vrijdag 24 augustus 2012

Klein brughuis


Voor het bescheiden dorpje Rijmenam moet het een opzienbarende gebeurtenis zijn geweest toen, in augustus 1896, de brug over de Dijle zowaar - met behulp van twee schepen - enkele tientallen meters werd verlegd! Mijn overgrootouders Pieter Aloïs Wollebrants (1858-1937) en Rosalia Huybrechts (1858-1933) zullen ongetwijfeld van dit evenement getuige zijn geweest, want zij baatten toen de pal aan de Dijlebrug gelegen herberg Het klein brughuis uit.
Het voor Rijmenam historische moment werd op de gevoelige plaat vastgelegd (zie de foto boven deze tekst). Zo bleef ook een beeld bewaard van hoe het klein brughuis er uitzag in de tijd dat mijn overgrootouders het bewoonden (zie links op de foto). Het zal een warme dag zijn geweest, want verschillende ramen van het huis staan wagenwijd open.
Op de foto lijkt het klein brughuis - met de links en rechts aangebouwde vleugels, en naar de normen van de tijd - nu ook weer niet zo heel klein, maar dat moet het toch wel geweest zijn, want op gevorderde leeftijd vertelde mijn overgrootvader nog aan mijn vader dat het maar "een heel klein huizeke was" en dat men het om die reden na verloop van tijd verlaten had.
Zou de stoere bink helemaal links op de brug niet mijn ten tijde van de brugverplaatsing 37-, bijna 38-jarige overgrootvader zijn geweest? Alleszins is de kans groot dat hij, zijn echtgenote en één of meer van hun kinderen op de brug en dus op de foto staan.
Hoe waren mijn overgrootouders in het Rijmenamse klein brughuis beland? Vier jaar eerder, in het jaar 1892, had mijn overgrootvader Pieter Aloïs Wollebrants het tolrecht op de Rijmenamse Dijlebrug gepacht. Wie meent dat de hedendaagse Fransen de péage hebben uitgevonden vergist zich schromelijk: eigenaars van bruggen en wegen achtten het al van in de Middeleeuwen gepast de gebruikers ervan te laten bijdragen in de kosten van aanleg en onderhoud. De Rijmenamse Dijlebrug was voor 2/3 eigendom van de gemeente en voor 1/3 van de heer van Hollaken - naar aloude geplogenheid lieten zij iedereen die te voet, per fiets of met kar en paard de brug overstak daar enige centen voor betalen. Beter gezegd: zij deden dit niet zelf, maar verpachtten het recht om die tol te innen aan de meestbiedende en dit telkens voor een periode van negen jaar. Mijn overgrootvader sleepte het anno 1892 in de wacht tegen een jaarlijkse betaling van 1600 frank.
De pachter van het tolrecht mocht, zolang zijn pachtrecht liep - dus gedurende negen jaar - kosteloos in het klein brughuis wonen. Het gebouw dateerde uit de late achttiende eeuw, toen de eerste Rijmenamse brug over de Dijle was gelegd en het daar als tolhuis was aan toegevoegd.
De pacht van het tolrecht ging in op 1 oktober 1892 en op of omtrent die datum zullen Aloïs en Rosalia dus, met hun vijf kinderen - onder wie hun jongste dochtertje, de zes maanden oude Ida Carolina - hun intrek in het klein brughuis genomen hebben. Net als de vorige bewoners, hielden ze er ook café. Het zal vooral Rosalia zijn geweest die zich om de herbergklanten bekommerde, want Aloïs oefende als voorheen zijn ambacht van kleermaker uit. Ook het innen van de tolgelden was in de regel Rosalia's werk. Dat was lang niet altijd een dankbare taak, want, hoewel het om zeer bescheiden bedragen ging - 6 centiemen voor een voetganger die heen en weer ging, de helft slechts als het een inwoner van Rijmenam betrof - waren er toch passanten die zich lieten kennen en probeerden aan het betalen ervan te  ontsnappen.
Het open- en dichtdraaien van de brug was dan weer een karwei voor Aloïs. Zijn oudste zoon Jozef Wollebrants (1883-1968) vertelde in 1966: "ik was wel maar tien jaar toen we er gingen wonen, maar toch mocht ik - als oudste zoon - de brug opendraaien als vader er niet was. De boten kwamen meest 's zondags en 's woensdags voorbij. Op een zondag heb ik er eens zes geteld, die van Aarschot naar Mechelen vaarden. In die tijd kende ik een schipper van Rumst, die had een boot van vijftig ton en vaarde jaar in jaar uit van Antwerpen naar Aarschot. Hij leverde tarwe aan de bloemmolens van Aarschot en toen hij terug kwam was zijn boot geladen met hout voor de bakkersovens van Mechelen en de steenbakkerijen van Rumst. De boten werden meestal door twee paarden getrokken, van Aarschot tot aan onze brug trokken ze langs de linkeroever, vanaf Rijmenam namen ze de rechteroever".
Volgens Rijmenammer Jan Van Moer (°1888) brachten de boottrekkers van Muizen de schepen tot aan de Rijmenamse Dijlebrug. Ze gingen zelf op de rechteroever van de rivier (de dijk waarop het brughuisje stond), terwijl hun paarden, die de boten aan touwen over het water voortsleepten en in feite dus de échte scheepstrekkers waren, op de linkeroever (de dijk langs de zijde van het dorp) stapten. Aan de Rijmenamse Dijlebrug namen de boottrekkers van de Keerbergse Hansbrug het werk over: zij stapten op de linkeroever, hun paarden op de rechteroever. Met de schepen werden voor wat Rijmenam zelf betrof vooral bouwmaterialen voor de firma’s Gillemot en Op De Beeck aangevoerd.
Niet lang nadat Aloïs en Rosalia in 1892 hun intrek in het klein brughuis hadden genomen, deden zich ernstige problemen met de Rijmenamse Dijlebrug voor. Vreemd, want in 1889 was ze nog vernieuwd… maar daar zat 'm nu net de wortel van het kwaad. Men had bij die gelegenheid de houten oeververbinding vervangen door een gloednieuw ijzeren brugdek… maar dit op de oude bruggenhoofden gelegd. Die bleken het veel zwaardere gevaarte niet te kunnen dragen, en zakten langzaam weg… De hele constructie raakte van de wijs en het mechanisme om de brug open te draaien liet het afweten!
“Niet meer kunnende draaien”, vormde de brug uiteraard een belemmering voor de scheepvaart - terwijl het mogelijk instorten ervan Rijmenams verbinding met “de spoorwegstatie van Boortmeerbeek” zou afsnijden en ook rampzalig zou zijn voor de vele boeren die “hun land langs den anderen oever der rivier” hadden. Zoveel was duidelijk: doortastende maatregelen - liefst een geheel nieuwe constructie - waren nodig.
Het kasteel van Hollaken - zoals gezegd mede-eigenaar van de brug - zag de dure bui hangen en toonde zich maar al te bereid zijn aandeel in de oeververbinding zo snel mogelijk - maar graag met wat profijt - aan de gemeente te verkopen. Dat lukte - zeer goed zelfs…
Op 4 mei 1895 besloot de gemeenteraad van Rijmenam het aandeel van Hollaken in de brug over te nemen - voor de som van 3.500 frank - en tevens een nieuwe brug te bouwen, waarbij men echter “alles wat van de tegenwoordige nog kan dienen” zou hergebruiken! Dit laatste zou er op neerkomen dat men, wat meer stroomopwaarts, nieuwe pijlers en bruggenhoofden zou bouwen en vervolgens de bestaande ijzeren brug zou verplaatsten en op het nieuwe metselwerk leggen!
Een goeie maand later, op 11 juni 1895, nam de Rijmenamse gemeenteraad een voor mijn overgrootouders verstrekkend besluit: in zijn ijver om voor de bouw van de nieuwe brug een milde toelage van de hogere overheid af te pingelen, schafte de raad de “overtochtrechten” op de brug af, “omdat ze grootelijks den handel, de nijverheid en bijzonder den landbouw bezwaren”.
Aloïs Wollebrants en zijn echtgenote Rosalia Huybrechts mochten/moesten dus niet langer tol heffen op de brug - iets waar ze vermoedelijk niet rouwig om waren. Uiteraard viel ook het pachtgeld weg dat ze jaarlijks voor het tolrecht moesten betalen. In ruil voor het eenzijdig verbreken van de pachtovereenkomst door de gemeente Rijmenam mochten zij bovendien de resterende zes jaar van hun negenjarige termijn - dus tot in 1901 - kosteloos in het klein brughuis blijven wonen, en kregen ze een vergoeding van 200 frank per jaar voor het onderhoud van de brug en het opendraaien ervan wanneer een schip voorbijkwam.
De openbare aanbesteding van de werken aan de Rijmenamse Dijlebrug had plaats op de zetel van het Antwerpse provinciebestuur, op 23 september 1895. Het was ook een ondernemer uit Antwerpen die het klaren van de klus binnenrijfde. Hij zorgde in de zomer van 1896 voor de spectaculaire werkzaamheden waar ik dit artikel mee begonnen ben.
Op 1 september 1896 werd de (deels) nieuwe oeververbinding officieel in gebruik genomen. Door de stroomopwaartse verplaatsing lag het klein brughuis van dan af een eindje van de brug verwijderd.
Mijn overgrootouders Aloïs en Rosalia Wollebrants-Huybrechts zijn tot in 1901 in het klein brughuis blijven wonen en café houden. Toen verhuisden ze naar een nieuw, eigen huis dat ze in Boortmeerbeek hadden gebouwd. Het klein brughuis kreeg andere bewoners, die huur moesten betalen.
In 1987 wou de Dienst der Zeeschelde het historische gebouwtje afbreken, maar door toedoen van de Rijmenamse heemkundige kring 't Hoefijser en de gemeente Bonheiden kon die daad van barbarij verhinderd worden. De heemkring kreeg het brughuisje in pacht, en restaureerde het. Al sinds tien jaar wordt er nu, tijdens de zomermaanden, op zondag, als vanouds weer herberg gehouden. Het is er aangenaam toeven, vraag dat maar aan de vele fietsers en wandelaars die er graag even - en soms wat langer dan even - halt houden. Ook worden er kleine tentoonstellingen gehouden. En men kan er de hendel bekijken, waar de brugdraaier destijds zijn werk mee verrichtte…

Bronnen: artikel PH. D. W. (Philomena De Winter), De overzet van de rivier, van de Middeleeuwen tot op heden, in: Rijmenam, brochure uitgegeven door heemkring Het Hoefyser, Rijmenam, 1969; M. DE WINTER-VANDEKERCKHOVE en L. VANGEEL, Dorpsgenoten of 10 Jaar "ten Huize van..." 1964-1974,  Tielt, 1974; gesprek met Pauline Van den Breen (weduwe van Jozef Wollebrants), 1977; gesprek met Agnes Mommens, 1987; gesprek met (mijn vader) Oscar Wollebrants, 2 oktober 1988; inlichtingen mij mondeling en schriftelijk verstrekt door heemkundige Alice De Winter uit Rijmenam, 1990; tentoonstelling De Dijle en de brug te Rijmenam, georganiseerd door de Rijmenamse heemkring Het Hoefyser tijdens de maanden juli en augustus 1995 in het heemmuseum 't Smiske te Rijmenam; brochure Rijmenam, de Dijle en haar brug, uitgegeven door de Rijmenamse heemkring Het Hoefyser, Rijmenam, 2002 (de op blz. 136 vermelde jaartallen in verband met het in het klein brughuis wonen van Aloïs Wollebrants zijn echter niet correct); brochure Over staminees en bier en andere toestanden, uitgegeven door de Rijmenamse heemkring Het Hoefyser, Rijmenam, 2002/2004; internet, website van de Rijmenamse heemkundige kring 't Hoefijser, www.bloggen.be/hoefijser/, geraadpleegd augustus 2012; informatie verstrekt door Luc Vangeel, voorzitter van de Rijmenamse heemkring Het Hoefyser, augustus 2012.