vrijdag 1 januari 2016

Nieuwjaarsbrieven


Het schrijven van een brief met nieuwjaarswensen, die op 1 januari gaan voorlezen, en dan één of andere vorm van beloning ontvangen, is één van die aloude geplogenheden die aanvankelijk door volwassenen werd beoefend, maar geleidelijk een loutere aangelegenheid van en voor kinderen is geworden. Oorspronkelijk "gedrukt onder een houtsnede", waren de wensen "op rijm gesteld, aangeboden aan de burgerij door de nachtwakers en dergelijk slecht betaald gemeentepersoneel, om een fooi", zo lees ik in Van Goor's Folkloristisch Woordenboek van Nederland en Vlaams België. Dit gebeurde nog "tot diep in de 19e eeuw". Toen was het echter ook al "de gewoonte, dat kinderen een liefst berijmde nieuwjaarswens schreven voor de grootouders, ooms en tantes en wie verder in aanmerking kwamen. Deze nieuwjaarswensen werden vaak op school geschreven onder het oog van de meester. Ze moesten prijken in een gedrukte rand met bladeren en bloemen".
Toen ik in 1977 voor de openbare omroep wekelijks een (bescheiden) eigen radioprogramma met geschiedkundig-volkskundige inhoud maakte, liet ik in de eerste aflevering daarvan mijn vader aan het woord. Omdat hij een aangenaam en boeiend verteller was - zeker. Maar vooral ook als een soort hommage aan de man die ik van jongs af aan het meest bewonderde en liefhad. Mijn vader is inmiddels al meer dan vijfentwintig jaar geleden overleden, maar de grote waardering en de diepe genegenheid die ik voor hem koesterde zijn gebleven, en eigenlijk valt mijn leven uiteen in een helft voor en een helft na zijn dood. Niet zonder ontroering haal ik - om maar iets te noemen - elk jaar tegen Kerstmis het houten kerststalletje boven dat hij zo rond 1950 eigenhandig in mekaar knutselde. En komt het, voorzien van de oude, vrij gehavende, plaasteren figuurtjes, naast onze kerstboom te staan...  
Dit blogartikeltje ziet echter op nieuwjaarsdag het internet-levenslicht, daarom laat ik het familiale kerststalletje voor (misschien) eens een latere gelegenheid, en diep ik het verhaal op dat mijn vader in december 1976 - het was op donderdag de 16de om precies te zijn - vertelde over het schrijven en het aanbieden van nieuwjaarsbrieven in zijn kinderjaren! Het door mij - toen nog met bandopnemer - vastgelegde relaas werd op de radio uitgezonden op zondag 2 januari 1977.
Wat nieuwjaarsbrieven betrof was mijn vader een ervaringsdeskundige: hij had er als kind - hij was van 1921 - zelf geschreven, en had in latere jaren, als onderwijzer, het twijfelachtig genoegen genoten het productieproces ervan bij zijn leerlingen in goede banen te leiden. In zijn verhaal riep hij in principe de geplogenheden uit zijn eigen kindertijd op, maar werden de sores van de onderwijzer zo levendig geschilderd dat men... hm, een sterk inlevingsvermogen berust veelal op eigen ervaringen, niet?
Tijd om mijn vader Oscar Wollebrants (1921-1989) aan het woord te laten, en uit de doeken te laten doen hoe in zijn kindertijd - met veel zorg en zorgen - de nieuwjaarsbrieven voor (in principe) peter en meter tot stand werden gebracht...  
“Enige weken voor Nieuwjaar verschenen die brieven in de kruidenierswinkels en ook in ’t snoepwinkeltje vlak bij de school werden die verkocht. Met wasspelden hingen ze aan een koord in het uitstalraam. Zo’n brief, dat herinner ik mij nog heel goed, kostte van één frank voor de gewone, tot twee-en-een-halve frank voor de allermooiste exemplaren.
De week voor de kerstvakantie werden de nieuwjaarsbrieven onder de leiding van de meester in de klas geschreven. Eerst was er de controle van de handen. Ongeveer de helft van de klas moest eerst naar de grote pomp op de speelplaats om eens goed zijn handen te wassen. 
Dan volgde er een reeks van meesterlijke vermaningen. Zo van: “schoonste geschrift hé jongens” - “en geen fouten” - “en geen vlekken hé mannen” - “en let op de kruiskes en de puntjes die ik gezet heb”! In die zenuwachtige, gespannen sfeer werd dan het sein op groen gezet en mochten wij met schrijven beginnen.
Na een poosje deden zich natuurlijk de eerste dramatische vergissingen voor. Iemand had een zin overgeslagen! Iemand anders had een grote uitschuiver gemaakt, als gevolg van een onverhoedse armstoot van zijn buurman... Iemand had een vlek gemaakt! Iemand anders zat met een hele sterrenhemel aan vlekken! Het papier van die brieven was van niet zo’n geweldige kwaliteit, het was eerder ruw, en soms bleef de ballonpen waar wij mee schreven, en die een heel scherpe punt had, achter een vezel van het papier haperen: de inkt spatte dan als een zeepbel open op het blad, met een aantal grote en kleine vlekken als resultaat!
De meester, die vloog van hier naar daar door de klas, gewapend met een inktgom en een pennenmes, om de gevolgen van die inktongevallen zo goed en zo kwaad als het ging weg te werken. Daarbij moogt ge niet uit het oog verliezen: nu zijn het klassen met vijftien of twintig leerlingen, wij zaten  toen met vierenvijftig kinderen in onze klas, en dat was helemaal geen uitzondering. Het was dan ook niet te verwonderen dat zelfs de kalmste meester al eens zijn geduld verloor, en er zeer onpedagogische woorden als ‘ezel’ of ‘lomperik’ door de klas weerklonken.
Op nieuwjaarsdag zelf trokken we dan naar onze peter en meter. Voor zo’n peter was dat toen een hele sensatie om een broekventje van zeven jaar een brief vol grote, plechtstatige woorden te horen lezen. Dikwijls kon hij zelf maar half lezen of schrijven. Als de brief voorgelezen was volgde er een diepe buiging, en dan werd het hele geval aan de peter overhandigd, die de brief langs alle kanten bekeek en keurde, en steeds maar herhaalde: ‘hoe schoon... hoe schoon toch... en hoe schoon geschreven manneke’!
Als nieuwjaarscadeau kreeg ik bij mijn peter een grote ‘pontekoek’ (pondkoek, peperkoek) met veel suiker, en vijf frank voor mijn spaarpot. Mijn meter was vrijgeviger: daar was het een wollen sjaal of zelfgebreide kousen, en tien frank voor mijn spaarpot”!

Foto: fragment van een door mij geschreven nieuwjaarsbrief, december 1958.

Geraadpleegde bron: K. TER LAAN, Van Goor's folkloristisch woordenboek van Nederland en Vlaams België, Den Haag, 1974.