vrijdag 6 september 2013

Beslotenheid


De charme van beslotenheid - zullen we daar vandaag even stil bij staan?
Voor een goed begrip: ik wil het niet hebben over een volkomen afgesloten ruimte: daarin voel ik al snel de paniek der claustrofobie zich meester van mij maken. Eén van de redenen waarom ik de dood verafschuw, is dat ik me levendig voorstellen kan hoe ik dan in een dichtgeschroefde kist zal komen te liggen. Het is één van mijn ergste nachtmerries. En neen, het gaat dan niet (of toch niet in de eerste plaats) om de aloude menselijke angst levend begraven te worden - dat zoiets me zou overkomen lijkt me niet heel waarschijnlijk (Bert, onze begrafenisondernemer, is een kerel die goed uit zijn doppen kijkt, al weet je nooit natuurlijk, ook het zeer onwaarschijnlijke doet zich soms voor).
Neen, eigenlijk denk ik dan gewoon aan: dood in zo'n enge kist (moeten) liggen, met dat houten deksel net boven je neus en je ogen. Belachelijk, hoor ik u zeggen: je zal daar op dat moment - je bent dood - toch geen weet meer van hebben. Weet u dat helemaal zeker? Acht u het uitgesloten dat er na onze dood niet nog een greintje bewustzijn in onze hersenen overblijft of na een poosje heropflakkert? Of dat er, buiten onze dode hersenen om, niet "ergens" een sprankeltje weten in ons zit, bijvoorbeeld in - pakweg - ons ruggenmerg? Maar bovendien: zelfs al zou ik na mijn dood niet beseffen dat ik in zo'n nare kist lig, ik weet het nù, ik kan het nù bedenken, ik kan het mij nù voorstellen - dat is al meer dan angstaanjagend genoeg! En in zaken van dood en angst laat onze rationaliteit het snel afweten (een fenomeen dat het succes van godsdiensten verklaart). 
Het liefst zou ik sterven "ergens" op een afgelegen bergflank, waar de hulpdiensten mij pas jaren later terugvinden - mijn eetbare gedeelten inmiddels verorberd door de plaatselijke fauna. Voor een goed begrip: het moet een groene en zonnige berghelling zijn waarop ik mijn laatste adem uitblaas, ik wil niet ten onder gaan in een lawine of een sneeuwstorm. En het moet in een rustig liggende positie zijn, dus niet door een bruuske val in een ravijn. En nog liever - het liefst van al eigenlijk - zou ik helemaal niet sterven.
Maar ik ben wat aan het afwijken, want het is dus niet het soort akelige geslotenheid van een kist, een lift, een vliegtuig, een gevangeniscel… dat het onderwerp van dit geschriftje vormt. Het is de beslotenheid van een tuin. En dat verandert het perspectief van mijn betoog met 180 graden. Zo'n tuin mag langs alle zijden omheind zijn: er is altijd nog de hoge open hemel boven je hoofd die je een wijdse blik, onbelemmerde vrijheid en zelfs een vorm van uitzicht op de (bijna-) oneindigheid van de kosmos garandeert. Geen sprake van claustrofobie in zo'n besloten tuin - zelfs al is hij klein - maar van geborgenheid, veiligheid, knusheid, prettigheid.
Op het schilderij boven deze tekst ziet u zo'n stukje aards paradijs - zo'n plekje afgesloten van de boze en gevaarlijke wereld (let op de hoge stenen muur in de achtergrond), maar met onbeperkt uitzicht op het uitspansel. Wolkenloos blauw is die hemel. De zon schijnt, de bloemen bloeien - we zijn in de lente of de (na)zomer. Op de voorgrond: een waterpartij die het beeld van het personage weerspiegelt. Narcissus zou er in zijn nopjes mee zijn geweest.
De tuin op het schilderij Convent Thoughts, dat de Britse kunstenaar Charles Collins rond 1850 à 1851 konterfeitte, is natuurlijk een kloostertuin. Ons Nederlandse woord klooster komt van het Latijnse claustrum, wat gesloten betekent: een klooster(tuin) zou dus per definitie een van de wereld afgezonderde stek moeten zijn, omheind met hoge muren, gekenmerkt door stilte en rustige zekerheid, en waarbinnen af en toe een flard Gregoriaans gezang komt aanwaaien (zijn oorsprong vindende in het koorgestoelte van het kerkgebouw). Niet alle hedendaagse kloosters en kloosterlingen (voor zover nog aanwezig) koesteren die onwereldsheid, ik weet het, en dat is jammer.
Eén keer - zo schiet me nu te binnen - heb ik het voorrecht genoten ongestoord in zo'n echte afgesloten kloostertuin te kunnen verwijlen. Dat was toen mijn vrouw en ik, jaren geleden - op 18 juli 2001 was het (ik ben het gaan opzoeken, trouwe lezers weten dat ik op het vlak van data op het maniakale af ben) - met twee van onze kinderen, onze zonen Wouter (toen 16 jaar) en Ewald (toen 7), een nachtje logeerden in het chique hotel Les Ursulines in Autun, in Boergondië.
Zoals de naam al suggereert: dit hotel was gevestigd in een voormalig Ursulinenklooster. Voor wie (foutief) denken zou dat wij systematisch zulke exclusieve overnachtingsplaatsen opzoeken: we waren vrij laat (en moe) in het stadje gearriveerd en hadden in "het eerste het beste" hotel onderdak gezocht. Een gezegde dat zichzelf die keer geheel bevestigde. Omdat we twee kinderen bij ons hadden, kregen we zowaar een suite toegewezen. Ruimte zat. In de badkamer beschikten we over een jacuzzi: de eerste keer dat mijn vrouw en ik met dit tril- en bubbelgedoe kennismaakten, en ruim voldoende om te besluiten dat we zo'n drukdoenerij thuis nooit zouden installeren (wat is er nu heerlijker dan langdurig en rustig in een bad te liggen?). Onze kinderen vonden het wel leuk natuurlijk. En de prijs van al dit weelderig gelogeer, vraagt u zich bezorgd af? Die bleek uiteindelijk nog best mee te vallen. 
's Morgens werd het ontbijt geserveerd in de voormalige kapel van het klooster (wat ik toch een beetje ongepast vond, net als Jezus ben ik van mening dat kooplieden en horeca hun ding niet in de tempel horen te doen). Het moet na dat ontbijt zijn geweest dat ik in de gelegenheid verkeerde mij even in de - op dat moment geheel verlaten - kloostertuin terug te trekken. Een ervaring van stilte en rust. Over de achtermuur heen: een prachtig uitzicht op de groene, golvende heuvels van Boergondië.
De negentiende-eeuwse Londense schilder Charles Allston Collins (1828-1873) behoorde tot de wat vreemde, oneigentijdse schildersschool van de Prerafaëlieten. Formeel maakte hij weliswaar geen deel uit van de Pre-Raphaelite Brotherhood, inhoudelijk sloot hij met zijn werk aan bij de kunstenaars die dit genootschap anno 1848 oprichtten. En dan zou hij ook nog eens hopelessly in love zijn geweest met Maria Rossetti (1827-1876), de zus van de dichter en schilder Dante Gabriel Rossetti, één van de stichters van de Broederschap der Prerafaëlieten. Dit laatste vertel ik hier niet zo maar bij wijze van frivool detail, het heeft rechtstreeks te maken met het Convent Thoughts-schilderij.
Laat ik een ontroerend verhaal vertellen. Het hopelessly in love mag in dit geval letterlijk worden genomen, want Maria Rossetti wees haar aanbidder harteloos af, en ging in het klooster. En dus bleef onze arme schilder Charles Collins niets anders over dan zijn onbereikbaar ideaal in kloosterhabijt op canvas vast te leggen. Volgens deskundigen wijst het vestimentaire voorkomen van het frele figuurtje dat we te zien krijgen er op dat het gaat om een novice: een aspirant-kloosterlinge. Ze heeft de geloften van armoede, seksuele onthouding en gehoorzaamheid nog niet afgelegd, is nog geen volwaardige non. Twijfelt ze nog? Moeten we de titel Convent Thoughts, die ik zou vertalen als Overpeinzingen in het klooster, interpreteren als: doe ik het of doe ik het niet? 
Ondanks het paradijselijke kloostertuin-decor ziet onze novice er (volgens mij) niet bepaald happy uit. De rug ietwat gekromd, staart ze met droevige blik naar een bloem die ze in de hand houdt en die (alweer volgens experten) deze van een passievrucht zou zijn. In de traditionele christelijke iconografie verwijst deze bloem naar de passie - het lijden - van Christus. Maar in de alledaagse wereld betekent passie natuurlijk hartstocht, liefde, lust… Denkt onze novice bij het aanschouwen van de passiebloem op vrome wijze aan haar religieuze maar aseksuele bruidegom Jezus Christus, of mijmert ze vol spijt over de verrukkingen die ze had kunnen beleven in de armen van een wereldse minnaar? Hoopte de afgewezen schilder stiekem dat zulke gedachten haar kwelden?
Helaas zijn er enkele feitelijkheden die dit ontroerende verhaal over de schilder en de novice geheel in de war sturen. Maria Rossetti vervoegde pas op 46-jarige leeftijd een (Anglicaanse) kloosterorde, en toen waren de verf van Convent Thoughts, en allicht ook de tedere gevoelens van Charles Collins, al lang opgedroogd. 
Bovendien zou (oeps, hier heb je de deskundigen weer) niet Maria Rossetti maar een zekere Frances Farah Ludlow model voor het novice-meisje hebben gestaan. Afgezien van het feit dat zij "a very beautiful young lady" moet zijn geweest - een waardevol maar helaas vergankelijk gegeven - is juffrouw Ludlow voor het overige een nobele onbekende gebleven.
Ik stel voor heel deze wanordelijke geschiedenis maar te laten rusten, en terug te keren naar de charme van de besloten tuin. In mijn kinderjaren heb ik die volop kunnen ervaren in het tuintje achter mijn ouderlijke woning. Aan de voorzijde was het afgesloten door ons huis, slechts een met "dals" (betontegels) belegd paadje leidde straatwaarts (en in mijn allereerste jaren was die route om veiligheidsredenen dan nog gebarricadeerd met een houten, van een metalen raster voorzien, donkerrood geschilderd poortje).
Eén van de zijkanten én de achterkant van onze tuin waren omheind met een muurtje: drie of vier betonnen platen - niet zo heel hoog voor een volwassene, maar het kinderlijk universum heeft uiteraard zijn eigen afmetingen. De zwakke schakel in onze grensverdediging was de tweede zijkant, waar slechts een "draad" stond ("draad" hier niet in de betekenis van snoer, maar van metalen gordijn). Hoog ja, dat wel, maar met vrij ruime mazen, en dus zeer doorzichtig. Weliswaar woonden er aan de andere zijde van "den draad" achtereenvolgens twee echtparen met wie mijn ouders bevriend waren, en viel van daaruit dus weinig te vrezen, maar toch vond ik het betonnen muurtje een veiliger, meer privacy-verstrekkende omheiningsvorm. Natuurlijk is een gemetselde stenen muur het optimum inzake het creëren van tuinlijke beslotenheid, maar die luxe heb ik nooit gekend.
In dat tuintje stond alles wat een mens nodig had om gelukkig te zijn: struiken, bloemen, gras en groenten. Pal in het midden liep het tuinpad ("de hofweg"), aan de linkerzijde had je eerst een vierkant lapje met enigszins verwilderd struikgewas (één van de componenten bestond uit forsythia's: eerder uitwaaierende takken, maar prachtige gele bloemen) en vervolgens een gazonnetje (dat gemaaid werd met een handgrasmaaier met vertikaal in het rond draaiende, koperkleurige gietijzeren messen - enige motorisatie kwam er niet aan te pas, het was stevig duwen geblazen). Aan de rechterzijde van "onzen hof" had je eerst, ter hoogte van de achterkeuken, een siertuintje, vervolgens was er een vrij grote moestuin, verdeeld in "beddekes", van elkaar gescheiden door "voren". Helemaal achteraan was er een "broeikas" (een kas voor het kweken van jonge plantjes), die niet veel meer was dan enkele, in de vorm van een rechthoek, half in/half boven de grond geplaatste betonplaten, die in het voorjaar van een ijzeren dwarsstaaf en vervolgens van een bedekking in glas werden voorzien. De glasplaten waren met een houten kader versterkt. Ter hoogte van die "broeikas" liep ons tuinpad uit op een hoge struik met witte bloempjes.
Ik draag heel wat genoeglijke herinneringen aan dat tuintje uit mijn kinderjaren met me mee, maar dat het onderliggende geluk dat ik toen ervaarde te maken had met de beslotenheid ervan, dat is me pas duidelijk geworden toen ik het schilderij Convent Thoughts van Charles Allston Collins leerde kennen. Een kunstwerk kan soms heel revelerend zijn.

Het schilderij Convent Thoughts van Charles Allston Collins bevindt zich in The Ashmolean Museum of Art and Archaeology van de University of Oxford, in Oxford, Engeland (www.ashmolean.org/). Het gaat om een olieverfschilderij op doek, 84 x 59 cm. groot.

Voornaamste geraadpleegde bronnen: internet, website Art Blog, my-museum-of-art.blogspot.be/, geraadpleegd september 2013; internet, website Wikipedia (Engelstalige versie), en.wikipedia.org/, geraadpleegd september 2013; internet, website Wikipedia (Nederlandstalige versie), nl.wikipedia.org/, geraadpleegd september 2013; internet, website The Victorian Web, www.victorianweb.org/, geraadpleegd september 2013.