vrijdag 28 juni 2013

Karel Van Wijnendaele


Nu dezer dagen de honderdste editie van de Ronde van Frankrijk van start gaat ben ik voor de gelegenheid weer eens wat gaan lezen in het boek Mensen & Dingen uit de Ronde van Frankrijk van Karel Van Wijnendaele. Het boek verscheen in 1948 en vertelt dus de Tour-de-France-geschiedenis van vóór mijn tijd.
Jonge lezers reageren op de naam Karel Van Wijnendaele allicht met: nooit van gehoord. In de jaren zestig was dat nog enigszins anders: toen in de Quiz der Jong Verloofden op Radio Antwerpen aan een koppeltje werd gevraagd wie De Leeuw van Vlaanderen had geschreven, antwoordde het prompt: Karel Van Wijnendaele.
Karel Van Wijnendaele (1882-1961) is de meest legendarische Vlaamse wielersportjournalist aller tijden. Pionier van de sportjournalistiek, 'uitvinder' van Vlaanderens bekendste wielerwedstrijd, de Ronde van Vlaanderen, en nog zoveel meer (maar dat moeten onze jonge lezers zelf maar eens opzoeken op het internet). In de rechterbovenhoek van Mensen & Dingen uit de Ronde van Frankrijk kan u kennismaken met zijn beeltenis - mét sigaar in de mond, zoals het een echte sportliefhebber uit de vorige eeuw betaamde…
In zijn gloriejaren was Van Wijnendaele even vermaard als de wielerhelden over wie hij schreef, maar naar het einde van zijn leven toe ervaarde hij zelf al de beperkte houdbaarheid van de roem. In de jaren vijftig was zijn kleindochter Nora Steyaert - Karel heette zelf ook Steyaert, Van Wijnendaele was een pseudoniem - één van de omroepsters (speakerinnen heetten ze in die tijd) van de jonge Vlaamse Televisie. Televisiegezichten waren toen nog bekend en geliefd (er waren er nog niet veel en ze gedroegen zich nog niet alsof ze het warm water hadden uitgevonden). "Als ik vroeger met mijn kleindochter ging wandelen", verzuchtte Karel Van Wijnendaele, "vroegen de mensen zich af: wie is toch dat meisje met wie de Karel daar flaneert? Als ik nu met haar ga wandelen stelt men zich de vraag: wie is toch die oude man met wie Nora Steyaert daar rondslentert?".
Mijn vrouw deed mij de Mensen & Dingen uit de Ronde van Frankrijk van Karel Van Wijnendaele cadeau op 10 juni 2002. Ze kocht het boek tweedehands, bij De Slegte in Mechelen. Ze dacht dat het mij wel zou interesseren, te meer daar er de handtekening en een opdracht van de auteur in voorkwamen. Dat had ze heel goed gezien.
Eigenlijk had ik van huis (of jeugdjaren) uit geen affiniteit met Karel Van Wijnendaele. Zijn boek Het rijke Vlaamsche Wielerleven uit 1943, waarin hij schrijft over de klassieke wegwedstrijden en de zesdaagsen, heb ik pas op latere leeftijd gekocht en gelezen. Van Wijnendaele was een exponent van het katholieke Vlaanderen van vóór de Tweede Wereldoorlog, ik groeide op in de fifties en sixties en in een eerder liberaal en sociaal-democratisch gezind milieu. Mijn vader had een abonnement op de liberale krant Het Laatste Nieuws. De 'gevestigde' wielerjournalisten van die gazet waren in mijn jonge jaren Louis Clicteur (1924-1979) en Lucien Berghmans - na verloop van tijd vervoegd door de cursiefjesschrijver Piet Korrel (pseudoniem van Michel Casteels, 1917-1997). De verslaggeving van kleinere koersen was het werk van Willy Van den Wijngaerd (1920-2010), een voormalig studiegenoot en een bekende van mijn vader.
Affiniteit of niet, de Franse Rondes van de eerste helft van de twintigste eeuw vormen een fascinerende geschiedenis en Karel Van Wijnendaele weet die op een onderhoudende manier op te dissen. Hij had ze overigens voor een aanzienlijk deel zelf van heel nabij meegemaakt.
Karels boek leert mij dat de Ronde van Frankrijk zelfs in zijn vroege jaren al niet veel te maken had met sport - sport in de zin zoals ik vroeger met vrienden ging fietsen, later met collega's ging tennissen of nu met mijn maatjes van joggingclub Icarus ga runnen - maar alles met spektakel en commercie: dat het bij het Tour-evenement toen (zoals nu) draaide om geld, reclame, en het amusement en de goedgelovigheid van de massa. Net als bij de Jupiler-League (alleen de naam al!), de Champions League of het Formule 1-circuit.
En - ter geruststelling van Jurgen Van den Broeck: het komt er niet op aan de Tour te winnen. Kan u zo voor de vuist weg zeggen wie twee jaar geleden zegevierde? Ik niet, maar wat u en ik ons nog perfect herinneren is hoe die arme Johnny Hoogerland toen door een auto van de Franse televisie de prikkeldraad werd ingereden en hoe deerniswekkend vervolgens het uitzicht op zijn zwaar gehavende blote billen wel niet was. Net zoals onze grootouders moeiteloos konden vertellen hoe de Franse renner Eugène Christophe op de Tourmalet zijn fietsvork brak en na een kilometerslange eenzame voettocht het zaakje in de smidse van het dorpje Sainte-Marie-de-Campan zelf weer aan elkaar moest lassen (en later nog straftijd kreeg omdat de smid de blaasbalg had gehanteerd - volgens het toenmalige Tour-reglement diende een renner materiaalpech immers geheel op eigen houtje te verhelpen). Maar je moest die grootouders niet vragen welke renner dat jaar de Ronde van Frankrijk had gewonnen…
Wat ik zeggen wil: de Tour haalt zijn magie niet uit zijn eindwinnaars - niet zelden zijn dat eerder kille, kleurloze figuren - maar uit verhalen. Verhalen in de brede zin van het woord - ook beelden horen erbij.
De Tour de France genereert sterke verhalen. De beste zijn natuurlijk die van en over vroeger, maar - het Johnny Hoogerland-drama bewijst het - ook in de hedendaagse tijden levert de Tour nog straffe verhalen op.
Dat de Ronde zo'n adembenemende histories voortbrengt heeft (naar mijn zeer bescheiden mening) in de eerste plaats te maken met het decor waarin de wedstrijd zich afspeelt. De omgeving, de setting, vormt altijd een onopvallende maar belangrijke voorwaarde om tot een spannend verhaal te komen.
Toegegeven, op een tennis court waait wel eens een rokje of jurkje op, dat kan voor wat poetry-in-motion zorgen, maar voor het overige is het daar op Wimbledon toch maar een monotone, invariante boel. De Tour daarentegen, dat is een karavaan, aldoor in beweging en zich door wisselende, vaak mooie en soms schitterende landschappen slingerend.
Waarom mag ik - hoewel ik al sinds vele jaren niet meer de wielersportliefhebber ben die ik in pakweg de jaren 1960-1967 was, en van de huidige generaties coureurs nog hooguit enkele namen ken - nog altijd graag naar de rechtstreekse televisie-uitzendingen van vooral dan de bergetappes kijken? Ik denk: omdat ik aldus vanuit mijn luie zetel doorheen de mooiste streken van Frankrijk reis, op wegen die Franse gendarmes vooraf van alle hinderlijke tegenliggers en files hebben gezuiverd, en met af en toe nog een bird's-eye view vanuit een helicopter als toemaatje.
En toch… denk ik ook dat het Tour-gebeuren méér tot de verbeelding sprak in de jaren dat het nog niet van naaldje tot draadje en in kleur op televisie te zien was - in de tijd dat de mensen het moesten stellen met krakende berichten op de radio, verslagen in de kranten en praatjes over de koersgebeurtenissen met hun buren en op café. In de tijd van Karel Van Wijnendaele dus.
Tot de verbeelding spreken heeft immers alles te maken met zich voorstellen, en we maken ons enkel een voorstelling van wat we niet of slechts zeer onvolledig zien. Hoe meer we zien, hoe minder we ons voorstellen. Het tekort aan een volledig en gedetailleerd beeld stimuleert de fantasie. Die vult het ontbrekende in, en zij doet dat zo goed, dat haar versie in de regel boeiender is dan die van de realiteit. In de erotiek is een zelfde mechanisme aan het werk, maar vandaag pas ik het principe dat de voorstelling van de werkelijkheid bijna altijd opwindender is dan de werkelijkheid zelf, toe op de Ronde van Frankrijk…
De bergen van de Alpen en de Pyreneeën… de cols die de renners - in mist of regen, of onder een verzengende zon - moeten beklimmen… waren die niet véél indrukwekkender, geheimzinniger en onmenselijker in die tijden waarin de sportliefhebbers hier in Vlaanderen ze in de regel nog nooit met eigen ogen gezien hadden (tenzij misschien op een wazige krantenfoto, zoals er op de kaft van Mensen & Dingen uit de Ronde van Frankrijk één prijkt)?
De haarspeldbochten waarlangs de coureurs naar boven kropen, of naderhand, geklemd tussen bergwanden en diepe ravijnen, weer de vallei in raasden… waren die niet veel steiler en scherper toen men er over hoorde of las, dan toen men ze - één of twee generaties later - de visu waarnam?
Dat mythische, dat gedroomde, dat Tour de France-Frankrijk, dat is voor onze grootouders geschapen door journalisten als Karel Van Wijnendaele. Hij moet in Vlaanderen de eerste zijn geweest om die wereld op te roepen. Hij deed dat heel vakkundig, maar ook vanuit een authentieke beleving en verwondering: "Men ziet toch zulke schone, zulke heerlijke dingen in die Ronde, in die ongenadige strijd van de roekeloze mens tegen die oersterke natuur!  Het is meer dan eens gebeurd, na afloop van een rit, dat ik me spoedde om uit de wagen te zijn, en op mijn kamer, om te kunnen schrijven over al wat ik gehoord en gezien had", aldus Van Wijnendaele in zijn Mensen & Dingen-boek. (blz. 65).
Uit eigen ervaring kan ik getuigen dat het beeld van Frankrijk dat ik mij in mijn kinderjaren aan de hand van de Tour de France-verslaggeving in de dagbladen en in het zwartwitte Belgavox-bioscoopjournaal had gevormd… de Tourmalet, de Aubisque, de Aspin… de eindeloze bossen van de Landes met hun krekelgezang, de zuiderse hitte van de Provence (waar renners al eens verkoeling zochten bij een plaatselijke dorpspomp of fontein), de zonovergoten stadjes waar de Tourkaravaan passeerde en via bevlagde bruggen heldere bergrivieren overstak… dat ik dat idyllische beeld van Frankrijk, later, in het échte Frankrijk, slechts sporadisch en fragmentair heb aangetroffen.
Natuurlijk was in de dagen van Karel Van Wijnendaele niet enkel het decor van de Tour een voorbeeld van fantasie op een bedje van werkelijkheid, en dus legendarisch. Ook met betrekking tot de verrichtingen en de avonturen van de renners gold immers dat onze grootouders ze niet zelf konden zien, maar aangewezen waren op de verhalenvertellers. Waardoor de handelingen der coureurs toen ongetwijfeld meer tot de verbeelding spraken dan ze dat in onze tijd doen.
Van Wijnendaele overdondert ons in zijn Mensen & Dingen met verhalen over de wielerhelden-van-destijds: hij beschrijft hun uitzonderlijke kwaliteiten, hun heroïsche prestaties, maar ook hun lijden, hun tegenslagen en hun inzinkingen, die van een minstens even exceptioneel gehalte waren.
Hij gaat bovendien - en dat siert hem als sportjournalist - de minder fraaie kanten van de zaak niet uit de weg: de geldzucht, de combines, de primauteit van de commerciële belangen, de door het ploegenspel opgelegde loyauteit (en het incidentele verraad daaraan), de georganiseerde praktijken die het koersverloop vervalsten… het komt allemaal aan bod. Terecht, want verhalen zonder baatzucht en boosaardigheid worden (helaas) saai gevonden - daarom doen zelfs de mooiste sprookjes er een beroep op.
En doping, zult u zeggen, hoe zat het daarmee in de tijden van pakweg Philippe Thijs of Sylveer Maes? Van Wijnendaele rept er met geen woord over. Dopingregels bestonden nog niet: men kon ze dus niet overtreden. Natuurlijk zal men zich met allerlei huis-, tuin- en keukenmiddeltjes beholpen hebben. Van de Franse gebroeders Pélissier is bekend dat ze ook zwaardere stuff gebruikten - men kan veronderstellen dat ze niet de enigen waren. De proporties die sommige plotse inzinkingen aannamen doen vermoeden dat men soms al te onoordeelkundig met stimulerende middelen was omgesprongen. 
Zoals al gezegd had Karel Van Wijnendaele in het exemplaar van Mensen & Dingen dat mijn vrouw anno 2002 voor mij kocht, een opdracht geschreven: "Aan de beste mijner oûwe goeie vrienden Gustaaf Van der Linden", staat er. En ook: "Omdat uit oûwe trouw het boereland herboren werd!".
Vanzelfsprekend vroeg de curieuzeneus die ik ben zich af wie deze Gustaaf Van der Linden geweest mocht zijn. Dankzij het internet kan men dergelijke raadsels soms oplossen, en inderdaad: ik ontdekte een Gustaaf Van der Linden die volop in aanmerking komt - om niet te zeggen dat ik er zo goed als zeker van ben dat hij de man is die ik zocht.
Gustaaf Van der Linden (1881-1955) was een handelaar uit Duffel die zich na de Eerste Wereldoorlog als "democratisch, sociaalvoelend en Vlaamsgezind katholiek" in de politiek gooide. Hij werd lid van de Antwerpse provincieraad en - na de verkiezingen van 1925 - bestendig afgevaardigde (gedeputeerde). In Duffel  was hij voorzitter van de plaatselijke afdelingen van het A.C.W. (de christelijke arbeidersbeweging) en de C.V.P. (de christen-democratische partij).
Gustaaf Van der Linden koesterde veel belangstelling voor zowel cultuur als sport. Ja, we komen waar we zijn moeten, want wat lees ik aan het slot van zijn biografie op de website ODIS (een databank van de "intermediaire structuren" in Vlaanderen)… "Bovendien was Van der Linden bestuurslid in de Belgische Wielrijdersbond en organiseerde hij de beroepsrennerswedstrijd 'De grote prijs van Duffel'. Hij werkte ook mee aan het blad 'De Sportwereld' van Karel Van Wijnendaele, dat sinds 1914 verscheen"! 
Ach, eigenlijk heette die sportkrant van Van Wijnendaele Sportwereld, terwijl De Leeuw van Vlaanderen natuurlijk niet door Karel Van Wijnendaele, maar ongeveer een eeuw eerder door Hendrik Conscience was geschreven. Er zitten veel fouten, misvattingen en misverstanden in de wereld, dat is waar. Maar ook veel boeiende verhalen over mensen en dingen. 

Voornaamste geraadpleegde bronnen: K. VAN WIJNENDAELE, Mensen & Dingen uit de Ronde van Frankrijk, uitgeverij Lannoo, Tielt, 1948; internet, website Karel Van Wijnendaele, www.karelvanwijnendaele.be, geraadpleegd juni 2013; internet, website ODIS (Intermediaire structuren in Vlaanderen 19e-20e eeuw), www.odis.be, geraadpleegd juni 2013; internet, website Wielersportboeken, www.wielersportboeken.nl, geraadpleegd juni 2013; internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlandstalige versie), nl.wikipedia.org, geraadpleegd juni 2013; internet-encyclopedie Wikipédia (Franstalige versie), fr.wikipedia.org, geraadpleegd juni 2013.

Over de Ronde van Frankrijk publiceerde ik eerder al de blogstukjes Ronde van Frankrijk (8 juli 2011) en De Tour van '62 (6 juli 2012). 

vrijdag 21 juni 2013

Solfatara


Hallo, hallo, beste lezers… hier uw reporter, rechtstreeks vanuit de Solfatara in Pozzuoli… Ja, het moeten toch niet altijd Patrick Van Gompel of Aagje Vanthomme - laat staan Katrien Saelens - zijn zeker die van op Spectaculaire en/of Gevaarlijke Plaatsen het woord tot u richten. Mag een gewone sterveling ook eens doen alsof hij in het heetst van één of ander gebeuren zijn hachje waagt om verslag uit te brengen over zaken die men evengoed in alle rust vanop zijn bureaustoel zou kunnen vertellen?
Het woord heetst is in dit geval alleszins op zijn plaats, want dat is wel het minste wat er over de locatie waar ik hier heb postgevat te zeggen valt. Niet alleen trotseer ik een verzengende zon - we bevinden ons in het zuiden van Italië - maar bovendien sta ik hier met beide voeten in de krater van een uitgedoofde vulkaan.
Aan de uit de woeste stenenmassa opstijgende rook kan u al merken dat de term uitgedoofd in eerder relatieve zin moet worden verstaan. Ik sta niet in de kolkende lava, dat is waar, maar de grijze grond onder mij is warm en her en der zijn er "fumarolen": barsten in de aardkorst waar gassen uit ontsnappen. In een poel bubbelen hete luchtbellen naar boven. En overal hangt een euh… laten we zeggen doordringende reuk, veroorzaakt door zwaveldampen - de geur van de duivel!
De Solfatara ligt in Campania (Campanië), aan de Baai (of Golf) van Napels, ten noorden van het havenstadje Pozzuoli, en in een vulkanisch gebied dat bekend staat als de Brandende Velden (in het Italiaans: Campi Flegrei) - een tot de verbeelding sprekende naam. Wetenschappelijk gezien zijn de Brandende Velden een caldera of super-vulkaan: een soort geologische kom die verschillende kraters bevat. In een andere, aanpalende caldera, heeft zich de krater van de Vesuvius gevormd. Tussen de Brandende Velden en de Vesuvius in ligt de stad Napels. Een onheilspellende positie, want slapende vulkanen kunnen weer wakker worden - zelfs doodgewaande vulkanen zijn al geheel onverwacht weer tot leven gekomen. En dan krijg je wat in mijn jeugdjaren een "vuurspuwende berg" werd genoemd!
Overigens komen vulkanen vooral voor in gebieden waar de tektonische platen waaruit de aardkorst bestaat zich tegen elkaar aan schurken, zodat ook grote of kleinere aardbevingen volop tot de mogelijkheden behoren… Tot zover dit Jongens en Wetenschap-intermezzo, dat ten volle aantoont welke risico's ik gelopen heb door mij te begeven in een landstreek waar de afstand tussen het oppervlak van de aarde en haar uit gloeiende magma bestaande innerlijk gering is - en die buitenste schil dan ook nog niet erg solide.
Dat ik mij desondanks moedig aan deze gevaren heb blootgesteld had te maken met het feit (a) dat mijn vrouw het in deze contreien gelegen Pompeii wou zien, en (b) mijn goede vriend Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) tijdens zijn Italienische Reise hier ook ooit had rondgewaard. Ongetwijfeld reisde hij door de Brandende Velden. In zijn dagboek maakt hij, op de avond van 1 maart 1787, melding van "zwavel uitblazende groeven" en van "kale en weerzinwekkende gebieden". Troostend heeft hij het echter evenzeer over "een altijd weelderige vegetatie, die toeslaat zodra ze maar even de kans krijgt, die oprijst boven alles wat verstikt is, rondom meren en beken", en ook over "de nabijheid van een lieftallige jongedame die gewend en genegen is om huldigingen in ontvangst te nemen" (met andere woorden: een knap maar zelfingenomen wicht). De volgende dag, de 2de maart, zou Goethe (een eerste keer) de Vesuvius beklimmen ("hoewel het somber weer was en er wolken rond de top hingen").
De Solfatara-krater is een soort ellipsvormig dal (770 bij 580 meter groot), omringd door bergachtige, opstaande wanden. De Oude Griek Strabo (hij leefde aan het begin van onze tijdrekening) had het er al over in zijn Geographika (boek V, hoofdstuk 4). Hij bracht de plek in verband met Hephaestos, de god van het vuur en de smeedkunst (zijn Romeinse equivalent heette Vulcanus). Hephaestos smeedde de wapens van zijn medegoden en werd geacht zijn werkplaats te hebben onder deze en andere vulkanen - vandaar de als uit schoorstenen opstijgende rookpluimen.
De benaming Solfatara vindt haar oorsprong bij de Oude Romeinen, is afgeleid van solfa (zwavel) en terra (aarde), en betekent dus zoveel als "plek vol zwavel". Die zwavel of solfer is te herkennen aan zijn helder-gele kleur.
In de 18de en de 19de eeuw vormde de Solfatara van Pozzuoli een min of meer vaste schakel in de Grand Tour, de culturele reis doorheen Europa die jongeren uit aristocratische Engelse families op de drempel van hun volwassenheid ondernamen.
Rond 1900 werd de Sulfatara zowaar een kuuroord: men kon er zich wentelen in de zwavelrijke modder van de poel, of genieten van een natuurlijke sauna in één van de twee grotten in de kraterwand, en daar met volle teugen de dikke, zwavelhoudende stoom inhaleren waarmee de natuur ze vulde. Aanbevolen voor wie sukkelde met ademhalingsproblemen, huidziekten of reuma!
De grotten werden bedacht met de namen Vagevuur en Hel. In de eerstgenoemde liep de temperatuur op tot 60° Celsius, in de tweede tot 90°! Het was raadzaam gebukt te blijven zitten, want in de hogere grotregionen werden nog veel hogere temperaturen bereikt.
Na verloop van tijd werden de ruwe wanden van deze spelonken met metselwerk "geëgaliseerd", waardoor ze hun natuurlijk uitzicht verloren. De aldus gemoderniseerde (zeg maar: verknoeide) grotten zijn er nog steeds, maar men mag ze om veiligheidsredenen niet meer betreden en dient zich dus te vergenoegen met een blik - van buitenaf - op de toegangen tot vagevuur en hel. Er komt rook naar buiten en op het metselwerk ziet men aanslag van zwavel en andere stoffen.
De Solfatara is in privé-bezit. De site werd in 1861 - of 1868 volgens een andere bron, Zuid-Italië is nu eenmaal geen regio waar men veel precisie moet verwachten - gekocht door de uit Calabrië afkomstige gebroeders De Luca, is momenteel eigendom van vijf van hun nazaten en wordt uitgebaat als een toeristische attractie. Naar verluidt komen meer dan honderdduizend bezoekers per jaar een rondje door de krater maken. Al dan niet onder de leiding van één van de twee Solfatara-gidsen: de oude Bruno of de jonge Nicola (vrouwelijke lezers hadden natuurlijk liever gewild dat ik zijn foto boven dit stuk zette, in plaats van die van mij). De Solfatara is kennelijk ook een uitverkoren bestemming voor educatieve excursies.
Ik kon niet aan de verleiding weerstaan een paar brokjes "gezwavelde" lava voor nader onderzoek mee te nemen. Een eerste wetenschappelijke vaststelling die ik deed is dat die snel verbrokkelen.  Een tweede: dat zij inderdaad (licht) naar zwavel ruiken.
Aan de ingang (tevens uitgang) van de Solfatara ligt een herberg-met-winkeltje, de Bar Coloniali. Daar kocht ik - voor slechts tien euro - een fraaie doos met samples van niet minder dan vijftien soorten minerali naturali afkomstig uit de Solfatara. Ze hebben elk een eigen vakje in de doos, met hun naam erbij. Hun Italiaanse naam natuurlijk, die wel zeer sexy, maar mij niet altijd bekend in de oren klinkt. Er zit uiteraard zolfo, zwavel bij. En ook lava rossa, rode lava. En ossidiana - obsidiaan, glimmend zwart. En ametista, amethist dus, violet van kleur, zoals het hoort. Ook mooi vind ik het idocrasio - wat dat dan ook moge wezen. En mica nera, en ematite, en pirosseni… Hm, ik ben echt wel ingenomen met deze aankoop. Zouden Patrick Van Gompel en Aagje Vanthomme ook zulke mooie souvenirs van hun verslaggeverij mee naar huis brengen?

Foto boven de tekst: gemaakt door Lieve Wollebrants-Van Rompaey, Solfatara, Pozzuoli (Italië), vrijdag 3 mei 2013.

Voornaamste bronnen: bezoek en info-bordjes ter plaatse; internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlandstalige versie), nl.wikipedia.org, geraadpleegd juni 2013; internet, website Vulcano Solfatara, www.solfatara.it/vulcano/en, geraadpleegd juni 2013.

vrijdag 14 juni 2013

Luilekkerland


Dromen der mensheid… je hele leven lang niks uitrichten dat op werk gelijkt, en toch eten en drinken zoveel als je mondje belieft … Niet goed voor de gezondheid, denk ik dan meteen, maar in tijden dat de meesten van onze voorouders worstelden met armoede en schaarste werd dat begrijpelijkerwijs anders bekeken. Al van in de vroegste dagen van zijn culturele bestaan heeft de mens aards paradijzen bij elkaar gefantaseerd en gecultiveerd, dat van de Bijbel is er slechts één van.
In de Middeleeuwen nam de oeroude wensdroom de concrete gestalte aan van het Luilekkerland (ook wel genoemd het Land van Cocagne, een woord dat zijn wortels heeft in het Oudfrans - in die taal werd al rond 1250 een Fabliau de Coquaigne geschreven, maar in de bekende en nog wat oudere Carmina Burana kwam de term ook al voor, in het Latijn). In Luilekkerland vlogen de gebraden vogels je in de mond, groeide het geld aan de bomen, waren de huizen gemaakt van pannenkoeken en wafels… Het weer was er altijd mooi (als het sneeuwde viel er poedersuiker).
In het Nederlands dook de term Luilekkerland voor het eerst in schriftelijke gedaante op in 1546, met het boek Van 't Luye-Lecker Landt, een bewerking van het Duitse Schlauraffenlandt van Hans Sachs uit 1530.
Pieter Bruegel de Oude schilderde in 1567 een Luilekkerland-tafereel, waarin een soldaat, een boer en een geleerde languit liggen bij te komen van al hun geschrans, terwijl een ridder het heerlijke land binnentreedt op de enige daartoe geëigende wijze: door zich door een berg rijstebrij heen te eten.
Voor wie er meer wil van weten vermeld ik graag de Nederlandse Volksverhalenbank van het (Nederlandse) Meertens Instituut (op het internet), en wie er àlles wil van weten schaft zich het boek Dromen van Cocagne (1997) van de Amsterdamse hoogleraar Herman Pleij aan.
Want ik wil het hier hebben over mijn Luilekkerland, zijnde een kinderboek dat ik in de jaren vijftig - vermoedelijk van de Sint - cadeau kreeg. In de zonnige fifties waren armoede en honger uit West-Europa verdreven, de werkdagen tot draagbare proporties teruggebracht, de jaarlijkse vakantie en de sociale zekerheid  ingevoerd  - en dus vormden je buikje rond eten en eens lekker op je rug liggen luieren geen thema's meer waar volwassenen hartstochtelijk over fantaseerden, aangezien ze er minstens bij tijd en wijle konden van genieten. En een mens verlangt nu eenmaal niet naar wat hij heeft, maar naar wat hem ontbeert. Een bewijs van hoe slecht de Schepping geschapen werd.
Maar de kinderen van de jaren vijftig… overgeleverd aan het (nog volkomen onbetwiste) gezag van ouders, nonnen en pastoors, schoolmeesters en -meesteressen… de godganse dag vastgesnoerd op houten banken, in muffe lokalen met imponerend-hoge zolderingen en die men bereikte langs kille gangen… En altijd maar voorbeeldig en braaf en beleefd en vlijtig moeten zijn… En je koest houden, en luisteren… En schrijven en rekenen, en uitkijken voor vlekken of vegen… En huiswerk maken, en lessen leren… Ja, voor die arme kindertjes - ik was één van hen - was Luilekkerland nog wél een ver en onbereikbaar ideaal, zeker weten.
En dus kwam het ons goed uit dat de volwassenen, net als ze dat met Robinson Crusoe en Gulliver hadden gedaan, ook hun Luilekkerland aan de jeugdliteratuur hadden overgelaten. En die had daar een eigen bewerking, een versie op kindermaat van gemaakt. Geen readily available sex dus (die in bepaalde edities van het oude Luilekkerland kennelijk wel voorhanden was), maar de schijnwerpers gericht op snoep en het "nooit meer school"-ideaal.
Laat ik er mijn kinderboek Naar Luilekkerland bij nemen…  Het is een werk op groot formaat (plm. 23 cm. breed en 33 cm. hoog), op de markt gebracht door uitgeverij Omnium uit Wassenaar. De volledige titel luidt: Naar Luilekkerland, het kinderparadijs aan de overkant. Het boek bestaat uit negen grote gekleurde prenten. Enkel op de eerste van deze serie platen - deze op de cover - staat (onderaan links) een naam. Het moet die van de tekenaar zijn: Jacob Jansma. En inderdaad, op het internet vind ik een Jacob Jansma terug, op de website Winterboeken: "illustrator, ontwerper, art-director". De man leefde van 1893 tot 1972, tekende affiches, reclameborden, prentbriefkaarten, en illustreerde tussen 1928 en 1960 ook een aantal kinderboeken. De cover van Naar Luilekkerland wordt afgebeeld, maar een jaar van uitgave wordt niet vermeld. De andere door Jansma geïllustreerde boeken waarvan de kaft wordt getoond zijn mij geenszins bekend.
Mijn Luilekkerland-boek bevat weinig tekst, het was vooral een kijkboek. Ik vind dat Jansma zeer kleurrijke, levendige, expressieve, kortom prachtige tekeningen heeft vervaardigd. Aan de onderkant van elk tafereel kan men - in grote letters en in een soort wimpel - een versje lezen. Samen vertellen al die rijmpjes het (zeer rudimentaire) verhaal. Een beetje research leert me dat het gaat om de tekst van een oud Nederlands kinderliedje (met als titel Luilekkerland), dat in feite een vertaling was van het Duitse kinderwijsje Schlaraffenland. Achter in mijn boek staat de volledige (Nederlandse) tekst. Hier blijkt dat de illustrator op zijn wimpels de zaak wat ingekort heeft, door hier en daar enige regels weg te laten.
Allicht had u verwacht dat ik boven dit blogschrijfsel zou uitgepakt hebben met één van de tekenplaten die laten zien hoe de kinderen uit mijn boek zich in Luilekkerland laveloos te goed doen aan pudding, limonade, lolly's, koekjes en gebak. Maar neen, ik heb gekozen voor een prent die op mijn jeugdig gemoed destijds een nóg diepere indruk heeft gemaakt dan de voorstelling van het idyllische leven in het kinderparadijs zelf… voor de tekening die het moment weergeeft waarop de jonge helden in opstand komen tegen hun onderwijzer, zich geen zier meer aantrekken van zijn wanhopige pogingen om de orde te herstellen: "Kinderen allemaal, wees niet zo brutaal, want de les vangt nu aan!".
Het antwoord der kinderen klinkt luid en duidelijk, het staat in het boek zelfs met hoofdletters gedrukt: "Nee!". Neen aan het saaie schoolleven, weg met huiswerk en lessen, het is genoeg geweest! Links stapt een moedig kereltje (het spreekwoordelijke haantje de voorste) reeds door het open raam naar buiten - alle anderen maken aanstalten om hem te volgen. (Let u ook eens op dat jongetje in zijn gele truitje: die gaat toch maar zijn boekentasje meenemen).
Wat me als kind vooral trof was de totale radeloosheid van de onderwijzer - die opengesperde ogen en mond, die bezwerende houding van armen en handen… een moment geleden nog almachtig en alwetend, nu een amechtig roepende in de woestijn. Wat een Umwertung aller Werte! Hier stuikt warempel het gezag in mekaar. Zelfs de wandplaat aan de muur is er compleet van uit het lood geslagen! In onze werkelijkheid van toen was zo'n hemeltergende ongehoorzaamheid vanzelfsprekend totaal ondenkbaar - enkel van meester Heremans, die de hoogste leerjaren bediende, hoorde je wel eens dat hij de zaken in zijn klas niet al te stevig onder controle had. Hij had te maken met leerlingen die niet naar het middelbaar (het voortgezet) onderwijs zouden doorstromen.
Door het raam zien we buiten de gele muur van rijstebrij waar de kinderen zich op de volgende bladzijde een weg door zullen smullen, en daarachter tekent zich reeds de top van een reuzenpudding af! De school lag kennelijk zeer dicht bij het Beloofde Land.
Niet toevallig schrijf (en publiceer) ik deze tekst in juni. Als er één maand in het schooljaar was waarin zulk een kinderopstand mij aansprak (en waarin ik er mij nu nog moeiteloos kan in verplaatsen), dan toch wel juni zeker. Het was de tijd waarin de zomer aanbrak - waarin het mooie weer, de zon en het jonge groen ons toeschreeuwden om buiten te komen ravotten. Maar - om de tegenstelling tussen het schoolse en het ware leven ten top te drijven - was het ook de tijd van de prijskampen (de toetsen). Ik heb het altijd zo geweten, van de basisschool tot en met de universiteit, en altijd zal het zo blijven: als het examentijd is, dan zomert het. Andermaal een bewijs van de ondeugdelijkheid der Schepping.
Terug naar onze Luilekkerland-kinderen. Het eerste wat ze na aankomst in het kinderparadijs uitrichten, is uiteraard zich te goed doen aan het vele lekkers dat het in overvloed te bieden heeft. Maar al die zoetigheid wist hun hartsgrondige afkeer voor het schoolwezen niet weg, want op de volgende drie bladzijden rekenen ze af met de voornaamste symbolen ervan. Allereerst koelen ze hun woede op het rapport, dat verscheurd wordt, en op het schoolbord, dat met een bijl in stukken wordt gehakt: "Weg met schoolrapport, en het zwarte bord, weg met griffel en lei!". Nou, nou, zo'n baldadigheid, dat kan ik niet goedkeuren - ik ben resoluuut tegen elke vorm van vandalisme.
Op de volgende prent geeft een meisje haar schooltas een venijnige trap, en lezen we: "Weg met boekentas, en die nare klas, die daar ginds niet bestaan!". En op de laatste tekening gooit een jongen zijn rekenboek vrolijk de lucht in (een daad waar ik dan weer hoegenaamd geen moeite mee heb). Ordeloos fladderen de bladen in het rond: "Weg met rekenboek, nooit meer in de hoek, wij gaan samen op reis!". 
Ik heb de indruk dat de makers van het kinderliedje Luilekkerland en van het boek Naar Luilekkerland zelf ook nog een openstaande rekening met het onderwijs te vereffenen hadden - en dat ze daar (onbewust misschien) even hard aan gewerkt hebben als aan het oproepen van de snoepgeneugten van Luilekkerland. Ik kan ze begrijpen. 

Een hedendaagse versie van het oude Nederlandse (uit het Duits vertaalde) kinderliedje Luilekkerland valt te beluisteren op:

Geraadpleegde bronnen: J. JANSMA (tekeningen), Naar Luilekkerland, het kinderparadijs aan de overkant, Wassenaar, geen jaar van uitgave vermeld; internet, website Nederlandse Volksverhalenbank (van het Meertens Instituut), www.verhalenbank.nl, geraadpleegd juni 2013; internet, website Winterboeken, www.winterboeken.nl, geraadpleegd juni 2013; internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlandstalige en Engelstalige versies), nl.wikipedia.org, en.wikipedia.org, geraadpleegd juni 2013; internet, website In de Overtuin, Kinderliedjes met muziek en bladmuziek, www.kinderliedjes.overtuin.net, geraadpleegd juni 2013.

vrijdag 7 juni 2013

Studenten


Ja, dat zit er dus ook weeral op: het academiejaar 2012-2013. Ik weet het, ik weet het: de jonge studenten dienen nog enkele afsluitende werkzaamheden te verrichten, als daar zijn: het blokken van wat cursussen en het afleggen van enige examens - mijn jongste zoon is er dezer dagen volop mee in de weer. Maar de oudere jongeren, deze van de Universiteit van de Derde Leeftijd (UDL), die worden door de Alma Mater van dat soort pestbelasting vrijgesteld. Zij zijn studenten honoris causa, verheven boven alle twijfel inzake kennis en kunde, getooid met de uiterlijke kentekenen van die wijsheid die men slechts via Het Leven Zelf verwerven kan, namelijk: (1) een verschuiving van de haarkleur naar de vijftig tinten grijs die er volgens een recente bestseller schijnen te zijn, en (2) een zekere wijking van de haarlijn, die volgens neurologisch onderzoek een gevolg is van thermodynamische straling, veroorzaakt door het intensief en op hoog niveau functioneren van de hersenen (terwijl de wetenschap eerder ook al achterhaald heeft dat kaalheid een teken is van sexuele potentie). 
Op de foto hierboven kan u vier kloeke exemplaren van dit soort universitaire derde leeftijdstoeristen bewonderen. Vergis u niet… afgezien van het feit dat zij ontheven zijn van blok en examens, leggen zij alle activiteiten aan de dag waar studenten zich van oudsher op focussen: zij gaan af en toe naar de les, kijken in de aula al eens rond of er (ik citeer één van hen) "tussen al die oude tantes hier of daar toch niet een fris dametje zit dat nog te doen zou zijn", en analyseren na afloop van het hoorcollege de nieuwe leerinhouden die door de prof tijdens zijn uiteenzetting werden aangevoerd.
Dit laatste doen zij - zoals in studentenmiddens al eeuwenlang gebruikelijk - "tussen pot en pint", zoals dat heet, en zoals toevallig op de bovenstaande foto vastgelegd werd. Aansluitend lossen ze - en ook dat is een aloude studententraditie - nog even de hedendaagse nationale en internationale politieke en economische problemen op, laten ze hun verhelderend licht schijnen op de voornaamste filosofische vraagstukken waar de mensheid al sinds de oude steentijd mee worstelt, en bespreken tussendoor nog enkele typisch mannelijke topics, zoals de kwaliteiten en gebreken van diverse biermerken, het opschietende onkruid in de tuin, of de psyche der vrouw (en de wijzigingen die daarin ter verbetering zouden moeten worden aangebracht).
Beste lezer, het indringende karakter van mijn relaas heeft het u inmiddels al volop duidelijk gemaakt: ik ben zelf ook één van de leden van het hierboven afgebeelde clubje van vier Universiteit van de Derde Leeftijd-gangers. (Een mens maakt soms toch vreemde fouten: ik had in een eerste versie van deze tekst zowaar Derde Leeftijd-gangsters getypt!). Voor de eenvoud en de duidelijkheid zal ik ons studentencorpsje in het vervolg van dit artikel aanduiden als "het clubje van Jules", naar de voornaam van onze voorzitter-stichter.
Want ere wie ere toekomt: het is Jules De Cort (helemaal links op de foto) - in zijn professionele bestaan was hij financial manager - die aan de basis ligt van ons intellectuele samenzijn. U voelt het al aankomen: hier volgt een kleine historiek.
"Ik ben er als eenzaat mee begonnen in 1996, toen ik met pensioen ging", vertelde Jules mij desgevraagd. "Een dame die enige tijd in Rijmenam winkeljuffrouw was in een bakkerswinkel heeft mij in 1996 de tip gegeven. Zij heeft mij het adres doorgespeeld van het secretariaat van de UDL". Grote zaken beginnen vaak op een heel bescheiden wijze, daar zijn in de geschiedenis vele voorbeelden van te vinden.
De eerste jaren klaarde Jules de klus op zijn eentje, na verloop van tijd kreeg hij al eens het gezelschap van vrienden als André Storms of André Van Aerschot (laatsgenoemde is mij bekend van zijn prachtige boek Kringloop met duizend volwassen, onvolwassen soms ongewassen Haachtenaars uit 1998, en van zijn artikels in het Haachts Oudheid- en Geschiedkundig Tijdschrift). 
"Tuur die ik kende van vroeger is dan beginnen mee te komen", aldus Jules. Met Tuur, alias Arthur Borms (helemaal rechts op de foto), zijn we bij de huidige samenstelling van het clubje van Jules beland.
Tuur - die ik uit respect overigens altijd Arthur noem - woont op de Battelse Bergen in Mechelen (ik wist niet eens dat Mechelen deels bebergd was), maar is afkomstig van Bornem. Dat schiep meteen een innige band tussen hem en mij. Want welke held uit mijn kinderjaren is eveneens in Bornem geboren en getogen? Juist, ja, Eddy Pauwels natuurlijk, winnaar van vier etappes in de Tour de France, gele-truidrager in 1959 en 1963, en de eerste coureur voor wie ik supporterde (ik heb nog een plakboek over hem aangelegd, helaas verloren gegaan).
Ontmoet ik iemand die van Bornem blijkt te zijn, dan is mijn lakmoesproef steevast: "en… wat zegt u de naam Eddy Pauwels?". Ooit had ik een studente uit Bornem die mij bij het stellen van deze toch uiterst voor de hand liggende vraag aankeek alsof ze het in Keulen hoorde donderen. Arthur evenwel: die wist stante pede wie ik bedoelde - diste terstond zelfs nog enkele Eddy Pauwelsania op die mij niet bekend waren (en waar ik hem eens opnieuw moet naar vragen, want ik koester het voornemen eerlang een artikeltje over mijn eerste wieleridool aan mijn blog toe te vertrouwen). Voor wie zich inmiddels zorgen mocht maken over mijn Bornemse studente van destijds: het was een lief en charmant meisje, en dus liet ik haar toch maar slagen voor haar examen - ook al omdat ze de leerstof zeer goed onder de knie had.
Niet lang na Arthur kwam Cyriel Heylen (op de foto: tweede van links) het clubje van Jules vervoegen. "Die heb ik bij de turnles leren kennen, nu ook al een zevental jaren geleden", aldus Jules. Cyriel bracht zijn professionele jaren door in het onderwijs - ik (gedeeltelijk) ook, we behoorden dus beiden tot de verstandige helft van de mensheid die volgens de domme helft te veel vakantie heeft, en kunnen bijgevolg collegiaal lamenteren over al die vreselijke ministers en soortgelijke stuurlui-aan-de-wal die altijd weer menen ons onderwijs te moeten "hervormen" - lees: de zaken op hun kop te zetten, tot ergernis van leerlingen en leerkrachten, en ten koste van de kwaliteit van de sector. Met Cyriel verbindt mij tevens een gezamenlijk heimwee naar het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830), dat door die Stomme van Portici-affaire van 1830 mallotig werd vernield, waardoor de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden - die geografisch en etnisch en historisch zo natuurlijk als wat samen horen - weer gescheiden raakten.
Cyriel werd door Jules gerekruteerd "bij de turnles" - en ja, dat was ook met mij het geval. Een kleine voorgeschiedenis: nadat ik in de loop van het jaar 2011 op een zotte morgen het plan had opgevat om de lichamelijke conditie van mijn 18 jaar te heroveren, werd ik door mijn dokter meegetroond naar de wekelijkse senioren-turnlessen van de (volgens mijn vrouw zéér gereputeerde) Mechelse turnvereniging Moed en Kracht!
Zo'n half jaar lang heb ik dat volgehouden: elke maandagavond een uur turnen, gevolgd door een half uurtje voetvolleybal. U leest het goed: voetvolleybal. Ik verzeker u: deze sport bestaat écht! Dat was mij vooraf hoegenaamd niet bekend, en in feite was dat beter zo gebleven, want ik moet toegeven dat ik mij de techniek ervan op die zes maanden tijd nooit eigen heb weten te maken. Toen ik merkte welke ernstige inspanningen mijn medespelers moesten leveren om mij - puur op basis van barmhartigheid - af en toe eens te laten scoren, achtte ik de tijd rijp om er maar mee op te houden.
Ook het turnen was overigens niet echt mijn ding. Eigenlijk heb ik het nooit zo op zaalsporten begrepen gehad: het ruikt in die sportzalen toch altijd zo muf, duf en zweterig. En dan altijd maar dezelfde bewegingen herhalen: het heeft toch iets van Sisyphus die nu al van in de Griekse mythologie steeds opnieuw en opnieuw met dat rotsblok zit te rollen. Eind 2011 hield ik het turnen en het aansluitende voetvolleyballen voor bekeken (in de lente van het daaropvolgende jaar zou ik de ware sportliefde vinden in het hardlopen of joggen of runnen - maar dat is een ander verhaal, dat ik hier eerder al gedeeltelijk uit de doeken heb gedaan).
Inmiddels had ik bij het turnen niet enkel mijn dorpsgenoot Cyriel Heylen leren kennen, maar ook Jules De Cort. Jules woont sinds 1956 in Rijmenam, maar is geboren en getogen in Boortmeerbeek, en deelt mijn interesse voor de geschiedenis van ons heem. Met hem kan ik ongehinderd van gedachten wisselen over de Java, de Movri, Pinneke Mommens of den Bakzak: hij begrijpt me, heeft geen woord nadere uitleg nodig om te weten over wie of wat ik het heb.
Wat mij met Jules ook verbindt is het schrijverschap. Zelf heb ik wel eens een Acco-cursus en wat artikels in tijdschriften het publicatielicht laten zien - en leef ik mij sinds januari 2011 schrijfsgewijs uit op dit blog - maar Jules heeft al een heus boek op zijn palmares staan: Onzedige en gevaarlijke toestanden te Hellebeek, een bundel nauw-bij-het-leven-aansluitende, dus soms wat rauwe en dan weer ontroerende verhalen, verschenen in 2010 (onder de auteursnaam Julius A. De Cort).
Jules vroeg me of ik geen interesse had om hem, Cyriel, en (de mij toen nog onbekende) Arthur te vergezellen naar de Universiteit van de Derde Leeftijd in Leuven. Om alle misverstanden (en eventuele teleurstellingen) te voorkomen: het is niet mogelijk zich kandidaat te stellen voor het clubje van Jules, men kan er - zoals dat bij ook bij de Academie, de Loge, de Sons of the Desert en soortgelijke eminente gezelschappen de regel is - enkel in opgenomen worden op voordracht van een ander lid (gecoöpteerd, heet dat in de wereld der exclusieve clubs).
Uiteraard streelde het door Jules geformuleerde toetredingsverzoek mijn ijdelheid, maar om mij met de auto naar Leuven te begeven, dat zag ik niet zo zitten, sinds die vreselijke meneer Tobback er alle straten en pleinen had laten openbreken, er al mijn vroegere (vaak eerder informele) parkeerterritoria had doen verdwijnen, en er de auto verbannen had naar van die griezelige ondergrondse catacomben, die dan ook nog hooguit via een doolhof van éénrichtingsstraten te bereiken vallen. Geen probleem, zei Jules: Cyriel en Arthur zijn ervaren chauffeurs die de Leuvense stadsdrukte en zelfs die enge ondergrondse parkeerbunkers onvervaard en met kennis van zaken tegemoet treden.
En zo kwam het, dat ik op dinsdagnamiddag 27 maart 2012, ingebed in het clubje van Jules, mijn eerste les aan de Universiteit van de Derde Leeftijd bijwoonde - in de Grote Aula van het Maria Theresiacollege nota bene, waar de goeie ouwe professor Gerard Verbeke (1910-2001) mij ooit - op meesterlijke wijze - van mijn eerste universitaire cursus filosofie liet genieten; waar ik later, als assistent, toezicht moest houden op het regelmatig verloop der schriftelijke examens; en waar inmiddels mijn jongste zoon Ewald zijn eerste stappen in het universitaire universum heeft gezet.
"De precieze aansluitingsdatums van Tuur en Cyriel kan ik niet geven", deelde Jules mij mee, "dat is niet genoteerd geweest". Wat echter het chauffeurschap van Cyriel en Arthur betreft had Jules allerminst gelogen: ik ben één en al bewondering voor de coole en ongelooflijk ongestresseerde wijze waarop zij ons clubje naar en door het Leuvense stadsgewoel loodsen. En zij doen dat dan ook nog eens, neen, niet in auto's, maar in sleeën van auto's, zodat wij werkelijk als Heren van Stand in Leuven arriveren, en ons later in de namiddag als zodanig naar een stijlvolle horeca-instelling op het platteland begeven voor de reeds beschreven nabespreking.
Ik ben het jonkie van het gezelschap, en dus voel ik mij geroepen om bij gelegenheid al eens het enfant terrible uit te hangen, door het doen van een licht provocerende uitspraak. Zo liet ik mij dit jaar, na het college van musicoloog Ignace Bossuyt over de negende symfonie van Beethoven (de hooggeroemde Ode an die Freude), ontvallen dat ik die pompeuze symfonieën van der Ludwig toch maar tsjing-boem-muziek blijf vinden, aldus een lichte schok door de gelederen mijner medestudenten jagend. Het was een boude maar eerlijke uitspraak: dat massale orkestgeweld, voor mij is dat toch echt too much - c'est du bruit qui coûte cher. Doe mij, als het Beethoven moet zijn, maar liever een strijkkwartetje of een pianosonaatje.
Terug naar de kern van de zaak. Jules is de organisator, coördinator en - met de grote eruditie die hem kenmerkt - ook de geestelijke spil van ons gezelschap, dat staat buiten kijf. Hij heeft daarenboven nog een bijzondere opdracht, die zich situeert op het vlak van het time-management: er voor zorgen dat onze besprekingen niet al te lang uitlopen. Deze taak is hem niet zozeer - eigenlijk zelfs geenszins - opgelegd door ons, dan wel door zijn echtgenote. Maar, het dient gezegd, hij vervult deze missie met gematigdheid en in alle redelijkheid. Blijkt bijvoorbeeld het etablissement waar we onze debriefing plegen te houden onverwacht gesloten - of landt daar voor onze neus een bus met toeristen, waardoor voor een lange wachttijd bij het uitvoeren van onze bestelling te vrezen valt - dan heeft Jules er alle begrip voor dat het omschakelen naar een verderop gelegen drankgelegenheid heel wat tijd vergt, en compenseert hij dit verlies door een soepele verlenging van onze (be)spreektijd. 
Besluit: ik waardeer het zeer dat Jules, Arthur en Cyriel mij in hun studentenclubje hebben opgenomen. Nergens voelt een man met levenservaring zich zo goed begrepen als onder mannen met levenservaring. 

Foto: het "clubje van Jules" in herberg en restaurant Het Brouwershof in Haacht, na de laatste UDL-les van dit academiejaar, dinsdag 21 mei 2013. Foto gemaakt door een serveerstertje van Het Brouwershof.

Een reeks nieuwe verhalen van Jules De Cort (niet verschenen in het hogergenoemde boek) zijn te vinden op zijn Juul de stille heldblog: http://juuldestilleheld.blogspot.be/