vrijdag 13 september 2013

Donaueschingen


Mijn echtgenote wou graag Neuschwanstein zien, het hoog in de Duitse Alpen gelegen sprookjeskasteel van de Beierse koning Ludwig II (1845-1866), die een romantische dromer was, en voor het overige misschien ook geniaal en misschien ook gek, en alleszins een fascinerende figuur.
Daarom reisden we in de tweede helft van september 2009 naar het zuiden van Duitsland. We hadden een zware tijd achter de rug, want begin juni van dat jaar - één dag voor mijn zestigste verjaardag - was mijn moeder overleden, nadat ze de elf laatste maanden van haar leven een afschuwelijke lijdensweg had afgelegd (in de nacht van 18 op 19 juli 2008 was ze door een zwaar herseninfarct getroffen).
Talloze voorbeelden bewijzen het: ik kan als reiziger moeilijk recht op mijn doel afgaan, ik hou van het nemen van verwachtingsvolle aanlopen. Ook in september 2009 was dat het geval, want onze tocht naar de Beierse Alpen voerde ons eerst naar Donaueschingen (in het Zwarte Woud), vervolgens naar het Zwitserse Schaffhausen (ik wou de beroemde waterval zien), dan naar de Bodensee-streek (zie hieromtrent mijn blogartikel Bodensee van 23 september 2011), om zo het (bij het stadje Füssen gelegen) kasteel van Hohenschwangau te bereiken.
Overigens zijn we na onze visite bij Ludwig II ook niet meteen weer recht op huis afgestevend, want een ander aspect van mijn reizigerschap is dat ik aan mijn reisdoelen in de regel ook altijd nog één of meer vervolgbestemmingen rijg. Eénmaal met iets bezig, kan ik er maar moeilijk mee ophouden, en dat geldt zowel voor pakweg het snoeien van hagen en struiken, als voor het reizen. Ik hou niet van eindes. Dat was in het najaar van 2009 niet anders, maar vandaag wil ik me beperken tot de eerste halteplaats van de reis die we toen ondernamen: het Schwarzwald-stadje Donaueschingen (een schrijver moet spaarzaam met zijn onderwerpen omspringen).
Donaueschingen dankt zijn naam en faam aan de Donauquelle, de bron van de Donau, en, wat mij persoonlijk betreft, ook aan het feit dat mijn ouders er tijdens hun Duitsland-reis van 1954 passeerden, en er de aardrijkskundige curiositeit met hun bezoek vereerden. In dit laatste slaagden ze overigens pas na heel wat zoekwerk en bij middel van navraag bij Duitse burgers. Ze hadden verwacht de Quelle ergens in een weiland aan te treffen - een voor de hand liggend uitgangspunt waar het de bron van een waterloop betreft. Maar neen, de Donauquelle ligt dus in het centrum van het stadje Donaueschingen. En zelfs daar hebben de Donaueschingers hun kleinood zo goed weggestopt dat het ook voor ons nog even zoeken was. Het lijkt wel alsof die Donaueschingers zelf niet elke dag tegen hun toeristische attractie aan willen kijken.
"Dat was zo een grote ronde put met een smeedijzeren bovenste", schreef mijn moeder in haar memoires over de Donauquelle, en zo was het, toen wij er 55 jaar later waren, nog steeds (zie de foto boven deze tekst). "Om geluk te hebben moest je daar een geldstuk in gooien", aldus nog mijn moeder. Ook in onze tijd bleek op de bodem een fortuintje aan muntjes te liggen. Of wij er één of twee aan toegevoegd hebben weet ik niet meer, wij zijn nogal zuinige mensen, maar als er geluk in het geding is pleegt zelfs bij mij de rationaliteit al snel op de loop te gaan voor het bijgeloof, en dus acht ik het niet onmogelijk dat ook wij enige voorspoed van de Donauquelle hebben afgekocht.
Tijdens mijn moeders bezoek hingen er, zo lees ik in haar memoires, kinderen bij de bron rond, die met een magneet aan een touw de muntjes uit de waterput voor eigen profijt opvisten. Dat bleek nu niet het geval. Allicht, zo redeneerde ik, omdat het al vrij laat op de dag was. Waarschijnlijk zaten de Duitse kindertjes reeds aan hun televisie of hun computer gekluisterd, en nog waarschijnlijker maakten ze zich überhaupt niet meer druk om een koperen muntje.
Dan viel mijn oog op een waarschuwingsbord: "Verunreinigungen u. Beschädigungen der Anlage sowie das Fischen in der Quelle nach Gegenständen jeder Art, wird polizeilich verfolgt". Zouden muntenvissers zich daardoor laten afschrikken? Het bord zelf zag er oud uit, kon er best in de jaren vijftig al gestaan hebben - de tekst echter leek nieuw of vernieuwd.
Mijn vader maakte anno 1954 een foto van zijn reisgenoten aan de Donau-bron. Het is een wat donkere opname, mogelijk door het slechte weer van die dag. Op de achtergrond is het pompeuze en zwaar symbolische beeld te zien dat de Donaueschingers bij hun bron hebben neergezet, een werk van Adolf Heer uit 1895. "Die Skulptur im Mittelpunkt zeigt die 'Mutter Baar', die der jungen Donau ihren 2840 km langen Weg zum Schwarzen Meer weist", zo las ik anno 2009 op een verklarend bordje aan de bron. Moeder Baar? Ja, Baar schijnt de naam te zijn van het gebied waar de stroom geboren wordt (zo ben ik elders te weten gekomen).
Overigens is de precieze plaats van oorsprong van de Donau weer zo'n aangelegenheid die aantoont hoe de werkelijkheid toch heel wat ingewikkelder in elkaar zit dan de wetten van Newton en Einstein (zelfs mits toevoeging van de string-theorie en het geheimzinnige Higgs-deeltje) laten veronderstellen.
"De Donau ontstaat eigenlijk op 1,4 km ten oosten van Donaueschingen door de samenvloeiing van twee uit het Zwarte Woud  komende riviertjes, de Brigach en de Breg", lees ik in de Wikipedia. "Te Donaueschingen zelf is er ook nog een 'Donaubron', zodat er drie Donaubronnen zijn. De bron van de Breg bij Furtwangen geldt ondertussen als officiële omdat zij het verst verwijderd is van de monding". By the way: de Brigach stroomt door Donaueschingen en is daar een vrij brede rivier.
En ja, wat betekent "officieel" in een half-geografische, half-toeristische context? "Hier entspringt die Donau", stelt het eerder aangehaalde nadere-uitleg-bordje bij de stenen badkuip-bron van Donaueschingen. Vroeger liep het water dan open en bloot door het landschap en "vereinigte sich etwa zwei Kilometer östlich mit Brigach und Breg zu einem einzigen grossen Fluss. Jenseits der Brigach befand sich ein Sumpfgebiet mit zahlreichen weiteren Quellen und Wasserlaufen". Toen echter bouwde de adellijke familie Fürstenberg haar kasteel in dit moerassig gebied, en legde - om haar voeten droog te houden - een netwerk van vijvers en kanaaltjes aan. Het water van de Donauquelle werd in een onderaards kanaal gestopt en zo rechtstreeks naar de Brigach afgevoerd. Op de plaats waar het in de Brigach vloeit werd anno 1910 zowaar een marmeren tempeltje gebouwd, klein maar fijn.
Overigens moeten we die familie Fürstenberg haar geknoei met de Donau toch ook weer niet al te kwalijk nemen, want zij bouwde haar rijkdom op door het brouwen van bier dat er - zo heb ik ter plekke uitgezocht - best wezen mag. Er zijn minder fatsoenlijke manieren om welstand te verwerven. Bovendien is het uitgestrekte landgoed van de Fürstenbergs nu een openbaar park, waar het aangenaam wandelen is. En voor het overige herinner ik mij - zij het zeer vaag - uit mijn jeugd een zekere Ira von Fürstenberg, die - als een soort Paris Hilton van haar tijd - al van jongs af aan veelvuldig voor leesvoer in de boekskes (de roddelblaadjes) van de fifties en sixties zorgde. Enige research in de Wikipedia wijst uit dat deze Ira dateert van 1940, nog in leven is, en inderdaad een telg is uit het "Zuidwest-Duits vorstengeslacht Fürstenberg".
Om nog eens naar dat nadere-uitleg-bordje bij de Donau-bron terug te keren (en nu ik toch society-praat aan het verkopen ben): het leerde mij dat, afgezien van mijn ouders, nog meer (mij) bekende personen dit oord in het verleden hadden bezocht. Zo vertoefde de (laatste) Duitse keizer Wilhelm II tussen 1900 en 1913 mehrfach (meermaals) aan de Donauquelle! Hij zou het idee van het tempeltje aangeleverd hebben, en - zoals het een ware monarch past - de bouw ervan dan verder toevertrouwd hebben aan zijn architect Franz Schwechten.
Op één punt verschilde de Donauquelle-site van 2009 met zekerheid van deze die mijn ouders hadden gezien: ze was kennelijk een ontmoetingsplaats geworden van mensen uit omzeggens al de landen die de Donau op zijn lange loop aandoet (en dat zijn er in totaal niet minder dan tien). Diverse gedenkplaten verwezen naar de nieuwe vriendschapsbanden tussen de Donauvolkeren en maakten duidelijk dat die verbroedering pas mogelijk was geworden na de ineenstorting van de Oost-Europese communistische dictaturen en het verdwijnen van het "IJzeren Gordijn". De Oostenrijkers hadden deze Donau-Entente (naar mijn aanvoelen) het krachtigst geformuleerd: "In Dankbarkeit, dass seit 1989 kein Eiserner Vorhang mehr die Menschen an der Donau trennt". 
De eerlijkheid heeft zo haar eigen rechten, en dus dient gezegd dat Donaueschingen - afgezien van de Donauquelle en van het park en het tempeltje aan de Brigach - op het eerste, en ja zelfs ook nog op het tweede gezicht eigenlijk een saaie, prozaïsche stad is.
Toch stond mij daar nog een bijzondere belevenis te wachten. Deze had te maken met het hotel waarin we terechtkwamen. Toevallig was dit het Hotel Bären, in de Josefstrasse (onze hotelkeuzes gebeuren bijna altijd last minute en at random, voornaamste criterium: parkeergelegenheid voor of naast de deur).
De voorgevel liet niets vermoeden: die was monter en fris en hedendaags, en dus niks bijzonders. Maar binnenin… met zijn brede gangen, zware matten, krakende parketvloeren en dito bedden, bleek het hotel een pure fifties-ervaring! Hoeft het gezegd dat ik verrukt was? Vergane glorie, maar zo authentiek als wat! Jammer dat mijn ouders tijdens hun reis van '54 niet in Donaueschingen overnacht hadden, de kans was levensgroot geweest dat ze dan in Hotel Bären waren afgestapt.
In de hall: een wand met zwartwit foto's van (hoofdzakelijk Duitse) beroemdheden die hier in de Wirtschaftswunder-jaren wél gelogeerd hadden. Een stel (mij onbekende) voetballers, de filmdiva Marika Rökk, de zangeres Caterina Valente… kunnen er bij geweest zijn, maar wie zeker van de partij waren (op dit punt zijn mijn herinnering en ik formeel): het Deense duo Jan & Kjeld, twee sympathieke schooljongens die in 1960 het liedje Banjo Boy naar de toppen van alle Europese hitparades zongen. Wie deze kampvuurschlager niet kent is te jong om te weten wat nostalgie is.
En warempel, toen mijn vrouw en ik onze slaapkamer in Hotel Bären binnenstapten om er de nacht van 21 op 22 september 2009 door te brengen, schoot mij meteen en met onbetwijfelbare stelligheid deze wondere ingeving te binnen: hier, in deze kamer, in dit bed, hebben ooit Jan & Kjeld geslapen. Ik wist het gewoon, vraag me niet hoe of waarom - misschien zat het Fürstenbergse bier er voor iets tussen? Het was dezelfde kamer, hetzelfde bed. Wel waren de lakens keurig verschoond.
Ik denk niet dat het Hotel Bären in Donaueschingen nog bestaat, op het internet tref ik er alleszins geen spoor van aan. Ik vrees het ergste: afbraak, vervangen door een appartementencomplex met een supermarkt op het gelijkvloers. Bouwpromotoren kunnen ongelooflijk hard en onmenselijk zijn, en hebben er geen benul van hoe mooi en gezellig de fifties waren.
Het was in kamer nummer zes dat mijn vrouw en ik in 2009, en Jan & Kjeld vele jaren eerder, geslapen hebben. De wastafel was voorzien van sierlijke koperen kranen, en zelfs uit de warmwaterkraan kwam heerlijk helder koud water. Ideaal om je op te frissen. Voor de douche en het toilet moest je de gang op, want zulke zaken waren in de hotelkamers van de jaren vijftig nog niet ingebouwd. Kon mij allemaal niet schelen: ik besefte dat ik heel mijn verdere leven lang zou kunnen vertellen hoe mijn vrouw en ik, in zekere zin, en in alle eerbaarheid, het hotel, en hoogstwaarschijnlijk ook de kamer en het bed met Jan & Kjeld hadden gedeeld. In Donaueschingen.

Foto: de Donauquelle in Donaueschingen, eigen opname, 21 september 2009. Op het wateroppervlak drijven wat herfstblaadjes. In het water merkt men de "geluksmuntjes". Rechts onderaan de rugzijde van het beeld van Adolf Heer uit 1895.

Voornaamste geraadpleegde bronnen: eigen aantekeningen en foto's, 2009; de memoires van (mijn moeder) Maria Wollebrants-Budts, 2002; internet-encyclopedie Wikipedia (Nederlandstalige versie), nl.wikipedia.org/, geraadpleegd september 2013.

Nog een leuk toemaatje: http://www.youtube.com/watch?v=GXUjIMyBVJs