. Een rode en een groene draad liepen naar de twee polen van een batterij, waardoor het lampje dus "echt" branden kon (ik weet dat ik dat als kind nog gedemonstreerd heb gezien). De mannen stopten die batterijen (die de vorm hadden van een plat doosje) in de bovenzak van hun jas - want ja, toeristen liepen er in de jaren vijftig nog deftig gekleed bij, dat bewijzen de foto's uit die tijd : een pak mét das! Maar waar bleven de dames met dat batterijtje dat het lampje deed branden, zo vroeg ik mij af? Ik vermoed dat bloezen toen, -meer dan nu-, voorzien waren van bovenzakjes - een beter antwoord weet ik niet te bedenken. Aan het bewaarde lantaarntje hangt een klein rond plaatje : "Rüdesheimer Schloss" staat er op - de naam van één van de wijnhuizen. Een heleboel van die "wandelende" (soms strompelende) rode en groene lampjes in dat smalle en donkere straatje : het moet een feeëriek schouwspel zijn geweest.
Inmiddels hebben mijn echtgenote en ik al een paar keer het genoegen beleefd in die zeer gemütliche und fröhliche Weinstuben in de Drosselgasse "een roemer wijn" (en meer dan één…) tot ons te nemen - en ik kan u verzekeren : men vergeet er de kommer en kwel des levens (voor een nachtje dan toch). Willi Ostermann (1876-1936) had gelijk met zijn liedje "Einmal am Rhein" (uit 1931) - het bekendste van een hele reeks Rijn-meezingers : "Einmal am Rhein / Du glaubst die ganze Welt ist dein, / Es lacht der Mund, / Zu jeder Stund', / Das kranke Herz, / Es wird gesund …".
En ja, nergens sta ik zó in de traditie van het reizen, dan in dat kleine Rüdesheim aan de Rijn - want niet enkel de grote Goethe (in 1814), maar ook mijn eigen ouders zijn me daar voorgegaan! De aandoenlijke lantaarntjes uit de fifties heb ik er nooit gezien. De Felsenkeller wél (hij ligt op de hoek van de Drosselgasse en de Oberstrasse). En ook in het Drosselhof heb ik van de hartverwarmende Stimmung genoten.
De volgende dag, vrijdag 13 augustus 1954, reden mijn ouders en hun vrienden het Zwarte Woud in… Maar dat is stof voor eens een ander blogverhaal.
Alle in dit artikel verwerkte informatie komt uit de door mij geschreven familiekroniek en uit de memoires van mijn moeder Maria Budts.
Over Goethe in Rüdesheim, zie artikel R. GOTTERT, Erinnerungen an Goethe (aflevering 100 van : Notizen aus dem Stadt-Archiv, Beiträge zur Rüdesheimer Stadtgeschichte), via internet (www),
http://www.ruedesheim.de/cms/download/Stadtarchiv/notizen/de_stadtarchiv_2007_SN100_Goethe.pdf, geraadpleegd augustus 2011.
Ga voor een prachtige oude versie (78-toeren-fonoplaat !) van Einmal am Rhein, en andere Rijn-liedjes gezongen door Willy Schneider, naar : http://www.youtube.com/watch?v=xqcXOrSu1mE