vrijdag 14 september 2012

Herfstzon


"Kom met ons in het zonnig woud"…
De herfstzon is de mooiste van alle zonnen. Ze is fris en helder. Ze houdt een beetje weemoed in (de grote zomer is voorbij, is er misschien nooit geweest), maar toch ook de belofte van hergeboorte (na de winter komt een nieuwe lente). Ik heb het natuurlijk over de vroege herfst, over september en oktober, niet over de sombere novembermaand.
In zo'n jonge, zonnige herfst ben ik - anno 1966 - voor het eerst verliefd geweest, op een meisje met dromerige ogen (eigenlijk was ze een beetje bijziend, maar heeft verliefdheid niet altijd met bijziendheid te maken?).
De vroege herfst is een tijd om buiten te zijn, het bos in te trekken. "Kom met ons in het zonnig woud"… er is geen ander seizoen waarop deze prachtige zin zo van toepassing is dan op de jonge, frisse herfst.
Hij - die schitterende zin - komt uit het boek Faunaflor II, een album "te versieren met de gekleurde foto's uitgegeven door Côte d'Or de goede Belgische chocolade". Ik moet het ooit, in mijn kinderjaren, van mijn vader hebben gekregen. Het zal hem (vermoed ik) door de chocoladefabrikant als relatie- of promotiegeschenk - hij was onderwijzer - zijn toegestuurd. Al de plaatjes die er in gekleefd moeten worden, zaten er ook bij, maar verder dan bladzijde zeven ben ik met het inplakken niet gekomen.
Wat mij vooral aansprak was de meeslepend geschreven inleiding, met daarin dus die legendarische zin die me altijd bijgebleven is: kom met ons in het zonnig woud...
"Kom met ons in het zonnig woud. Ieder jaargetijde bezit zijn schatten, kom en ontdek ze. Zelfs in de winter heeft het slapend en stille woud zijn bekoring, het heeft de ernst van een kathedraal en de rijm of de sneeuw verandert het soms in een toverlandschap.
Wat dan gezegd van de lente, wanneer leven, frisheid en vreugde weerkomen; wanneer de vogels en hun gezang terugkeren, wanneer de eerste knop openbarst en het jong blad laat ontrollen, wanneer de eerste bloem verschijnt en het bos komt opvrolijken?
In de zomer zijn de insecten er de koningen: hun leven is bedrijvig omdat het kort zal zijn; zij zijn nuttig of schadelijk, maar allen hebben zij hun rol in de natuur. (…). Eindelijk komt de herfst en nooit kende het woud warmere kleuren, de bladeren worden, vóór zij vallen, met de meest vlammende tinten bedekt, gelijk de vlam een laatste schijnsel werpt vooraleer uit te doven.
Ieder ontloken bloem is een uiting van vreugde, maar welke droefheid schuilt in de verwelkte bloem, op de rand van de weg achtergelaten of vertrapt, zij die geen enkele haard nog zal opvrolijken en nutteloos werd afgesneden, alleen slechts uit vernielzucht.
Iedere vogel ziet er vrolijk uit, wanneer hij met zijn snavel vol naar zijn nest vliegt, om een piepend en steeds verhongerd kroost te verzadigen; maar hoe droevig ziet het ledig, geplunderd, neergeworpen nest er uit, wanneer in de omtrek noodkreten weerklinken.
Kom met ons in het zonnig woud, kom gadeslaan, bewonderen en liefhebben".
De inleiding was geschreven door een zekere B.W., maar nergens in het boek valt te bekennen wie dat in 's hemelsnaam geweest is. Vaak waren de teksten in dergelijke Belgische albums oorspronkelijk in het Frans geschreven en vervolgens in krikkemikkig Nederlands vertaald. Ik vermoed dat ook in dit geval een Franstalig auteur aan het werk was geweest - maar zijn ontboezemingen hadden deze keer wel een behoorlijke vertaling gekregen. Achteraan in het boek kom ik te weten dat het werd gedrukt in 1954, maar het zal toch een aantal jaren later zijn geweest dat het tot mij kwam.
Jammer genoeg trekken ook domme lieden het zonnige woud in - B.W. was er niet blind voor: ze laten een spoor van afgerukte bloemen en vernielde vogelnesten achter… Hij vergat nog de meest verfoeilijke soort van deze vernielzuchtigen te vermelden: de jagers. Helaas luidt de herfstzon ook het jachtseizoen in. Wat voor verwrongen verbindingen moet men toch in zijn hersenen zitten hebben om opzettelijk, als liefhebberij, voor het plezier… een levend wezen - het grootste wonder van de kosmos - koudweg dood te schieten? Om het dan nog niet te hebben over de gevaren die de argeloze wandelaar of jogger, de natuurliefhebber, het spelende kind… door de verdwaalde kogels van deze rücksichtlose randdebielen lopen.
Ik ben op velerlei punten een variabel mens, maar mijn afkeer van jagers is (bij wijze van spreken) al eeuwenoud. Grote schrijvers mogen al eens zichzelf citeren, kleine dus ook: in de herfst van 1974 - ik was 25 - schreef ik...
"Zaterdagmorgen. Ik maak een fietstochtje langs de kleine stukjes natuur die in mijn buurt nog overgebleven zijn. Wat stukjes bos met hoge Canadese populieren, waarin de wind duizenden blaadjes doet trillen, een beek, struiken, weiden… Voor mijn wiel springt een konijntje over de hobbelige bosweg. Hoe heerlijk is het terug te keren in de natuur, de grote heelmeester, bron van geluk en levensvreugde. Wat verder is de landman aan het werk, bezig met het optassen van een mij onbekend gewas op zijn kar. (…).
Op het bospad naar de Donk toe staan twee auto's. Je hebt al een vermoeden, en inderdaad, even later kom je ze tegen, een groepje jagers, ongure gefrustreerde gezichten, laffe ogen gapen je aan. (…). Opgejaagd rent het konijn dat hier zijn woongebied heeft over de weg het veld in, nooit zal de kwabbige man het kunnen inhalen, maar uit de stalen loop vertrekt de kogel en op vele tientallen meters gilt het dier van pijn en angst, wanhopig probeert het te ontkomen, maar zelfs als het ontkomt is het veroordeeld, want een kogel in het lijf betekent een langzame dood. Een tweede schot, een derde, nog meer schoten uit drie verschillende geweren. Het prachtige dier, opgejaagd, getroffen, blijft liggen, een bloederige klomp met grote glazige ogen.
Jagers. In de familie van mijn moeder is er ook zo'n hardvochtigaard (…). Het enige plezier dat ik ooit aan dit trieste heerschap beleefd heb was toen hij met z'n jachtgeweer in z'n bloedeigen arm schoot. Dokters - die hun tijd nuttiger hadden kunnen besteden - hebben uren gewerkt om al de loodjes er uit te halen. (…).
Hazen, konijnen, watersnippen, fazanten. Even later weerklinken in de lucht opnieuw de doffe schoten van de dierenmoordenaars en de schelle schreeuw van het getroffen wild" (einde citaat).
Het zal u inmiddels duidelijk zijn dat jagers niet mijn vrienden zijn - overigens heeft de hardvochtige jager uit mijn moeders familie in 1981 zelf het loodje gelegd, hij zal de natuur geen kwaad meer berokkenen.
Een sprong in de tijd, en terug naar de frisse herfstzon… In september 2010 kon ik haar bijzondere licht in alle rust en met volle teugen inademen toen mijn vrouw en ik - na ons Goethe-bezoek aan Ilmenau en vóór ons Goethe-bezoek aan Weimar - een midweekje onze intrek namen in het Landferienhaus Linde, bij Ciska en Gert, in het onooglijke Duitse dorpje Langenbach, en van daaruit prachtige tochten ondernamen in het zonnige Thüringer Woud.  
We stapten naar Steinbach, lunchten er in de Gaststätte Waldklause, en namen een kijk in het midden in de bossen gelegen openluchttheater - een indrukwekkende erfenis uit de DDR-tijd. We volgden de Quellenweg Langenbachtal, met de bron van de Langenbach, het riviertje dat het plaatsje Langenbach van zijn naam voorzag. En we liepen langs bergen en dalen via Lichtenau naar Biberau (met zijn uit 1663 daterende kerkje), en terug. Heerlijke dagen waren dat. Voor de toekomst wens ik mij: een goede gezondheid en nog vele zonnige wouden (zonder jagers uiteraard).

Afbeelding: herfstzon in het Thüringer Wald, eigen foto, 23 september 2010.