vrijdag 31 augustus 2012

Boek der natuer


In zijn Boek der natuer beschrijft Hendrik Conscience nauwgezet hoe - "op zekeren dag dat de zon helder scheen" - in zijn tuin een kruisspin kunstig haar net weeft. Dan laat hij een zorgeloze bij verschijnen, die zich te goed doet aan de nectar in de bloemen van een fuchsia. Maar vervolgens in het net van de spin belandt…
"Het bieken vloog erin en geraekte vast; dan veranderde zyn weeldezang in een klagtlied, en bevende zag het de vervaerlyke spin met hare lange schraegpoten komen aengeloopen. Zoo moedig als onbezonnen was het bieken: het zou zich niet zonder stryden overgeven, en wilde zyn leven duer verkoopen; ook begon het met zynen angel naer de spin te steken, maer deze kende de spreuk list overwint magt. Zy wierp van verre het bieken eene menigte draden over het lyf en wentelde het eindelyk zoo zeer in menigvuldige banden, dat het zich niet meer verroeren kon en eene akelige dood te gemoet zag".
Op dat moment strijkt een sluipwest op een seringstruik in de omgeving neer... "Zy begon hare vleugelen te stryken, en stuerde vlammende oogen op de spin, die welhaest hare prooi zou worden. De spin zag eensklaps het verschrikkelyk beeld van haren vyand in twee harer acht oogen schynen. Zy meende te vlugten en zich langs eenen draed tot op den grond af te laten; maer de sluipwesp verliet het syringablad en viel, met open klauw, als een bliksem op de bevende spin, wier twee voorste pooten zy met den eersten slag afrukte. Zy maekte zich bereid om met haer slagtoffer naer haren moordkuil te vliegen, doch op dit oogenblik schoot er eene zwaluw door het net, en nam bie, spin en sluipwesp mede in de lucht. De vreeselyke stryd was beslist: eene groote ging dry kleinen eten!".
De natuur is een zaak van eten en gegeten worden, een onophoudelijke struggle for life - en dan moest Darwins On the Origin of Species… nog verschijnen! Dat zou pas in 1859 gebeuren, en de eerste uitgave van Consciences Boek der natuer - de volledige titel luidt Eenige bladzyden uit het boek der natuer - dateert van 1846. Zelf bezit ik een exemplaar van de vierde editie, uit 1857. Ik ben geen gedreven verzamelaar van oude, laat staan van eerste drukken (het gaat mij om het lezen, niet om de investering), maar het plezierige van zo'n tamelijk oorspronkelijke versie is wel dat ze nog niet aangepast, bewerkt, gemoderniseerd werd, dat er met andere woorden nog niet aan de taal - dat beminnelijke negentiende-eeuwse Conscienciaans Vlaams-Nederlands - werd geprutst (laat staan dat de misdaad der hertaling zou zijn bedreven).
Om de zaken nog even verder in Darwiniaans perspectief te bekijken: hoewel Conscience geregeld de goddelijke schepper laat opdraven, brengt hij de mens toch onder in het Dierenryk, zij het als een afzonderlijke categorie binnen de klasse der zoogdieren, de tweehandigen (bimana): "Van voren handen, van achter voeten; gaan regt; hebben alleen onder alle schepselen eene eigentlyke spraak en vernuft. Borstmammen. De Mensch alleen". Over een ziel rept hij niet. De apen zitten in een volgende groep, deze der vierhandigen (quadrumana).
Hendrik Conscience was 33 jaar toen de eerste uitgave van zijn Boek der natuer op de markt kwam - we kunnen het dus nog min of meer als een jeugdwerk beschouwen (schrijvers wordt een langdurige jeugd gegund). Onze man had natuurlijk al naam en faam verworven met zijn Leeuw van Vlaanderen (verschenen 1838), maar De Loteling en Baas Gansendonck moesten nog het levenslicht zien.
Het Boek der natuer heeft in de Conscience-historiografie nooit veel aandacht gekregen. Allicht was het voor de literatuurhistorici te wetenschappelijk en voor de wetenschappers te literair, te bevlogen. Het is nochtans een merkwaardig werk, dat om verschillende redenen van historische betekenis is.
Het toont ons Conscience als natuurliefhebber en als wetenschapsman - of minstens toch als iemand met grote wetenschappelijke interesse en als talentvol popularisator van wetenschappelijke kennis. Dat hij een pionier was van de Vlaamse literatuur (de man die "zijn volk leerde lezen"), en van de Vlaamse Beweging (met zijn Leeuw van Vlaanderen) is genoegzaam bekend. Dat hij met zijn Boek der natuer ook een wegbereider is geweest op het vlak van het gebruik van het Nederlands in Vlaanderen voor didactisch-wetenschappelijke doeleinden wordt nauwelijks beseft. 
Dit taalkundig aspect was voor hem overigens een expliciet motief bij het schrijven van zijn natuurboek, zo leren we uit het Voorwoord der eerste uitgave, daterend van 1846: "Onze vaderlandsche letterkunde heeft, sedert eenige jaren, eene spoedige uitbreiding verkregen; haer bestaen is nu onwedersprekelyk erkend, zelfs door diegenen welke nog aen het vreemde verslaefd blijven.
Dat in de eerste tyden onzer poogingen al onze voortbrengsels enkel verhalen en gedichten of geschiedkundige schetsen waren, dit laet zich gemakkelyk verklaren en verregtveerdigen. Men moest alsdan aenvangen met den sluimerenden leeslust onder de burgers op te wekken door treffende en belangryke tooneelen, en de vaderlandsliefde aenvuren door het verhaal der groote daden des voorgeslachts. Ny wy reeds een gedeelte dezer taek met geluk hebben afgedaen, nu de stryd tegen de vyanden van het Nederduitschdom al onze krachten niet meer uitsluitelyk vordert, (…) wordt het toch ook hooge tyd dat wy den nauwen kring, waertbinnen onze letterkunde zich beweegt, uitzetten en verbreeden, en allengskens eenige stappen op den grond der nuttige kennissen wagen. Zoo zal het Nederduitsche volk in onze schriften niet slechts het aengename der dichterlyke inbeelding, maer tevens het nuttige der stellige wetenschappen aentreffen". 
Zoals hij dat met sommige van zijn romans deed, gaf Conscience ook zijn Boek der natuer een auto-biografische inkleding mee - een persoonlijke toets die het betoog verlevendigt en de schrijver in dit geval bovendien als een didactisch pluspunt mag worden aangerekend... "Over eenige jaren woonde ik nog in de liefelyke velden, waer ik myne kinderdagen heb gesleten. Alhoewel zeer jong, was ik toch niet ongevoelig voor al het schoone dat de natuer my aenbood. Ik beminde de lachende bloemen, het schaduwryk geboomte en de onpeilbare blauwe lucht. Ik was de vriend van den zilveren waterspiegel, het zangerig gevogelte en de dartele vlinders (…). Ik, de vlinders en de bloemen, wy waren allen kinderen der weelderige natuer; wy leefden zorgeloos te samen van zonnestralen, zuivere lucht en frisschen dauw…".
Prachtig gezegd, maar er moet natuurlijk ook wetenschap op de plank komen. Met het oog daarop voert Conscience een wijze grijsaard ten tonele, "eenen zonderlingen gebuer, die myne nieuwsgierigheid lang gaende maekte, eer ik weten mogt wie hy was. Hy woonde niet verre van myns vaders huis, op een klein buitengoed, dat met eenen hoogen muer omsloten was, en leefde er zeer afgezonderd. Ongetwyfeld arbeidde hy zelf in den hof, en bereidde hy, zonder iemands hulp, zyn dagelyksch voedsel; want er woonde noch knecht noch dienstmaegd met hem, en zoo zeer vreesde hy iemand binnen zyne grensmuren te laten komen, dat hy wekelyks den slagter en den bakker vóór de deur van den hof betaelde en zynen voorraed aennam, zonder hun toe te laten eenen nieuwsgierigen blik in zyne wooning te slaen". U hebt het al geraden: deze wereldvreemde oude man is een intellectueel, die net heel veel van de wereld afweet, en de jonge Conscience zal inwijden in de geheimen der natuur… Op een plaatje in het Boek der natuer - in de editie die ik bezit is het de enige illustratie - staan de twee dramatis personae afgebeeld. 
Er zijn verschillende passages in het boek waar ik schrijvenderwijs iets had mee willen aanvangen. Grappig bijvoorbeeld om zien hoe Conscience het vraagstuk aansnijdt waar ik zelf als occasioneel en zéér amateuristisch tuinier mij al het hoofd over gebroken heb: "hoe komt het dat het onkruid zoo weelderig groeit, terwyl myne bloemen altyd myne bewaking behoeven om te worden behouden?".
Maar ik moet me beperken (want mensen lezen niet graag lange teksten, zeker niet op het internet). En dus kies ik voor de verwondering van Conscience over groot en klein in het heelal - een fascinatie en een onvoorstelbaarheid die ook mij al door de geest hebben gespookt... "De aerdbol is een groot lichaam in de schepping, maer de dwaelstar Saturnus is meer dan zevenhonderdmael grooter, terwyl de dwaelstar Jupiter onze aerde boven de veertien honderdmael in grootte voorbystreeft", aldus Consciences oude wijze man. "En wat is dit alles in vergelyking der zonne, die byna anderhalf millioen malen grooter is dan de aerde? Dan, denk niet dat de zon, in de opklimming der onmeetbare lichamen, het laatste woord van Gods almagt zy! Reeds hebben sommige hemelmeters gemeend te kunnen bewyzen dat zekere vaste starren onze zon twaalf duizend millioen malen in grootte overtreffen.
De onmagtige mensch moet voorwaer zeer vermetel zyn om zulke dingen te durven bepalen. Eventwel, indien de zigtbare starren ons aen zulke oneindige grootheid doen denken, wat gedacht moeten wy ons dan vormen over de ontelbare myriaden starren, die, door hunnen afstand en menigvuldigheid, ons als een mengsel van witte punten toeschynen, en, zelfs voor het sterkst gewapend oog, als een nevelachtig spinneweb in den kolk der hemelen schynen te hangen? (…).
Even onmogelyk is het, in de schepping, de laegste sport der natuerladder te vinden. Eene vlieg is klein, maar zy dient tot wereld aen een ander dier dat op haer lichaam geboren wordt, er leeft en sterft; dit diertje verstrekt waerschynlyk weder tot aerdbol aen andere dieren die zich voeden met zyne haren, zyn zweet en zyn vleesch. Reeds hebben de natueronderzoekers de zon gedwongen een verblindend licht op hunne vergrootglazen te storten, en zy zyn ertoe gekomen de onzigtbare wezens millioenmalen te vergrooten; en toch vinden zy er nog altyd die, zelfs door dit middel, nauwelyks kunnen ontwaerd worden. Gy gelooft dat een olifant oneindig grooter is dan eene mugge, eventwel er is meer afstand van grootte tusschen het kleinste wemeldier en de mugge dan tusschen de mugge en den olifant. - Myn kind, de woorden grootte en kleinheid beteekenen niets in de natuer: een duim, een voet en honderd duizend voet zyn immers gelyke deelen der oneindigheid?... ".
Consciences belangstelling voor de natuur én voor de wetenschap doen natuurlijk (andermaal) denken aan die andere culturele grootheid die ik in het hart draag… ja, Conscience als "de Vlaamse Goethe", er is echt wel wat voor te zeggen! 
Bij het lezen flitsen me nog diverse andere auteurs door het hoofd. Een literaire benadering van de natuur vinden we later bij de in het Frans schrijvende Gentenaar Maurice Maeterlinck (La vie des abeilles, 1901; L'intelligence des fleurs, 1907; La vie des termites, 1926).
De nauwkeurigheid en gedetailleerdheid waarmee Conscience de zaken der natuur beschrijft doen me denken aan die waarmee Marcel Proust in de jaren 1909-1922 zijn temps perdu zal reconstrueren. Ik ben zeer gesteld op zulk een acribie. Ze is een uiting van fijnzinnigheid, van een scherpe en diepe (en avontuurlijke) kijk op de dingen. Zoals ik die bijvoorbeeld ook aantrof in Het leven van Frank Rozelaar (1911) van de Nederlander Lodewijk Van Deyssel (enkele jaren geleden gelezen).
In de na-negentiende-eeuwse Vlaamse literatuur ontbreekt deze zin voor de haarfijne toets nog al eens: te veel auteurs schilderen met de grove, miserabilistische borstel, in plaats van met het precieuze penseel. En wat dan gezegd van ons hedendaags medialandschap, met zijn eindeloze kwis- en kletsprogramma's, zijn schreeuwerige formats, zijn vooringenomen infotainment… tja, oppervlakkigheid en stompzinnigheid troef natuurlijk. En dat terwijl de wetenschap doordringt tot de meest elementaire deeltjes en krachten van de natuur, en tot steeds verder verwijderde horizonten van de kosmos. Er is nood aan onderlegde, enthousiaste en stijlrijke popularisatoren van kennis. Ze kunnen Conscience als patroonheilige nemen.

H. CONSCIENCE, Eenige bladzyden uit het boek der natuer, vierde uitgave, uitgeverij J. P. Van Dieren en Comp., Antwerpen, 1857.

Op zondag 9 september a.s. om 15 uur wordt, als herinnering aan het Conscience-jaar 2012, in Schilde een levensgroot bronzen beeld van de schrijver onthuld, vervaardigd door de bekende beeldhouwer Wilfried Pas. Jean-Pierre Rondas houdt de feestrede. Meer info op: http://www.cultuurraadschilde.be/?page_id=3768