vrijdag 28 september 2012

Villa Silberblick


"Je wist toch dat Nietzsche hier zijn laatste jaren heeft doorgebracht en hier gestorven is?" vroeg mijn vrouw toen ze fris gedouched uit de badkamer kwam.
Ik wreef de slaap uit mijn ogen en realiseerde me geleidelijk dat ik in een hotelbed in Weimar lag. De hersenen zijn, zoals men weet, een complex geheel waarvan de onderdelen relatief autonoom functioneren - of niet functioneren. 's Morgens vroeg heb ik wat tijd nodig om ze allemaal in alerte toestand te brengen en op elkaar af te stemmen.
"Euh… euh… ja… ja…" - of iets van die strekking moet mijn antwoord zijn geweest. In feite was het nee. Op dat moment. Maar eigenlijk was het toch ja, want natuurlijk had ik ooit die foto's gezien van de zwaar zieke Nietzsche in een leunstoel, in een villa, liefdevol verpleegd door zijn zus Elisabeth… meermaals zelfs had ik die gezien, en ongetwijfeld had ik toen ook geweten dat die foto's, en die villa, en die zus… dat dat allemaal in Weimar was.
Maar vanaf mijn blijde intrede in Weimar was ik zo in de ban van Goethe - de grote Goethe, het huis waarin hij had gewoond, de straatjes en pleinen die hij had belopen, het park aan de Ilm, zijn Gartenhaus aldaar… en dan al die figuren die hem nabij waren geweest, Frau von Stein, en Johann Peter Eckermann, en Christiane Vulpius, en de hertog van Saksen-Weimar, en waar die hadden gewoond en rondgedwaald… Schiller was er helemaal bij ingeschoten, en Nietzsche, toch ook één mijner idolen… in de verste verte niet aan gedacht! Ik geef het toe: ik was ten prooi aan een compleet op Goethe gerichte tunnelvisie.
Gelukkig heeft mijn vrouw de voor mij geheel onbegrijpelijke gewoonte vroeg op te staan, en houdt ze zich dan in stilte bezig met het bijwerken van ons reisverslag en het consulteren van de reisgidsen. Dat reisverslag - vroeger op een blocnote, nu op de laptop - dat doet ze dus helemaal voor mij, want zelf heeft ze de beschikking over een geheugen dat minstens zo groot is als mijn vergeetachtigheid.
Ik heb graag zo'n reisdagboek om alle waars en wanneers van onze ondernemingen niet enkel voor mezelf, maar ook voor het nageslacht te bewaren. Dit laatste is een intentie die getuigt van enige ijdelheid, ik geef het toe, en die voortspruit uit een allicht ijdele hoop, want ik moet de eerste nazaat die zich voor mijn wederwaardigheden interesseert nog tegenkomen.
"Het huis waar Nietzsche door zijn zus werd verzorgd, en waar hij gestorven is, staat er nog. Het is in de Humboldtstrasse, even buiten het centrum, ik denk dat we er te voet naartoe kunnen", aldus mijn echtgenote. "Het heet Villa Silberblick en men kan het bezoeken".
Zoals steeds wanneer mijn vrouw iets opwindends suggereert, had ik aan haar halve woord genoeg om in actie te komen, te meer daar Friedrich Nietzsche (1844-1900), zoals al vermeld, toevallig ook nog één van mijn favoriete culturele monumenten is. Laat ik het zo zeggen: voor mij is der Friedrich de eerste filosoof die het denken van de hedendaagse westerse mens heeft gedacht - met al de intellectuele moed die daarvoor nodig was (en is), want wie de zaken van het zijn van de wereld en de mens onverschrokken, in the cold light of day bekijkt - niet langer gepamperd door dromen over goden en hiernamaalsen - die heeft moed nodig om niet aan de dan opduikende uitzichtloosheid en zinloosheid ten onder te gaan.
Wat mij in Nietzsche erg bevalt, is dat hij - in tegenstelling tot omzeggens alle andere filosofen, van Plato tot Kant - niet de pretentie had een systeembouwer te zijn: in geen van zijn boeken, en ook niet in zijn oeuvre als geheel, wordt een allesomvattende, totalitaire "waarheid" over de werkelijkheid uiteengezet.
Integendeel! Nietzsche was de grote ontmaskeraar van zulke "waarheidssystemen", hij ging er met de hamer tegenaan. Gelijk had hij. Want of het nu gaat om godsdiensten, ideologieën, of zelfs om de moderne wetenschap: allemaal pretenderen ze "dé waarheid" - de enige, echte, zaligmakende - in pacht te hebben (ze voeren er zelfs heilige oorlogen voor), terwijl hun "waarheden" de facto perspectivistisch en strategisch van aard zijn.
Perspectivistisch wil zeggen: dat het beeld dat ze van de werkelijkheid ophangen bepaald is door hun gezichtspunt, en daardoor gekenmerkt door selectie, vertekening en vervorming. De zaken worden bekeken vanuit een bepaalde hoek, in een bepaald perspectief. Strategisch betekent: dat ze uitgedacht zijn en verkondigd worden met bepaalde bedoelingen.
De eerste (en de nog meest eerbare) van die bedoelingen is, dat de zogezegde "waarheden" een geestelijk houvast bieden: ze helpen de mens zich te oriënteren, zich te handhaven, ja zich zelfs enigszins thuis te voelen in een werkelijkheid die in feite afschrikwekkend en onleefbaar is.
Godsdiensten, ideologieën, wetenschappen doorgronden de wereld niet écht, de waarheden en zekerheden die ze aanbieden zijn illusies. Maar kennelijk hebben (vele… de meeste…) mensen nood aan zulke begoochelingen. Zo kreeg in Nietzsches eigen tijd het atheisme wel een groeiend aantal aanhangers, die alle godsdiensten afzwoeren, maar blijkbaar toch een existentiële behoefte hadden aan een vervangend geloof, want het werden Marxisten, die geloofden in de klassenloze maatschappij als een soort toekomstig paradijs op aarde, of het werden scientisten, die geloofden dat de wetenschap op alle vragen een waar en zeker antwoord zou geven en alle problemen van de mensen zou oplossen. Zelf verkoos Nietzsche - en dat maakt hem tot een voor zijn tijd zeer bijzonder iemand - onverschrokken de ijzingwekkende waarheid onder ogen te zien dat er niets is dat de mens een werkelijk houvast kan bieden.
Wij dus (houvastloos) naar de Humboldtstrasse (die in Nietzsches tijd overigens Luisenstrasse heette), een laan die ons vanuit het stadscentrum naar een buitenwijk van Weimar voert. De omgeving roept een vermoeden van vroegere grandeur op, en tevens de veronderstelling dat deze chique buurt in de jaren van het DDR-communisme moet zijn verlept (maar eerlang allicht heropfleuren zal). Het is dinsdagnamiddag 28 september 2010. In de voormiddag hebben we Goethes Gartenhaus en Goethes Wohnhaus bezocht, en heb ik een (kleine) porceleinen buste van de grote man gekocht: hij heeft dus niet de minste reden zich verwaarloosd te voelen.
Opwaarts gaat de weg, want de Villa Silberblick - eigenlijk is het Zum Silberblick - ligt op een landschappelijke glooiing ten zuiden van Weimar. Haar naam heeft ze trouwens van die heuvel overgenomen. Het vrij imposante huis draagt nu het nummer 36. Het werd op 1 juli 1897 aangekocht door Meta von Salis-Marschlins, een bemiddelde Zwitserse Nietzsche-fan, waarna het Nietzsche-archief, Nietzsches twee jaar jongere zus Elisabeth (°1846) én de (zwaar zieke) filosoof zelf er werden in ondergebracht. Tot dan toe hadden Nietzsches in Naumburg wonende moeder en haar meid Alwine Freytag zich over hem ontfermd, maar moeder Nietzsche was op de 20ste april van dat jaar overleden.
Die zus van Nietzsche "geniet" in de geschiedenisboeken een nogal kwalijke reputatie. Ze staat bekend als Elisabeth Förster-Nietzsche, want ze was gehuwd geweest met Bernhard Förster, met wie ze enkele jaren in een Duitse nederzetting in Paraguay had doorgebracht (waar haar man zich anno 1889 van het leven had beroofd). Ze heeft er in niet geringe mate - en met volle overtuiging - toe bijgedragen dat de figuur en het werk van Nietzsche in de jaren twintig en dertig (ze heeft geleefd tot in 1935) verweven raakten met het nationaal-socialistische gedachtengoed, en aarzelde niet om in dat kader nogal "losjes" met het werk van haar broer om te springen. Adolf Hitler heeft de Villa Silberblick overigens verschillende keren met een bezoek vereerd.
Nietzsche Archiv staat in grote letters op de voorgevel van Villa Silberblick te lezen. Hoe vaak zijn de dingen niet anders dan er in grote of kleine letters op geschreven staat? In werkelijkheid bevindt het Nietzsche-archief zich al van in de jaren vijftig in het Goethe- und Schiller Archiv, dat - zoals zowat alle historische locaties in Weimar - heden ten dage beheerd wordt door de Klassik Stiftung Weimar en gelegen is in de Hans Wahl Strasse.
Zo druk bezocht het woonhuis van Goethe is, zo rustig is het in de Villa Silberblick. We zijn de enige bezoekers. Het is overigens pas sinds de Wende (de val van het Oost-Duitse communistische regime) dat het pand voor de toeristische bezoeker openstaat - en dan nog alleen maar het gelijkvloers, waar een klein museum is ingericht.
Als de conservatrice verneemt dat we uit Vlaanderen komen, gaat ze er van uit dat we het door de Antwerpse kunstenaar Henry Van de Velde (1863-1957) ontworpen Jugendstil-interieur en -meubilair komen bewonderen - kennelijk nog al eens de reden waarom volksgenoten van ons naar hier afzakken. Dat interieur dateert echter van na de dood van de filosoof, net als de grote vestibule die aan de voorgevel werd bijgebouwd.
Friedrich Nietzsche overleed in de Villa Silberblick op 25 augustus 1900 (een zaterdag), slechts 55 jaar oud. In 1902 werd het huis eigendom van zijn zus, die het door de Vlaming Van de Velde liet renoveren. Het binnenhuis is dus sterk van uitzicht veranderd sinds de dagen dat der Friedrich hier zijn zwanenzang zong. Hij sleet zijn dagelijks leven trouwens hoofdzakelijk op de bovenetage, die echter niet te bezoeken is - daar huist nu een filosofisch instituut, het Kolleg Friedrich Nietzsche. Maar het doet een mens toch iets om rond te waren op de plek waar ooit de grote filosoof heeft rondgesjokt, ook al was hij dan niet goed meer bij zijn verstand.
Die waanzin van Nietzsche, die hem in de tien laatste jaren van zijn leven teisterde, moet zowat de meest legendarische gekte van heel de cultuurgeschiedenis zijn. Vertellersgewijs gesproken ligt het voor de hand de geestelijke hoogten waarop hij zich had gewaagd - het achter zich laten van alle godsdienstige en ideologische houvasten, ja zelfs van de fröhliche Wissenschaft - als bron van zijn mentale instorting aan te wijzen. Een te gemakkelijke hypothese. Veelal wordt aangenomen dat lichamelijke oorzaken aan de basis van het tragische lot van de filosoof hebben gelegen, maar waarin die precies bestonden, dat blijft een omstreden en onopgehelderde aangelegenheid.
In het museum krijgen we vooral documenten te zien, het meest spectaculaire object - afgezien van Nietzsches dodenmasker, maar op dat soort luguberalia heb ik het niet zo begrepen - is zijn schrijfmachine, die overigens in niets gelijkt op de oude Remington-exemplaren die ik me herinner uit mijn kinderjaren of die men wel eens in oude films tegenkomt. Een vreemdsoortig toestel is dit, kort na 1860 vervaardigd voor blinden - en aldus verwijzend naar Nietzsches slechte ogen. Het koper ziet er glimmend nieuw uit - ofwel heeft de filosoof deze schrijfmachine niet al te veel gebruikt, ofwel werd ze zeer gründlich gerestaureerd (ook zou het best kunnen dat beide hypothesen van toepassing zijn).
Volgens Friedrich Nietzsche is de wereld één grote chaos, en dus niet in een systeem, in "een waarheid" te vatten. De werkelijkheid bestaat uit een bonte veelheid van fenomenen die alle gedreven worden door een "wil tot macht". Zij is een gigantische chaos van tegen elkaar opbotsende, met elkaar in een eindeloze strijd gewikkelde drijfveren. Elk organisme - zeker ook de mens - is uit op macht, in de eerste plaats de macht om zichzelf in stand te houden.
Méér dan dat zij een chaotische veelheid van "machtswillen" is, valt er volgens Nietzsche over de werkelijkheid niet te zeggen. De wereld vormt geen eenheid, geen geordend geheel, en kan dus nooit ten volle begrepen en uitgelegd worden (om het met een filosofische vakterm te zeggen: hij is niet intelligibel).
Het zijn ook "machtswillen" die kennis-, normen- en waardensystemen zoals godsdiensten, ideologieën en wetenschappen voortbrengen. Deze ideeënb(r)ouwsels kunnen dan wel pretenderen belangeloos te zijn en ons één of ander heil te bezorgen, maar worden in feite geconstrueerd, en aan de man en de vrouw gebracht, om de belangen te dienen van één of andere machtswil, al gebeurt dit veelal op zo'n listige wijze dat we het niet door hebben.
Wat ik, afgezien van die visie van Nietzsche op de wereld, ook fascinerend vind, is dat men de rond de Villa Silberblick gelegen tuin in mag, en zo om het huis heen kan lopen. Opkijkend naar de ramen van de bovenverdieping, naar kamers waarvan ik de aankleding en meubilering niet ken… ja… daar achter dat grote lege raam… daar zie ik 'm zitten, de afgetakelde filosoof, die al bijna niet meer van deze wereld is… in een zware, zwart-houten, met rood fluweel beklede zetel, zoals mijn grootmoeder er ook één bij het raam had staan (het kussentje dat er in lag heb ik nog). En warempel, hij ziet ons ook…  kijkt naar ons… steekt de hand op, een vermoeid wuifgebaar, met daarin heel de tragiek van de mens die ziek, machteloos, hulpeloos naar zijn levenseinde glijdt. 

Afbeelding boven de tekst: voorgevel van Villa Silberblick in Weimar, eigen foto, 28 september 2010.

vrijdag 21 september 2012

Geen excuses


En zo is hét sportevenement van dit jaar dan ook alweer voorbij. En nee, natuurlijk heb ik het dan niet over de Tour de France of de Olympische Spelen van Londen, maar over de 16de Herfstjogging van Boortmeerbeek, die plaatshad op zondag 16 september jongstleden.
Het zal u ongetwijfeld verwonderen, maar ik heb niet gewonnen. Neen, in tegenstelling tot wat algemeen, en zeker in kringen van kenners en ingewijden, werd verwacht, heb ik dus niet gewonnen.
Maar wees gerust: ik ga geen excuses zoeken voor mijn niet-overwinning (het woord nederlaag klinkt euh… zo niet-positief), dat is mijn genre niet. Als ik al eens ergens enigszins in tekortschiet, dan geef ik dat onomwonden toe, zo ben ik. Ja, ik kan hard zijn voor mezelf. Ongenadig de waarheid onder ogen zien, ook als ze een beetje pijnlijk is, ja zelfs als het om een niet-overwinning gaat. Zeggen waar het op staat, kort en krachtig, zo zit ik in mekaar.
Aan de voorbereiding heeft het niet gelegen. Enkele dagen voor de wedstrijd hebben we met de absolute beginners - de dit jaar gestarte runners van joggingclub Icarus - het parcours verkend. Onze coach heeft - op vraag van één van ons - geduldig uitgelegd dat men niet zelf voor startblokken diende te zorgen, aangezien het niet gebruikelijk is zulke hulpmiddelen op de lange afstand (3,5 kilometer!) aan te wenden. We hebben ook geoefend hoe men in de atletieksport op een waardige manier zegevierend over de eindstreep loopt (twee armen bescheiden de hoogte in, geen Bolt- of Sagan-achtige fantasietjes a.u.b.).
De twee dagen vóór de wedstrijd heb ik - zoals door onze coach aanbevolen - in volstrekte fysieke rust doorgebracht: niet in de tuin gewerkt, niet gaan wandelen, geen sex, niet aan mijn blog gewerkt. Zondagmorgen goed uitgeslapen, vroeg gegeten. Ja, wel niet zo best geslapen in de nacht van zaterdag op zondag, dat is waar. En misschien toch nog een beetje te laat gegeten, dat zou wel kunnen, want tijdens de wedstrijd voelde ik een zekere zwaarte in de maag. Maar let wel: ik vermeld deze zaken niet bij wijze van excuus.
En dat ik mij de dagen voor de wedstrijd wat ziekjes voelde - koude rillingen op de rug, warm voorhoofd, beetje misselijkheid, de indruk dat mijn lijf zich tegen een venijnige griepaanval aan het afzetten was - daar wil ik mijn niet-overwinning al evenmin aan toeschrijven. Het is een bekend fenomeen in de wereld van de topsport dat atleten, net wanneer ze hun hoogste conditiepeil bereiken, ook het meest ziektegevoelig zijn. Logisch dus dat ik gezondheidsmatig gesproken enigszins ondermijnd aan de start kwam - echter niet de moeite waard om te vermelden, laat staan mij er op te beroepen om de bittere pil van mijn niet-overwinning te vergulden.
En het weer? Ik heb al meermaals gemerkt dat het lopen mij het best afgaat bij regen, wind, en ontij. Hoe stormachtiger de weersomstandigheden, hoe flukser mijn looppas. Maar ja, het weer is het weer, het gaat zijn eigen gang. De dagen vóór de wedstrijd: eerder frisjes - ideaal loopweer. De dagen na de wedstrijd: vrij koel - ideaal loopweer. De dag van de wedstrijd: een plaatselijke climate change: zonnig en warm in Boortmeerbeek.
Goed voor de club, het zuiders weertje lokte veel deelnemers en toeschouwers. Mijn loopvermogen echter smolt als sneeuw voor de loden zon. Ga ik zeuren over deze tropische, verstikkende hitte? Neen. Ze als verontschuldiging inroepen? No way. Geen zucht, geen klacht komt over mijn lippen.
Ook het tijdstip van de wedstrijd was me niet op het lijf geschreven, zo pal in de namiddag. Ik ben een avondmens, functioneer in alles beter tijdens de avondlijke en nachtelijke uren. Na de middag voel ik me loom en geneigd tot siesta. Hé, geachte bestuursleden van Icarus, waarom volgend jaar van de Herfstjogging eens niet Boortmeerbeeks Autumn Runners Night gemaakt? Met sfeerverlichting en een orkestje enzo. In afwachting van deze merkelijke verbetering wens ik het ongunstige aanvangsuur van dit jaar evenwel niet - ik herhaal: niet - bij het bespreken van mijn niet-overwinning te betrekken, laat daar geen misverstand over bestaan. Zoals gezegd: no excuses!
"Ja maar Frans", hoor ik u tactvol opmerken, "je bent pas in april van dit jaar met runnen begonnen, en ja, je bent nu eenmaal ook niet zo heel erg jong meer…". Neen, neen, zelfs deze argumenten, hoe goedgemeend en wetenschappelijk-onderbouwd ook, wens ik geheel buiten beschouwing te laten - en over mijn leeftijd wil ik so-wie-so niets horen!
Aan mijn team heeft het evenmin gelegen, dat bestaat in hoofdzaak uit knappe, jonge, intelligente vrouwen, en bovendien is het aantal mannen in het los-vaste gezelschap waar ik elke dinsdag- en vrijdagavond mee de baan op ga sinds enkele weken zowaar met één derde gestegen, dankzij de transfer van een sympathieke runner uit Mechelen, die (ook) Frans heet, waardoor het aantal Fransen in onze kring - ik bedoel dragers van de naam Frans en niet dat volkje met hun verachtelijke péages - in één klap verdubbeld werd. Op psycho-sociaal en socio-psychologisch vlak zat alles perfect.
Overigens vormt ons groepje de nieuwe, jonge, talentvolle, veelbelovende generatie van joggingclub Icarus, dat vinden wij, en wij zijn daar heel open en eerlijk in. Van gebrek aan zelfvertrouwen was hoegenaamd geen sprake (denk ik).
Tenzij een heel klein beetje misschien, nadat één van ons - ik meen dat het Ann was - tijdens de opwarming argeloos de vraag opwierp of onze in het verschiet liggende prestaties wel van aard gingen zijn om Juul, onze toegewijde coach, die ons maandenlang met gedrevenheid en onderlegdheid heeft bijgestaan, voldoening te schenken. Ik zeg nu wel: de vraag opwierp, maar uiteraard begreep ieder van ons dat hier in bedekte termen de angstige vrees werd uitgedrukt dat we onze geliefde coach misschien gingen teleurstellen…
En ja, kampioenen in topconditie zijn ook op psychisch vlak uiterst frêle wezens, dat is in sportmiddens eveneens genoegzaam bekend. Hun ego's en hun emo's zijn zeer fragiel, er is bijzonder weinig nodig om hun geestelijk evenwicht aan het wankelen te brengen: als zich zelfs maar één klein scheurtje in hun vertrouwen aftekent (drie keer niks vergeleken met het gescheur in de kerncentrales van Doel en Tihange)… als hun rotsvaste geloof en hun vurige hoop ook maar door de geringste vertwijfeling worden bevangen… dan heeft dat onmiddelijk repercussies op hun lichamelijk functioneren, dat is het principe van de psychomotorische wisselwerking of zoiets (heeft Freud dat al niet bedacht?).
En inderdaad, toen ik halfweg de wedstrijd nog altijd niet afgescheiden aan de kop liep, besloop mij - langzaam, maar onweerstaanbaar - een lichtjes de benen afsnijdend schuldgevoel: ik ga de verwachtingen van onze sportlicher Leiter hier niet tenvolle kunnen inlossen, fluisterde een stem diep in mij… Een verlammende gedachte, maar maak u geen zorgen, ik weet maar al te goed dat les excuses sont faites pour s'en servir, en dus nogmaals neen, ik ga mijn uiteindelijke niet-overwinning ook niet op het conto schrijven van de dieptepsychologisch-emotionele processen waar wij als runners constant aan blootgesteld staan.
Mijn teamgenote Magali treft evenmin een verwijt. Ze had zich grootmoedig aangeboden om haas te spelen. "Een haas in de sport is een persoon die tijdens een wedstrijd vooropgaat om het tempo te bepalen", zo kan men in de Wikipedia lezen. Maar kennelijk zat Magali een beetje te veel met het biologische begrip haas in haar hoofd, want ze ging er als een pijl uit een boog - of laten we zeggen: als een haas die een pijl uit een boog probeert te ontlopen - vandoor, zodat ik in een poging om in haar spoor te blijven op mijn adem trapte, en zodoende zowel haar spoor als mijn adem kwijtraakte.
En dat terwijl men ons nog zo gewaarschuwd had voor een te snelle start! Vertrek vooral niet te vlug, had onze coach ons op het hart gedrukt, kom langzaam in je ritme, je zal zien hoeveel van die overhaastige starters je in de loop van de wedstrijd gaat inhalen en ter plaatse laten. Inziende dat ik die wijze woorden in de wind had geslagen, zette ik mij ijlings aan het temporiseren, maar dat had enkel tot gevolg dat ik door een aantal andere deelnemers - gelukkig waren het leden van ons team - weer werd bijgebeend. En die onbesuisde, veel te voortvarende starters, die waren inmiddels al helemaal uit het zicht verdwenen, onderling bekvechtend om de eerste plaats…
Overigens heb ik in de loop van de wedstrijd inderdaad een deelnemer weten in te halen. Die heeft zich in mijn spoor genesteld en is mij (en twee van mijn clubgenotes) in de laatste rechte lijn genadeloos voorbijgerend. Maar ach, wat maken een paar plaatsen in de uitslag uit, echte kampioenen willen winnen - de triomf, dààr gaan ze voor, het is alles of niets, een ereplaats interesseert ze niet. Deze bizarre geestesgesteldheid wordt de winnaarsmentaliteit genoemd. Ze verklaart waarom u mij in de einduitslag niet op de tweede of derde plaats moet gaan zoeken.
Aan mijn supporters kan het feit van mijn niet-overwinning zeker niet toegeschreven worden. Mijn vrouw en mijn jongste, bijna-universitaire zoon hadden postgevat aan de aankomst, het fototoestel in de aanslag om mijn zegepraal voor de eeuwigheid en het familie-album vast te leggen. En enkele clubleden die als seingevers fungeerden vielen zowaar zelfs even uit hun strikt neutrale rol en riepen mij onderweg een aanmoedigend woordje toe. Hartverwarmend!
Wel dient opgemerkt (en betreurd) dat de media-aandacht voor de grote Herfstjogging van Boortmeerbeek aan de matige kant was. Dat de buitenlandse pers op het appèl ontbrak, daar kan ik tot op zekere hoogte nog begrip voor opbrengen, die was op dat moment druk in de weer met de blote boobies van de toekomstige koningin van Engeland, en wij in joggingclub Icarus houden het altijd deftig en dan zie je dat paparazzivolk natuurlijk niet. Maar waar zaten Het Laatste Nieuws, het Nieuwsblad-Sportwereld, het Belang van Limburg, de Dag Allemaal, de Kerk en Leven, de VTM, de Sporza, en al hun soortgenoten? 
Maar neen, zelfs dit schrijnend gebrek aan persbelangstelling wil ik niet als excuus inroepen, al voelt u ongetwijfeld op uw kousenvoeten aan dat het toch een beetje een de-motiverend effect op mijn ontembare zegedrift heeft uitgeoefend (en, zoals al aangehaald: sportlui in topconditie zijn uiterst onderhevig aan zulke mentale factoren). Zand erover. Aangezien ik toch niet gewonnen heb, heeft de pers ook geen scoop gemist. 
Het zal u inmiddels geheel en overvloedig duidelijk zijn: ik geef mijn niet-overwinning in de 16de Herfstjogging van Boortmeerbeek ruiterlijk toe. Als een echte sportman. Geen excuses, geen uitvluchten, geen drogredenen. Quod erat demonstrandum. 

Afbeelding boven de tekst: uw blogschrijver bij zijn niet-overwinning in de 16de Herfstjogging van Boortmeerbeek, foto Ewald Wollebrants, 16 september 2012.

Over mijn avonturen in de wereld van de topsport, zie ook mijn blog Apetrots van 22 juni 2012.

En voor de volledigheid: ik eindigde 46ste op 63 deelnemers en legde de 3,5 kilometer af in 19 minuten 48 seconden. Het was niet echt vlot gegaan, ik baalde een beetje aan de aankomst. "Er zijn er nog veel na u binnengekomen", zei onze coach. Voilà, daarom vind ik Juul dus zo'n fantastische coach: hij weet op het juiste moment de juiste dingen te zeggen. 

vrijdag 14 september 2012

Herfstzon


"Kom met ons in het zonnig woud"…
De herfstzon is de mooiste van alle zonnen. Ze is fris en helder. Ze houdt een beetje weemoed in (de grote zomer is voorbij, is er misschien nooit geweest), maar toch ook de belofte van hergeboorte (na de winter komt een nieuwe lente). Ik heb het natuurlijk over de vroege herfst, over september en oktober, niet over de sombere novembermaand.
In zo'n jonge, zonnige herfst ben ik - anno 1966 - voor het eerst verliefd geweest, op een meisje met dromerige ogen (eigenlijk was ze een beetje bijziend, maar heeft verliefdheid niet altijd met bijziendheid te maken?).
De vroege herfst is een tijd om buiten te zijn, het bos in te trekken. "Kom met ons in het zonnig woud"… er is geen ander seizoen waarop deze prachtige zin zo van toepassing is dan op de jonge, frisse herfst.
Hij - die schitterende zin - komt uit het boek Faunaflor II, een album "te versieren met de gekleurde foto's uitgegeven door Côte d'Or de goede Belgische chocolade". Ik moet het ooit, in mijn kinderjaren, van mijn vader hebben gekregen. Het zal hem (vermoed ik) door de chocoladefabrikant als relatie- of promotiegeschenk - hij was onderwijzer - zijn toegestuurd. Al de plaatjes die er in gekleefd moeten worden, zaten er ook bij, maar verder dan bladzijde zeven ben ik met het inplakken niet gekomen.
Wat mij vooral aansprak was de meeslepend geschreven inleiding, met daarin dus die legendarische zin die me altijd bijgebleven is: kom met ons in het zonnig woud...
"Kom met ons in het zonnig woud. Ieder jaargetijde bezit zijn schatten, kom en ontdek ze. Zelfs in de winter heeft het slapend en stille woud zijn bekoring, het heeft de ernst van een kathedraal en de rijm of de sneeuw verandert het soms in een toverlandschap.
Wat dan gezegd van de lente, wanneer leven, frisheid en vreugde weerkomen; wanneer de vogels en hun gezang terugkeren, wanneer de eerste knop openbarst en het jong blad laat ontrollen, wanneer de eerste bloem verschijnt en het bos komt opvrolijken?
In de zomer zijn de insecten er de koningen: hun leven is bedrijvig omdat het kort zal zijn; zij zijn nuttig of schadelijk, maar allen hebben zij hun rol in de natuur. (…). Eindelijk komt de herfst en nooit kende het woud warmere kleuren, de bladeren worden, vóór zij vallen, met de meest vlammende tinten bedekt, gelijk de vlam een laatste schijnsel werpt vooraleer uit te doven.
Ieder ontloken bloem is een uiting van vreugde, maar welke droefheid schuilt in de verwelkte bloem, op de rand van de weg achtergelaten of vertrapt, zij die geen enkele haard nog zal opvrolijken en nutteloos werd afgesneden, alleen slechts uit vernielzucht.
Iedere vogel ziet er vrolijk uit, wanneer hij met zijn snavel vol naar zijn nest vliegt, om een piepend en steeds verhongerd kroost te verzadigen; maar hoe droevig ziet het ledig, geplunderd, neergeworpen nest er uit, wanneer in de omtrek noodkreten weerklinken.
Kom met ons in het zonnig woud, kom gadeslaan, bewonderen en liefhebben".
De inleiding was geschreven door een zekere B.W., maar nergens in het boek valt te bekennen wie dat in 's hemelsnaam geweest is. Vaak waren de teksten in dergelijke Belgische albums oorspronkelijk in het Frans geschreven en vervolgens in krikkemikkig Nederlands vertaald. Ik vermoed dat ook in dit geval een Franstalig auteur aan het werk was geweest - maar zijn ontboezemingen hadden deze keer wel een behoorlijke vertaling gekregen. Achteraan in het boek kom ik te weten dat het werd gedrukt in 1954, maar het zal toch een aantal jaren later zijn geweest dat het tot mij kwam.
Jammer genoeg trekken ook domme lieden het zonnige woud in - B.W. was er niet blind voor: ze laten een spoor van afgerukte bloemen en vernielde vogelnesten achter… Hij vergat nog de meest verfoeilijke soort van deze vernielzuchtigen te vermelden: de jagers. Helaas luidt de herfstzon ook het jachtseizoen in. Wat voor verwrongen verbindingen moet men toch in zijn hersenen zitten hebben om opzettelijk, als liefhebberij, voor het plezier… een levend wezen - het grootste wonder van de kosmos - koudweg dood te schieten? Om het dan nog niet te hebben over de gevaren die de argeloze wandelaar of jogger, de natuurliefhebber, het spelende kind… door de verdwaalde kogels van deze rücksichtlose randdebielen lopen.
Ik ben op velerlei punten een variabel mens, maar mijn afkeer van jagers is (bij wijze van spreken) al eeuwenoud. Grote schrijvers mogen al eens zichzelf citeren, kleine dus ook: in de herfst van 1974 - ik was 25 - schreef ik...
"Zaterdagmorgen. Ik maak een fietstochtje langs de kleine stukjes natuur die in mijn buurt nog overgebleven zijn. Wat stukjes bos met hoge Canadese populieren, waarin de wind duizenden blaadjes doet trillen, een beek, struiken, weiden… Voor mijn wiel springt een konijntje over de hobbelige bosweg. Hoe heerlijk is het terug te keren in de natuur, de grote heelmeester, bron van geluk en levensvreugde. Wat verder is de landman aan het werk, bezig met het optassen van een mij onbekend gewas op zijn kar. (…).
Op het bospad naar de Donk toe staan twee auto's. Je hebt al een vermoeden, en inderdaad, even later kom je ze tegen, een groepje jagers, ongure gefrustreerde gezichten, laffe ogen gapen je aan. (…). Opgejaagd rent het konijn dat hier zijn woongebied heeft over de weg het veld in, nooit zal de kwabbige man het kunnen inhalen, maar uit de stalen loop vertrekt de kogel en op vele tientallen meters gilt het dier van pijn en angst, wanhopig probeert het te ontkomen, maar zelfs als het ontkomt is het veroordeeld, want een kogel in het lijf betekent een langzame dood. Een tweede schot, een derde, nog meer schoten uit drie verschillende geweren. Het prachtige dier, opgejaagd, getroffen, blijft liggen, een bloederige klomp met grote glazige ogen.
Jagers. In de familie van mijn moeder is er ook zo'n hardvochtigaard (…). Het enige plezier dat ik ooit aan dit trieste heerschap beleefd heb was toen hij met z'n jachtgeweer in z'n bloedeigen arm schoot. Dokters - die hun tijd nuttiger hadden kunnen besteden - hebben uren gewerkt om al de loodjes er uit te halen. (…).
Hazen, konijnen, watersnippen, fazanten. Even later weerklinken in de lucht opnieuw de doffe schoten van de dierenmoordenaars en de schelle schreeuw van het getroffen wild" (einde citaat).
Het zal u inmiddels duidelijk zijn dat jagers niet mijn vrienden zijn - overigens heeft de hardvochtige jager uit mijn moeders familie in 1981 zelf het loodje gelegd, hij zal de natuur geen kwaad meer berokkenen.
Een sprong in de tijd, en terug naar de frisse herfstzon… In september 2010 kon ik haar bijzondere licht in alle rust en met volle teugen inademen toen mijn vrouw en ik - na ons Goethe-bezoek aan Ilmenau en vóór ons Goethe-bezoek aan Weimar - een midweekje onze intrek namen in het Landferienhaus Linde, bij Ciska en Gert, in het onooglijke Duitse dorpje Langenbach, en van daaruit prachtige tochten ondernamen in het zonnige Thüringer Woud.  
We stapten naar Steinbach, lunchten er in de Gaststätte Waldklause, en namen een kijk in het midden in de bossen gelegen openluchttheater - een indrukwekkende erfenis uit de DDR-tijd. We volgden de Quellenweg Langenbachtal, met de bron van de Langenbach, het riviertje dat het plaatsje Langenbach van zijn naam voorzag. En we liepen langs bergen en dalen via Lichtenau naar Biberau (met zijn uit 1663 daterende kerkje), en terug. Heerlijke dagen waren dat. Voor de toekomst wens ik mij: een goede gezondheid en nog vele zonnige wouden (zonder jagers uiteraard).

Afbeelding: herfstzon in het Thüringer Wald, eigen foto, 23 september 2010.

vrijdag 7 september 2012

Catechismus

Tijdens de vier jaren dat ik schoolliep in de lagere jongensschool van Boortmeerbeek (van het schooljaar 1955-1956 tot en met dat van 1958-1959) ben ik - als mijn geheugen me niet bedriegt: elke schooldag, het eerste half uur van de voormiddag - onderwezen in de katholieke godsdienst. Hoewel het om een gemeentelijke instelling ging, was het telkenjare de "gewone" onderwijzer(es) van onze klas die deze taak op zich nam (en dus niet een aparte godsdienstleerkracht). In theorie zullen de ouders de mogelijkheid hebben gehad om voor hun kinderen "niet-confessionele zedenleer" te kiezen, maar ik heb het in die jaren nooit anders geweten dan dat al mijn makkers "godsdienst volgden".
Hét instrument bij uitstek dat bij dit godsdienstonderwijs in de lagere school werd aangewend was de catechismus. "Ten gebruike van al de bisdommen van België" staat er op (en ook nog in) het kleine boekje dat ik deze week na (zeer) lange tijd weer eens in de hand nam.
Het was niet het exemplaar uit mijn lagere schooltijd: de catechismus waar ik mij over boog was keurig (in het blauw) gekaft en voorzien van een etiket, en dat leerde mij dat het boekje dateerde uit de tijd dat ik in de zesde Latijnse zat (opgelet: dat was toen het eerste jaar van het secundair onderwijs). Verrassend (voor mij): de catechismus werd dus ook nog in de lessen godsdienst van het middelbaar onderwijs gebruikt.
Het ging om een boekje uitgegeven in 1959, dat mij niet de indruk gaf veel te verschillen van de editie die ik in het lager onderwijs had meegemaakt. Wel zocht ik tevergeefs naar de blijde en de droevige mysteriën, die ons later in de hemel geopenbaard gingen worden, en die - als ik het me goed herinner - wél in mijn lagere school-uitgave ter sprake kwamen (en kennelijk enige indruk op mij maakten, aangezien ik er nog weet van heb).
Laten we de dingen bij hun naam noemen: die dagelijkse godsdienstlessen in het lager onderwijs, dat catechismusboekje… natuurlijk was het een vorm van indoctrinatie. "Vier eeuwen terug dan was de kerk, om goed te zijn nog veel te sterk…", zong ooit Wannes Van de Velde in een liedje over de 16de-eeuwse inquisitie: een fraaie zin en een correcte inschatting die ook nog gelden kan voor de jaren vijftig van de 20ste eeuw. Veel mensen hebben in het Vlaanderen van die tijd nog geleden onder de maatschappelijke macht van de katholieke kerk, veel van mijn leeftijdsgenoten als kind nog onder haar geestesdwang gezucht.
Ik niet. Ik had het geluk verstandige en ruimdenkende ouders te hebben die mij op levensbeschouwelijk vlak niets - en zeker geen hele godsdienst - opdrongen. Ik vermoed dat ze zelf niet al te sterk overtuigd waren van de katholieke dogma's, en zeker waren ze niet blind voor de zelfingenomenheid, de benepenheid en de schijnheiligheid van sommigen die deze "waarheden" in pacht hadden. De religieuze indoctrinatie op school, en deze van de onderpastoor bij de voorbereiding op de Plechtige Communie, vonden in mijn familiale omgeving nauwelijks een verlengstuk.
Dat ze bij mij weinig effect sorteerden had misschien ook te maken met de eerder nuchtere, intellectualistische instelling die ik er als kind op nahield. Zo was ik op kermissen of in speeltuinen - tot verdriet van mijn ouders en suikertante - met geen stokken op een draaimolen te krijgen. Ik vond dat ronduit belachelijk: rondjes draaien om aan te komen op de plaats van waar je vertrokken was, daar wou ik mij niet toe lenen.
Ander voorbeeld... In het eerste leerjaar bezwoer de onderwijzeres ons dat bij de communie, in de hostie, het lichaam en het bloed van Jezus werkelijk aanwezig waren. Om die reden mocht je zeker niet op de hostie bijten (bleef ze ongewild aan je gehemelte plakken, dan voorzichtig losmaken met de tong!). Om dit geloofspunt in te peperen werd ons het schrikkelijke verhaal verteld van een eigenwijs jongetje dat toch in de hostie had gebeten… O wee! Stante pede was zijn mond vol bloed geschoten, en dat bloed - van Jezus! - was maar blijven stromen en stromen… zonder ophouden… (Hoe men de bloedstroom uiteindelijk had weten te stelpen werd ons niet onthuld, of ben ik vergeten).  
Nu, zo'n eigenwijs jongetje was ik ook - mijn vader noemde me wel eens Piet Wijsneus, naar het personage uit het destijds zeer bekende gedicht van Jan Van Droogenbroeck (1835-1902): "Piet Wijsneus zag een bietje vliegen. / Hij sprak: hé! wel gij aardig dier! / Mijn vader zegt, dat gij kunt steken; / Daarvan geloof ik niet een zier!"… En dat verhaal van die hostie en dat bloed, hm… bij de eerste de beste communiegelegenheid deed ik de test. Niet uit kwaadwilligheid of anti-godsdienstigheid, gewoon uit nieuwsgierigheid, bij wijze van "vrij onderzoek". Helemaal gerust was ik er niet in, ik hield mijn zakdoek in de hand, voor het geval dat… Wat denkt u? Inderdaad, er gebeurde niets. Geen mond vol bloed. Zelfs geen spatje.
Ik draag dus niet de stigmata van een verstikkende godsdienstige opvoeding en kijk bijgevolg onbevangen, ongefrustreerd en ongecomplexeerd op de catechismus terug. Met vertedering en bewondering. Die vertedering ligt voor de hand: het boekje herinnert aan mijn (relatief) onbezorgde kinderjaren. Mijn bewondering heeft in de eerste plaats te maken met de geniale didactische formule die de catechismus eigen is: door middel van 447 korte vragen en antwoorden wordt een abstracte, complexe en (dus) niet al te makkelijke doctrine op een bevattelijke, studeerbare wijze aangeboden.
Mijn bewondering heeft ook te maken met die leer zelf: dat uitgebreide geheel van samenhangende opvattingen, dat alle fundamentele thema's in verband met de kosmos, de mens, het leven en de dood behandelt - dat op alle diepe vragen een antwoord geeft, voor alle grote problemen een oplossing biedt, en zich eigenlijk met alles en nog wat bemoeit (tot en met het "vrijwillig behagen in onkuise gedachten", om maar iets te noemen). Ik ben niet blind voor de gevaren die aan zo'n totalitair denksysteem verbonden zijn… in handen van simpele geesten kan het snel leiden tot obscurantisme, fanatisme, dwingelandij… maar ondanks dat blijft het produceren ervan op zich een intellectuele prestatie om u tegen te zeggen (vind ik).
Vooraan in het catechismusboekje staat een gebruiksaanwijzing die - anders dan de handleidingen bij onze hedendaagse elektronische apparaten - kort, duidelijk en voor iedereen verstaanbaar is… "Ten einde het godsdienstonderwijs in de scholen zo gemakkelijk, doelmatig en vruchtbaar mogelijk te maken, is de catechismustekst ingedeeld in twee reeksen van vragen. De eerste reeks bevat de vragen die letterlijk, met geijkte formules, door de leerlingen moeten gekend zijn; deze vragen zijn gedrukt in groter drukletters. De tweede reeks bevat de vragen waarvan de rijke inhoud grondig dient verklaard, zodat de leerlingen hem bezitten en bij ondervraging kunnen weergeven, zonder nochtans letterlijk de geijkte formules te gebruiken: deze vragen zijn gedrukt in kleiner drukletters. De vragen die moeten aangeleerd worden in het 1e leerjaar, zijn aangeduid door 1; in het 2e leerjaar, door 2; in het 3e leerjaar…". Enzovoort, tot en met het zesde leerjaar. Uiteraard hing die spreiding over de leerjaren samen met een oplopende moeilijkheidsgraad. Zei ik het niet: didactisch geniaal…? De vragen voor het zevende en het achtste leerjaar (want die bestonden in mijn kinderjaren nog, zij het in dun bevolkte vorm) waren aangegeven met een asterisk. 
Voorafgaand aan de vragen en antwoorden bevatte de catechismus ook de "gewone gebeden van de christenmens". Het Onze Vader, het Weesgegroet, de Tien geboden van God… die kan u, als u van een zekere leeftijd bent, misschien nog wel enigszins meeprevelen - ongetwijfeld op dezelfde krachtdadige, gloedvolle, zij het soms wat aarzelende, wijze als deze waarop de Rode Duivels vóór aanvang van weer eens een uitschakeling onze vaderlandse Brabançonne ten beste geven… Maar kent u de Twaalf artikelen van het geloof, of de Vijf geboden van de heilige Kerk nog? En de aktes… de Akte van geloof, die van hoop, van liefde, en van berouw, hoe zit het daar mee? En het Morgengebed, en het Avondgebed, en het Gebed vóór het eten, en het Gebed na het eten?
In het Morgengebed valt mijn oog op deze mooie zin: "Mijn Heer en mijn God, ik aanbid uw opperste Majesteit en ik bedank U voor al uw weldaden, bijzonder omdat Gij mij deze nacht bewaard hebt". Een mooie combinatie van gevlei én welbegrepen eigenbelang, zoals zo vaak in gebeden. Menschliches, allzumenschliches… En dus zeer begrijpelijk… ik zie de nachtelijke slaap ook als risicovol, ben altijd weer blij als ik 's morgens "goed bewaard" wakker wordt, want dat is niet vanzelfsprekend, voor niemand van ons.
Wat het Avondgebed betreft… de opsteller daarvan heeft naar mijn bescheiden mening de vrome gelovigen toch wel euh… bedenkt u zelf maar een gepaste zegswijze. Midden in dat gebed komt deze aanroeping voor: "Kom, o heilige Geest, verlicht mijn verstand om mijn zonden te kennen, en geef mij de genade om een oprecht berouw te verwekken". So far, so good - maar dan komt het: "Hier moet men overdenken hoe men de dag doorgebracht heeft, de tien geboden van God en de vijf geboden van de heilige Kerk, langzaam opzeggen om te zien of men daartegen niet gezondigd heeft, en dan zeggen: akte van geloof, akte van hoop, akte van liefde, akte van berouw". Het zal toch niet waar zijn zeker: hier worden warempel zes (zes!) andere gebeden het Avondgebed binnen gesmokkeld! Zo fopt men de katholieke Frederik!
Met dit alles ben ik nog niet ingegaan op de inhoud van de eigenlijke catechismus (de vragen en antwoorden): op de prachtige definities van God, de mens, de ziel… op zulke fascinerende zaken - ik méén het, dit is geen ironie - als de heiligmakende en de dadelijke genade, het lijden van de verdoemden in de hel, de genietingen van de gelukzaligen in de hemel, en - wat mij nog het meest interesseert - de verrijzenis van ons lichaam op de dag van het laatste oordeel, het eeuwig leven… Dit catechismus-blogje krijgt zeker een vervolg.

Afbeelding: mijn catechismusboekje uit de zesde Latijnse, voor de gelegenheid even ontdaan van zijn blauwe kaft.