vrijdag 11 maart 2011

Dood


Alles wel beschouwd... is er slechts één werkelijk ernstig probleem in het leven -  en dat is de dood.  De dood van een geliefd persoon : het definitieve einde van elke communicatie met hem/haar.  En, nóg gruwelijker : de eigen dood.  Het verschrikkelijke weten dat eens "de stekker uitgetrokken wordt", en mijn bewustzijn, mijn persoonlijke bewuste zijn, voor altijd verdwijnt…  Dit weten, eens in onze gedachten geslopen, tempert elk geluk en elke vreugde.  De dood werpt haar schaduw op het leven. 
"De doodsgedachte is een bitter kruid dat in elks leven wast", dichtte Karel Van den Oever (1879-1926).  Als de mens "één ogenblik zijn gelaat betast dan voelt hij het doodshoofd achter zijn vlees".  Zo is het.  En ik kan ook de bekentenis van de dichter J. C. Bloem (1887-1966) onderschrijven : "Denkend aan de dood kan ik niet slapen, / En niet slapende denk ik aan de dood".
Men kan het vreselijke vooruitzicht van het niet-zijn (proberen te) bezweren door in een voortbestaan na de dood te geloven.  De populariteit van zowel religies als van allerhande spiritistische leerstelsels is op het aanbod van een ontsnappen aan de ondraaglijke zwaarte van de doodsgedachte gebaseerd.  Ik kan ook best begrijpen dat (en hoe) men, zelfs "redelijkerwijze", tot geloof in een leven na de dood komt.  Het uitgangspunt ligt voor de hand : het behoort tot onze dagelijkse ervaring dat we als menselijk individu "bestaan" uit een lichamelijke en een geestelijke component.  Ieder van ons heeft een lichaam en een geest - of beter : is een lichaam en is een geest.   Dat met de dood ons lichaam ontbindt en mettertijd verdwijnt : daar kunnen we niet omheen.  Maar onze geest… zou die niet "onverwoestbaar" zijn ?  Socrates en Plato dachten dat - daarom zette de eerstgenoemde (volgens het verhaal van de tweede genoemde), als een soort apotheose van het Phaedo-gesprek, de gifbeker zonder verpinken aan zijn lippen.  De christelijke traditie borduurde op dit Platoonse dualisme voort.  Descartes goot het in een modern filosofisch jasje, met  zijn "res extensa" (het lichaam : stoffelijk en tijdelijk) en zijn "res cogitans" (de geest : onstoffelijk en eeuwig).  
Op het punt waar de vraag naar de mogelijke onvergankelijkheid van de geestelijke component in de mens opduikt,  ligt volgens mij echter de grootste en meest gevaarlijke valstrik voor ons redelijk denken wagenwijd open : die van het wensdenken, ook in het Nederlands beter bekend als wishful thinking !  Wat een prettige gedachte toch : vader en moeder zijn niet écht door de dood van mij weggerukt : zij, -hun geest, of ziel, of hoe je het noemen wil-, leven voort in een andere wereld.  En ook ik zal niet geheel en al verdwijnen, maar na mijn dood door één of andere Charon één of andere Styx worden overgevaren, naar een andere wereld, waar ik zal doorgaan met ik te zijn - behalve dan dat ik geen last meer zal hebben van de pijn en de kwalen die mijn lichaam mij bezorgde.  En waar ik de dierbaren die mij in mijn wereldse bestaan door de dood werden ontnomen, terug zal vinden… in - zullen we het "de hemel" noemen ?  Menschliches, allzumenschliches…  En mooi, want geruststellend, en troostvol … 
Het vervelende is : ik zie geen ernstige aanwijzing(en) dat dit scenario met de werkelijkheid zou overeenstemmen (en dan heb ik het nog niet eens over bewijzen).  Het dualisme waar we van vertrokken zijn (de mens is een lichaam en is een geest) mag niet verkeerd begrepen worden.  We kunnen lichaam en geest wel (taalkundig) onderscheiden - maar niet (ontologisch) scheiden : het zijn géén afzonderlijke entiteiten.  Ons bewustzijn is niet "the ghost in the machine", om het beeld te gebruiken waar de Britse filosoof Gilbert Ryle het Cartesiaanse dualisme zo treffend mee typeerde én torpedeerde - in zijn beroemde The Concept of Mind uit 1949, mijn geboortejaar nota bene, maar ik heb het pas later gelezen… 
De problematiek van de lichaam/geest verhouding heeft de afgelopen decennia in (vooral de Angelsaksische) "wereld van het denken" een soort come-back gemaakt, in de gedaante van de brain/mind-problematiek en het consciousness-debat.  Eenvoudig gezegd kwam de vraagstelling hierop neer : is de geest of het bewustzijn "slechts" een epi-fenomeen, een (neven)verschijnsel van, -veroorzaakt door-, het brein (de hersenen) ?  Of zijn onze hersenen "slechts" een instrument dat door een (minstens deels) van het lichaam onafhankelijke geest, -als een soort "muzikant"-,  wordt bespeeld ?  Ik heb de filosofische/wetenschappelijke discussie, in alle bescheidenheid gezegd, de afgelopen jaren "een beetje" gevolgd - ik ben bekend met de leading thinkers ervan (Eccles, Chalmers, Dennett…).  Ik heb ook de recente ontwikkelingen in de neurowetenschap(pen) aan enige nadere studie onderworpen.  Ik deed dit alles sine ira et studio (Tacitus) - zonder enige ideologische vooringenomenheid.  Om maar te zeggen : ik ga in heel deze aangelegenheid niet over één nacht ijs - pretendeer natuurlijk niet de waarheid in pacht te hebben, maar wil mij niet onttrekken aan het uitspreken van een eigen mening.
Na heel wat lezen en heel wat denken, moet (vrees ik) mijn conclusie in alle eerlijkheid en in the cold light of day (and reason) toch zijn, dat, wat we "geest" of "bewustzijn" noemen, inderdaad geheel terug te voeren is op, en dus te definiëren valt als de werking van : onze hersenen (of, iets ruimer : van ons neurologisch systeem).  Om het brutaal (maar allicht werkelijkheidsgetrouw) te formuleren : zoals onze nieren urine produceren, zo brengt ons zenuwstelsel gedachten, gevoelens, strevingen - bewustzijn voort.  Het is goed mogelijk dat de hersenen daarbij functioneren als een hologram, zoals gesteld door de Oostenrijkse neurofysioloog Karl Pribam (°1919) - hetgeen meteen een verklaring levert voor de enorme capaciteit van de hersenen om informatie op te slaan, maar ook voor sommige verschijnselen die vroeger met een "afzonderlijke" geest in verband werden gebracht. 
Aannemen dat bewustzijn en geest terug te brengen zijn tot de werking van het brein houdt (uiteraard, en helaas) in dat, met het sterven van onze hersenen, ook ons bewustzijn definitief verdwijnt : de hersendood als het volledige einde van de individuele menselijke persoon - geen "onverwoestbare geest" dus…  Het bewustzijn vormt in deze gedachtengang géén entiteit op zich, maar komt voort uit de werking van ons lichaam.  En dat lichaam, dat verslijt, loopt uiteindelijk "stuk"… dan valt zijn "werking" stil en verdwijnt onze geest in het niet.  Nobis cum semel occidit brevis lux, nox est perpetua una dormienda, schreef Catullus in zijn beroemde Carpe diem-gedicht.  Vrij vertaald : "Als ons korte licht eenmaal uitgaat, moeten we een eeuwige nacht lang slapen". 
Daarom vind ik de dood dus zo onbeschrijfelijk verschrikkelijk.  Omdat zij betekent (betekenen zal) : het abrupte, definitieve einde van mijn bewuste zijn.  En is dat bewustzijn niet het meest wonderlijke en veruit interessantste geschenk dat de mens van het leven heeft meegekregen ?  Eten, drinken, vrijen… vele aspecten van ons bestaan zijn óf noodzakelijk óf leuk (of beide tegelijk), maar het bewustzijn - het wetend in de kosmos, bij de wereld, de mensen en de dingen aanwezig zijn, dat unieke avontuur - is dat niet het hoogste goed van de mens ?  Daar zou ik voor altijd mee door willen gaan. 
In de slaap wordt ons bewustzijn tijdelijk op een laag pitje gezet - een soort voorafspiegeling van de dood…  Wellicht daarom worstel ik zowat elke avond met het inslapen (ik ben een nachtmens !).  Als baby al vocht ik instinctief tegen dit loslaten van het bewustzijn : ik viel, -tot wanhoop van mijn ouders-, maar niet in slaap te wiegen !  Gelukkig loopt de slaap (behoudens angstaanjagende uitzonderingen) in de regel uit op een ontwaken, op een nieuwe morgen - een soort verrijzenis.  Maar als eens onze dode ogen dichtgedrukt zijn, dan is het slapen eeuwig.  Dan komt er een volledig einde aan ons bewuste zijn - niet tijdelijk, maar in alle eeuwigheid, en onomkeerbaar.  Ik zal "er nooit meer bij zijn" - van al die onnoemelijk vele miljarden en miljarden eeuwen dat de kosmos nog zal bestaan, zal ik géén momentje weet hebben !  Ik vind dat een onvoorstelbaar onverdraaglijk vooruitzicht ! 
 
Foto : lijdende Christus, bas-reliëf in grijze arduin op het graf van mijn grootouders-langs-vaderskant.  Mijn grootvader overleed op 24 december 1948, op 59-jarige leeftijd.  Het bas-reliëf moet uit 1949 dateren.  Zes maanden na de dood van mijn grootvader ben ik, -zijn enige kleinkind-, geboren.