vrijdag 16 september 2011

Mieke en Proo


In de door mijn ouders nagelaten fotocollectie vond ik deze opname van "Mieke" en "Proo"… Fotografisch valt er wel wat op aan te merken, maar toch vind ik het een prachtig beeld - dankzij de twee personages die hier levensecht vereeuwigd werden, en ook wel door de glimp die we kunnen opvangen van hun natuurlijke omgeving. Ik schat dat de foto gemaakt werd in de jaren vijftig.
Mieke en Proo... dat waren nog echte "boerenmensen" - de enigen eigenlijk in heel mijn familie, zowel van moeders- als van vaderskant, die landbouwers waren. Mieke heette officieel Maria Josepha Schoeters : ze was een tante van mijn moeder, en geboren in 1887, als het eerste van de elf kinderen van mijn overgrootouders-langs-moederskant Jozef Constant Schoeters (1865-1928) en Maria Theresia Kuypers (1866-1946).  
In 1908 huwde Mieke, op 21-jarige leeftijd, met de tien jaar oudere Jaak Edward Dejonghe, alias "Proo". Waarom werd iemand die Jaak Edward Dejonghe heette in 's hemelsnaam "Proo" genoemd, en wat was de betekenis van die roepnaam? Marcel Salu (°1929), de kleinzoon van Mieke en Proo, die ik in de dagen dat ik dit artikeltje schreef een bezoek bracht, wist het ook niet.
Een hypothese… Boortmeerbekenaar Felix Gijbels (1900-1993) maakt in zijn (onuitgegeven) memoires melding van de brouwersgast "Waar Proo", die "goed thuis was" in het café van Felix' pleegmoeder "Mieke Messaar" (Marie Gijbels, 1870-1957), destijds gelegen op de hoek van de Leuvensesteenweg en de Beringstraat. Was die Waar Proo onze Proo? Ik vermoed het. "Waar" zal de volkse vervorming van "Edward" zijn geweest. De toevoeging "Proo" zou dan (kunnen) betekenen dat Edwards vader ook al "Proo" werd genoemd, en dat we "Waar Proo" moeten lezen als : "Edward, de zoon van Proo". In dit scenario zou Proo zijn naam dus geërfd hebben van zijn vader. Zou die misschien Prosper hebben geheten? 
Kennelijk had Proo in zijn jonge jaren in de (ook aan de Leuvensesteenweg gelegen) brouwerij Het Sas gewerkt - Felix Gijbels vertelt hoe Waar Proo en enkele kompanen vrachten gerst moesten afhalen aan het Boortmeerbeeks spoorwegstation en naar de brouwerij brengen. En ook hoe ze in de herberg een soort volksspel opvoerden, dat het dorsen imiteerde.
In mijn kindertijd (de jaren vijftig) woonden Mieke en Proo aan de Leuvensesteenweg, op de plaats waar nu de lampen- en luchterszaak Lichtland is gevestigd. Daarmee is meteen gezegd dat hun woning inmiddels geheel verdwenen is - plaats heeft moeten maken voor de grote-oppervlakten-commercie. De Leuvensesteenweg vormde in mijn jeugdjaren natuurlijk ook al de belangrijkste verbinding tussen Mechelen en Leuven, maar het was toen nog een fraaie, aan weerszijden met bomen afgezoomde kasseiweg, en van het onophoudelijke autogeraas van nu, -dat het wonen aan deze straat eigenlijk onmogelijk maakt-, was nog geen sprake.
Het huis van Mieke en Proo was "iets speciaals". Het was een boerderij, maar niet van het traditionele, lage, langgevelige type. Volgens kleinzoon Marcel was het gebouwd kort na de Eerste Wereldoorlog, nadat het vroegere woonhuis van Mieke en Proo door het oorlogsgeweld verwoest was (dat moet in 1914 zijn gebeurd, toen Boortmeerbeek een tijdlang in de vuurlijn lag, en de Duitsers er zich, zoals elders, baldadig gedroegen). Het was een hoog huis, "met stijl" - er was duidelijk een architect aan te pas gekomen (wat in die tijd toch meer uitzondering dan regel was). Ik vermoed dat het nieuwe huis gebouwd was via één of andere vorm van schadeloosstelling, en dat men in het kader daarvan allicht aan bepaalde bouwkundige vereisten had moeten voldoen.
Van dat "speciale huis" bestaan helaas geen foto's (het werd afgebroken in of alleszins rond 1990). Gelukkig zat de structuur ervan nog in Marcels geheugen gegrift : de schuur (met grote poort), de stal (met daarboven een hooizolder die men vanuit de schuur beklom), een ruime woonplaats en daarachter een keuken. Boven de kelder was er een "kellekamer" (kelderkamer), en op de eerste verdieping twee slaapkamers. In de voorgevel was "een groot wit kruis" gemetseld. Als men langs de voordeur binnenging, kwam men eerst in een halletje : van daaruit kon men naar de woonkamer, maar ook naar de kelderkamer, of de trap op naar boven.  Vóór het huis, langs de straatkant, stond een gemetselde waterput. Naast, maar los en op een zekere afstand van de woning, was een bakhuis gebouwd, met een oven waar brood werd gebakken.
Achter het huis staken enkele hoge fruitbomen hun kruin in de lucht : een notelaar, een perelaar, een kerselaar… en verderop rijpten allerhande vruchten en bessen aan bomen en struiken. Achteraan in de hof had Mieke haar bloementuintje. Ik weet dat ze de reputatie genoot over "groene vingers" te beschikken (al bestond die uitdrukking toen nog niet). Wat ze ook aan scheut of zaad in de grond stopte, en hoe achteloos ze dat ook deed : het groeide en bloeide! Misschien kwam dat omdat ze zoveel van bloemen en planten hield, en al wat ze kweekte met gulle hand uitdeelde aan wie bij haar langskwam.
In mijn kinderjaren waren Mieke en Proo al oude mensen. Mijn moeder echter had ze in haar jeugd nog in volle (landbouw)activiteit meegemaakt. "Als ik mij thuis verveelde ging ik naar Mieke", schreef ze in haar memoires. "Irma (de dochter van Mieke) was toen al getrouwd, maar er kwamen daar toch regelmatig kinderen uit de buurt. Madeleine (Schoeters) was er ook dikwijls bij en wat wij daar graag deden was 'draf trappen'. Die draf haalden ze in de brouwerij en ik denk dat het voor de dieren was".
En verder : "Bij Mieke hadden ze een stal met daarin een koe en een paar geiten. Ze hadden ook een paard en een varken maar die stonden in een andere stal. In de voorplaats was er een klein raampje van waar ge in de stal kon kijken. Bij Mieke was er ook een grote hof : langs beide kanten van het huis een stuk, en dan het grootste stuk langs achter. Ze hadden daar alle soorten fruit, zoals krieken, rode en witte kersen, rode bessen, moerbessen, 'stekebezen' (kruisbessen), appelen, peren, perziken, pruimen, mispelen...
Proo die reed alle dagen naar Brussel om melk te verkopen. Dat waren twee grote stopen die hij met de fiets naar Kampenhout-Sas bracht : daar nam hij dan de tram. Hij had van Brussel een hond meegebracht en ons wijsgemaakt dat hij die in de vuilbak gevonden had. Dat was een middelgrote hond, wit en zwart gevlekt, die aan een kot gebonden stond met een ketting. Soms mochten wij die hond losmaken om daar achter in de hof mee te wandelen, maar dat was niet wandelen, want die hond - Marki (Marquis) heette hij - die trok zo hard dat wij op onze buik vielen en zo werden meegesleurd!
Vanuit Mieke haar hof kropen wij onder de 'pinnekensdraad' (prikkeldraad) door naar de weide waar de beek liep. In de beek had Proo een houten plankiertje gemaakt voor als ze daar de was gingen spoelen. In de zomer gingen wij dan mee in ons badpak om in de beek pootje te baden en zogezegd te zwemmen. Toen ik volwassen was heb ik daar van 'onze pa' mijn eerste zwemlessen gekregen.
Wat ik ook graag deed was met de kar meerijden. Aan het Kampenhout-Sas stond er toen een kasteel van baron de Fierlant en de boeren gingen daar gras maaien en hooien. Ik denk dat ze die weiden huurden. (Kleine) patatten rapen heb ik ook dikwijls gedaan, en ik heb ook veel 'varkenspatatten' gegeten : die werden gekookt in een grote 'koeketel'. Ge moest die dan pellen en er wat zout op strooien". Aldus de herinneringen van mijn moeder Maria Budts aan Mieke en Proo. Voor een goed begrip : met "onze pa" bedoelde ze niet haar vader, maar haar verloofde en echtgenoot (mijn vader) Oscar Wollebrants.
Proo was (in de tijd dat ik hem kende) "niet veel van zeggen" - een zeer stille man. Als kind viel het mij trouwens op dat oude mannen over het algemeen zo zwijgzaam waren. Toen vond ik dat vreemd. Nu ik zelf de zestig voorbij ben, kan ik moeiteloos redenen bedenken waarom de gevorderde leeftijd niet uitnodigt tot vrolijk snateren. Hoe ouder we worden, hoe dichter we bij het einde van ons leven komen, dat is zeker. Hoeveel tijd rest ons nog? Denkend aan de dood wordt iedereen stil - als willen we alvast wennen aan de eeuwige stilte die ons wacht. Want, zoals Shakespeare al besefte : the rest is silence!
Maar uiteraard lopen ook oude mannen niet voortdurend aan hun dood te denken, en dus moeten er nog andere redenen zijn waarom het lachen en de lichtvoetige praat hen is vergaan. Wie een aantal jaren (en dat hoeven er zelfs nog niet al te veel te zijn) in het leven heeft meegedraaid, heeft onvermijdelijk emotionele blutsen, builen, krassen en schrammen allerhande opgelopen. Niemand ontsnapt daar aan. Naast die kleinere kneuzingen loopt elk van ons mettertijd ook één, twee… misschien wel drie… ernstige kwetsuren op - een chronische ziekte of een lichamelijke handicap soms, maar zeker ook geestelijke wonden die niet of nauwelijks genezen, slepende pijnen die we meedragen tot in ons graf. Het voortschrijdend bestaan tekent ons - de lust tot lachen en babbelen kwijnt weg...
Mieke en Proo hadden één kind, hun dochter Irma (1911-1988) - net als haar moeder een schat van een vrouw. Ze huwde in 1929 met Jan Armand Salu. Het echtpaar kreeg één zoon, die uitgroeide tot een opvallend knappe man met een snorretje - de al genoemde Marcel. 
In 1958 vierden Mieke en Proo hun gouden huwelijksjubileum. Proo stierf in zijn woning aan de Leuvensesteenweg op 20 november 1962, op 85-jarige leeftijd. Mieke bracht haar laatste levensjaren door in het huis van haar dochter en schoonzoon in de Beringstraat - door een ongelukkige val aan haar stoel gekluisterd. Ze overleed er op 11 juni 1979. Ze was 92 jaar oud geworden. Boerenmensen moeten hard werken, zijn veel buiten, en leven lang.

Bronnen : de memoires van mijn moeder Maria Budts en van Felix Gijbels ; gesprek met Marcel Salu (kleinzoon van "Mieke" en "Proo"), Haacht, 13 september 2011 ; eigen herinneringen.