vrijdag 7 september 2012

Catechismus

Tijdens de vier jaren dat ik schoolliep in de lagere jongensschool van Boortmeerbeek (van het schooljaar 1955-1956 tot en met dat van 1958-1959) ben ik - als mijn geheugen me niet bedriegt: elke schooldag, het eerste half uur van de voormiddag - onderwezen in de katholieke godsdienst. Hoewel het om een gemeentelijke instelling ging, was het telkenjare de "gewone" onderwijzer(es) van onze klas die deze taak op zich nam (en dus niet een aparte godsdienstleerkracht). In theorie zullen de ouders de mogelijkheid hebben gehad om voor hun kinderen "niet-confessionele zedenleer" te kiezen, maar ik heb het in die jaren nooit anders geweten dan dat al mijn makkers "godsdienst volgden".
Hét instrument bij uitstek dat bij dit godsdienstonderwijs in de lagere school werd aangewend was de catechismus. "Ten gebruike van al de bisdommen van België" staat er op (en ook nog in) het kleine boekje dat ik deze week na (zeer) lange tijd weer eens in de hand nam.
Het was niet het exemplaar uit mijn lagere schooltijd: de catechismus waar ik mij over boog was keurig (in het blauw) gekaft en voorzien van een etiket, en dat leerde mij dat het boekje dateerde uit de tijd dat ik in de zesde Latijnse zat (opgelet: dat was toen het eerste jaar van het secundair onderwijs). Verrassend (voor mij): de catechismus werd dus ook nog in de lessen godsdienst van het middelbaar onderwijs gebruikt.
Het ging om een boekje uitgegeven in 1959, dat mij niet de indruk gaf veel te verschillen van de editie die ik in het lager onderwijs had meegemaakt. Wel zocht ik tevergeefs naar de blijde en de droevige mysteriën, die ons later in de hemel geopenbaard gingen worden, en die - als ik het me goed herinner - wél in mijn lagere school-uitgave ter sprake kwamen (en kennelijk enige indruk op mij maakten, aangezien ik er nog weet van heb).
Laten we de dingen bij hun naam noemen: die dagelijkse godsdienstlessen in het lager onderwijs, dat catechismusboekje… natuurlijk was het een vorm van indoctrinatie. "Vier eeuwen terug dan was de kerk, om goed te zijn nog veel te sterk…", zong ooit Wannes Van de Velde in een liedje over de 16de-eeuwse inquisitie: een fraaie zin en een correcte inschatting die ook nog gelden kan voor de jaren vijftig van de 20ste eeuw. Veel mensen hebben in het Vlaanderen van die tijd nog geleden onder de maatschappelijke macht van de katholieke kerk, veel van mijn leeftijdsgenoten als kind nog onder haar geestesdwang gezucht.
Ik niet. Ik had het geluk verstandige en ruimdenkende ouders te hebben die mij op levensbeschouwelijk vlak niets - en zeker geen hele godsdienst - opdrongen. Ik vermoed dat ze zelf niet al te sterk overtuigd waren van de katholieke dogma's, en zeker waren ze niet blind voor de zelfingenomenheid, de benepenheid en de schijnheiligheid van sommigen die deze "waarheden" in pacht hadden. De religieuze indoctrinatie op school, en deze van de onderpastoor bij de voorbereiding op de Plechtige Communie, vonden in mijn familiale omgeving nauwelijks een verlengstuk.
Dat ze bij mij weinig effect sorteerden had misschien ook te maken met de eerder nuchtere, intellectualistische instelling die ik er als kind op nahield. Zo was ik op kermissen of in speeltuinen - tot verdriet van mijn ouders en suikertante - met geen stokken op een draaimolen te krijgen. Ik vond dat ronduit belachelijk: rondjes draaien om aan te komen op de plaats van waar je vertrokken was, daar wou ik mij niet toe lenen.
Ander voorbeeld... In het eerste leerjaar bezwoer de onderwijzeres ons dat bij de communie, in de hostie, het lichaam en het bloed van Jezus werkelijk aanwezig waren. Om die reden mocht je zeker niet op de hostie bijten (bleef ze ongewild aan je gehemelte plakken, dan voorzichtig losmaken met de tong!). Om dit geloofspunt in te peperen werd ons het schrikkelijke verhaal verteld van een eigenwijs jongetje dat toch in de hostie had gebeten… O wee! Stante pede was zijn mond vol bloed geschoten, en dat bloed - van Jezus! - was maar blijven stromen en stromen… zonder ophouden… (Hoe men de bloedstroom uiteindelijk had weten te stelpen werd ons niet onthuld, of ben ik vergeten).  
Nu, zo'n eigenwijs jongetje was ik ook - mijn vader noemde me wel eens Piet Wijsneus, naar het personage uit het destijds zeer bekende gedicht van Jan Van Droogenbroeck (1835-1902): "Piet Wijsneus zag een bietje vliegen. / Hij sprak: hé! wel gij aardig dier! / Mijn vader zegt, dat gij kunt steken; / Daarvan geloof ik niet een zier!"… En dat verhaal van die hostie en dat bloed, hm… bij de eerste de beste communiegelegenheid deed ik de test. Niet uit kwaadwilligheid of anti-godsdienstigheid, gewoon uit nieuwsgierigheid, bij wijze van "vrij onderzoek". Helemaal gerust was ik er niet in, ik hield mijn zakdoek in de hand, voor het geval dat… Wat denkt u? Inderdaad, er gebeurde niets. Geen mond vol bloed. Zelfs geen spatje.
Ik draag dus niet de stigmata van een verstikkende godsdienstige opvoeding en kijk bijgevolg onbevangen, ongefrustreerd en ongecomplexeerd op de catechismus terug. Met vertedering en bewondering. Die vertedering ligt voor de hand: het boekje herinnert aan mijn (relatief) onbezorgde kinderjaren. Mijn bewondering heeft in de eerste plaats te maken met de geniale didactische formule die de catechismus eigen is: door middel van 447 korte vragen en antwoorden wordt een abstracte, complexe en (dus) niet al te makkelijke doctrine op een bevattelijke, studeerbare wijze aangeboden.
Mijn bewondering heeft ook te maken met die leer zelf: dat uitgebreide geheel van samenhangende opvattingen, dat alle fundamentele thema's in verband met de kosmos, de mens, het leven en de dood behandelt - dat op alle diepe vragen een antwoord geeft, voor alle grote problemen een oplossing biedt, en zich eigenlijk met alles en nog wat bemoeit (tot en met het "vrijwillig behagen in onkuise gedachten", om maar iets te noemen). Ik ben niet blind voor de gevaren die aan zo'n totalitair denksysteem verbonden zijn… in handen van simpele geesten kan het snel leiden tot obscurantisme, fanatisme, dwingelandij… maar ondanks dat blijft het produceren ervan op zich een intellectuele prestatie om u tegen te zeggen (vind ik).
Vooraan in het catechismusboekje staat een gebruiksaanwijzing die - anders dan de handleidingen bij onze hedendaagse elektronische apparaten - kort, duidelijk en voor iedereen verstaanbaar is… "Ten einde het godsdienstonderwijs in de scholen zo gemakkelijk, doelmatig en vruchtbaar mogelijk te maken, is de catechismustekst ingedeeld in twee reeksen van vragen. De eerste reeks bevat de vragen die letterlijk, met geijkte formules, door de leerlingen moeten gekend zijn; deze vragen zijn gedrukt in groter drukletters. De tweede reeks bevat de vragen waarvan de rijke inhoud grondig dient verklaard, zodat de leerlingen hem bezitten en bij ondervraging kunnen weergeven, zonder nochtans letterlijk de geijkte formules te gebruiken: deze vragen zijn gedrukt in kleiner drukletters. De vragen die moeten aangeleerd worden in het 1e leerjaar, zijn aangeduid door 1; in het 2e leerjaar, door 2; in het 3e leerjaar…". Enzovoort, tot en met het zesde leerjaar. Uiteraard hing die spreiding over de leerjaren samen met een oplopende moeilijkheidsgraad. Zei ik het niet: didactisch geniaal…? De vragen voor het zevende en het achtste leerjaar (want die bestonden in mijn kinderjaren nog, zij het in dun bevolkte vorm) waren aangegeven met een asterisk. 
Voorafgaand aan de vragen en antwoorden bevatte de catechismus ook de "gewone gebeden van de christenmens". Het Onze Vader, het Weesgegroet, de Tien geboden van God… die kan u, als u van een zekere leeftijd bent, misschien nog wel enigszins meeprevelen - ongetwijfeld op dezelfde krachtdadige, gloedvolle, zij het soms wat aarzelende, wijze als deze waarop de Rode Duivels vóór aanvang van weer eens een uitschakeling onze vaderlandse Brabançonne ten beste geven… Maar kent u de Twaalf artikelen van het geloof, of de Vijf geboden van de heilige Kerk nog? En de aktes… de Akte van geloof, die van hoop, van liefde, en van berouw, hoe zit het daar mee? En het Morgengebed, en het Avondgebed, en het Gebed vóór het eten, en het Gebed na het eten?
In het Morgengebed valt mijn oog op deze mooie zin: "Mijn Heer en mijn God, ik aanbid uw opperste Majesteit en ik bedank U voor al uw weldaden, bijzonder omdat Gij mij deze nacht bewaard hebt". Een mooie combinatie van gevlei én welbegrepen eigenbelang, zoals zo vaak in gebeden. Menschliches, allzumenschliches… En dus zeer begrijpelijk… ik zie de nachtelijke slaap ook als risicovol, ben altijd weer blij als ik 's morgens "goed bewaard" wakker wordt, want dat is niet vanzelfsprekend, voor niemand van ons.
Wat het Avondgebed betreft… de opsteller daarvan heeft naar mijn bescheiden mening de vrome gelovigen toch wel euh… bedenkt u zelf maar een gepaste zegswijze. Midden in dat gebed komt deze aanroeping voor: "Kom, o heilige Geest, verlicht mijn verstand om mijn zonden te kennen, en geef mij de genade om een oprecht berouw te verwekken". So far, so good - maar dan komt het: "Hier moet men overdenken hoe men de dag doorgebracht heeft, de tien geboden van God en de vijf geboden van de heilige Kerk, langzaam opzeggen om te zien of men daartegen niet gezondigd heeft, en dan zeggen: akte van geloof, akte van hoop, akte van liefde, akte van berouw". Het zal toch niet waar zijn zeker: hier worden warempel zes (zes!) andere gebeden het Avondgebed binnen gesmokkeld! Zo fopt men de katholieke Frederik!
Met dit alles ben ik nog niet ingegaan op de inhoud van de eigenlijke catechismus (de vragen en antwoorden): op de prachtige definities van God, de mens, de ziel… op zulke fascinerende zaken - ik méén het, dit is geen ironie - als de heiligmakende en de dadelijke genade, het lijden van de verdoemden in de hel, de genietingen van de gelukzaligen in de hemel, en - wat mij nog het meest interesseert - de verrijzenis van ons lichaam op de dag van het laatste oordeel, het eeuwig leven… Dit catechismus-blogje krijgt zeker een vervolg.

Afbeelding: mijn catechismusboekje uit de zesde Latijnse, voor de gelegenheid even ontdaan van zijn blauwe kaft.