zaterdag 31 augustus 2013

Levenslust


In de jaren dat ik tot de schoolgaande jeugd behoorde, vormden het einde van de maand juni en het prille begin van juli de meest magische tijd van het jaar: het schooljaar zat erop en de zomervakantie, die wij "de Grote Vakantie" noemden, deed haar opwindende intrede! 
Eigenlijk zijn ook na mijn schooltijd, en doorheen alle wisselvalligheden van het leven heen, mijn hersencellen altijd het idee-fixe blijven koesteren dat de Grote Vakantie, met alles wat daarbij hoort aan vrijheid, op reis gaan, de zee, de bergen… dat die aanvangt, dat die moet aanvangen met het begin van de maand juli.
Het is een waanidee, ik weet het, want ik heb later herhaaldelijk pas in augustus vakantie genomen, en als pensionado ga ik nu in het voor- en het najaar, en zeker niet in juli, op reis… Maar patronen die zich in onze kinderjaren in onze hersenen hebben vastgeklit zijn onuitwisbaar. 
Het was dan ook een schok voor mij, of - laat ik niet te dramatisch doen - een toch wel verbazende vaststelling, toen ik enkele jaren geleden een zeer ernstige aanwijzing kreeg dat in de (u weet het: door mij zeer geliefde) negentiende eeuw de Grote Vakantie niet in juli (of in juli én augustus) viel, maar in september! 
De bron van deze openbaring? U raadt het nooit:Hendrik Conscience. Ja, de grote Vlaamse negentiende-eeuwse schrijver Hendrik Conscience (1812-1883). Trouwe lezers van mijn blog weten dat ik fan van hem ben, dat hij mijn rechtstreekse lijn vormt met de (ik ga het niet herhalen: voor mij zo dierbare) negentiende eeuw.
Inderdaad: niemand anders dan good old Hendrik heeft een tweede - een parallelle - neuronengesteltenis in verband met vakantie in mijn hersenen tot stand gebracht. Uit zijn roman Levenslust leerde ik dat in de negentiende eeuw september de vakantiemaand bij uitstek was. De maand waarin men zijn beroep en zijn beslommeringen opzij zette en vrolijk op reis ging! Nu ja, "men"… in de 19de eeuw was dat uiteraard het selecte deel van de bevolking dat het zich permitteren kon, en dan ook nog eens dat segment daaruit dat in reizen geïnteresseerd was.
Luistert u eens hoe prachtig de grote Conscience de maand september portretteert als de Grote Vakantie-maand…
"Ha, een gansch jaar van arbeid, zorg en worsteling is weder voorbij. De rechters hebben gevonnist, de advocaten gepleit, de studenten geblokt, de renteniers gespaard, de kooplieden gerekend, gewaagd en gevreesd; maar nu, hoezee! nu is de maand van September daar!
Lieve, prachtige maand! Hoe helder hare dagen, hoe mild hare zon, hoe vol levenskracht hare lucht! Siert zij niet het groen met zulke bekoorlijke tinten, als wilde zij elk blad tot eene bloem verwarmen? Werpt zij niet over bergen en dalen het doorschijnend purper, dat zich tusschen alle voorwerpen indringt en de gansche natuur, met zachte droomtinten omhuld, meer aanlokkend voor het oog der menschen maakt?
O, ja, zij is de bewaarster van de giften des jaars. Karig en met omzichtigheid zijn deze door hare voorgangsters uitgedeeld geworden, maar wat er nu nog van overblijft, stort de weldadige September-maand in eens over Europa uit, opdat de mensch, voordat de droeve winter kome, zich nog eens voele herleven te midden eener tweede en schoone lente.
Zij is insgelijks de maand des verlossing en der vrijheid. Die het gansche jaar zich hebben afgesloofd met zorgen, denken of rekenen, ontneemt zij glimlachend den verdrietigen last van het dagelijksch leven, en roept hun toe: 'Sursum corda, bevoordeelden der aarde! Vooruit, vooruit, de wijde wereld in! Geniet meer en dieper binnen den tijd van mijnen korten duur, dan in gansch het jaar, dan in uw gansch leven misschien. Op weg, op weg, gij zijt vrij van plicht, van arbeid en van zorg!'
Reeds krielen de ijzeren wegen en stoomboten van Engelschen, Russen, Franschen, Duitschers; de eenen ijlden naar het Oosten, de anderen naar het Noorden, de meesten echter naar het Zuiden… en in de standplaatsen en in de gasthoven galmen allerlei talen dooreen, als dreigde eene nieuwe spraakverwarring de wereld…"
Deze laudatio van september-als-vakantiemaand komt dus uit Levenslust - een nu geheel vergeten werk van Conscience uit 1868. En ja, valt u gerust van de ene verbazing in de andere: niet De Loteling is mijn favoriete Conscience-boek (te zielig), ook niet Baas Gansendonck (idem dito), en evenmin De Leeuw van Vlaanderen (te veel wapengekletter), maar Levenslust, dàt is de Conscience die ik met het meeste genoegen heb gelezen.
Als genre is Levenslust een buitenbeentje in het oeuvre van Conscience: het is geen sociale noch een historische roman, maar een lekker reisverhaal. 
Conscience was een schitterend verteller, en een meester in het scheppen van verrassende wendingen. Het begint al bij de titel. Levenslust… het zou de naam van een villa uit de Belle Epoque kunnen zijn,  of een soort Vlaamse Weisses Rössl am Wolfgangsee, waar het geluk voor de deur stond en de personages van de ene luchthartigheid in de andere onbekommerdheid dartelden (al verzekeren kenners mij dat zelfs daar niet alles geheel rimpelloos verliep). Ware het niet dat de Belle Epoque en het Witte Paard (noch dat van de Wolfgangsee, noch dat van Blankenberge) nog moesten uitgevonden worden toen Hendrik Concience in 1868 zijn Levenslust publiceerde.
En ware het niet dat de schrijver ons met zijn titel geheel op het verkeerde been zet, want in feite draait het in Levenslust net om het omgekeerde, en bijgevolg om een verbazend hedendaagse problematiek: depressie! Dé mentale kwaal van onze tijd was kennelijk ook voor de negentiende-eeuwse mens geen emotionele terra incognita. In Levenslust waart ze rond in de gedaante van een mooie, aanvankelijk erg mysterieuze en uiteindelijk zeer neerslachtige juffer.
Toch zou ik depressieve mensen het lezen van Levenslust geenszins ontraden - integendeel zelfs. Want vooraleer de depressie aan het licht komt - en dat is vrij laat in de roman - worden we meegesleept in een geheimzinnig en spannend reisverhaal, vol verrassende ontwikkelingen, en dat zich zo knus en genoeglijk weglezen laat, dat je er al je eigen zorgen (en depressiviteit) bij vergeet. Maar laat ik hier niet te veel de recensent uithangen, en liever - in een tweede korte lezing uit Consciences Levenslust - onthullen waarheen de reis ons voert. Een fragment waarin Conscience eerst nog even op onnavolgbare wijze de reislust oproept die bij het begin van de Grote Vakantie in ons aller harten opwelt…
"Zonderlinge drift, die eensklaps de bewoners van Europa aangrijpt! Overal, in steden en dorpen, is men bezig met koffers en malen in gereedheid te brengen; landkaarten worden geraadpleegd, reisplannen overwogen. Het hart van allen snakt naar ruimte; ongeduldig verlangen glinstert in aller oogen; men juicht en klapt in de handen bij elken vreemden naam, die als een lichtpunt de voorgenomene vaart afbakent. Oostende, Parijs, Amsterdam, Rijnland, Italië, hoe wordt gij begroet als de belofte van een onzeglijk genot! - Maar toch, de naam, die meer dan andere kreten van hoop en geestdrift opwekt, is de uwe, o meesterstuk van den goddelijken kunstenaar, is de uwe, o grootsch en gezegend Zwitserland!
Het hoge woord is eruit: de twee hoofdpersonages van Levenslust, de pas afgestudeerde universitairen Herman Van Borgstal en Max Rapelings - "gebuurjongens en vrienden sedert hunne kindsheid" -  maken een reis naar Zwitserland! De ene is net advocaat, de andere arts geworden.
Dat ze hun steven uitgerekend naar Zwitserland wendden, was geen toeval. Hendrik Conscience had in 1866 zelf een reis naar Zwitserland gemaakt (hij was toen 53 en arrondissementscommissaris in Kortrijk). Ik durf er een reep Toblerone op verwedden dat de hoofdpersonages in het boek precies hetzelfde traject volgen dat de schrijver zelf had afgelegd (en dat aan de hand van het verhaal nauwkeurig te reconstrueren valt). Ik vermoed dat ook sommige figuren en voorvallen niet geheel verzonnen zijn. 
Maar er is meer. Levenslust geeft ons - en vooral ook daarom vind ik het zo'n boeiend boek - een zeer concrete kijk op hoe het reizen en verblijven in Zwitserland rond het midden van de negentiende eeuw in zijn werk ging, en hoe het toeristisch bedrijf daar in die dagen reilde en zeilde. En om maar even te illustreren hoe gedetailleerd Conscience de reis van onze vrienden Herman-de-advocaat en Max-de-dokter beschrijft: het was op de 5de september dat ze arriveerden in het station van Bern. Ze namen hun intrek in een pension in de Aarberg-gasse (nu de Aarbergergasse). 
Zal ik u tot slot verrassen met een onthulling? Ik koester een geheim plan om volgend jaar - in september natuurlijk - de Zwitserlandreis van Herman Van Borgstal en Max Rapelings - en dus van Conscience - eens tot in de puntjes over te doen: wat de afgelegde reisroute betreft uiteraard, en met de enge momenten left out. Eens kijken hoe de door Herman en Max en Hendrik bezochte (en door laatstgenoemde beschreven) plaatsen er nu uitzien. Het moet toch niet altijd de Beagle zijn die achterna gereisd wordt, zou ik denken. 

Afbeelding boven de tekst: illustratie uit H. CONSCIENCE, Levenslust, uitgeverij Office de Publicité, Nieuwstraat, Brussel, geen jaar vermeld. Links de twee afgestudeerde studenten Max en Herman, helemaal rechts de droefgeestige juffer.