vrijdag 16 augustus 2013

Ernest Claes


Zeer onlangs nog haalde ik op deze internetstek aan hoe ik - in mijn adolescentenjaren - mijn actieradius bij het verzamelen van handtekeningen van beroemdheden na verloop van tijd uitbreidde tot de groten der Vlaamse en Nederlandse letterkunde (zie mijn blogstukje Roger Moens van 2 augustus 2013).
Ik was met mijn autogrammencollectie gestart in augustus 1962 (zie mijn blogstukje Werchter van 17 augustus 2012), maar toen ik mijn jachtterrein uitbreidde tot de literatuur was het al 1965 geworden. Dit laatste leid ik af uit een brief van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, gedateerd 13 april 1965, waarin de secretaris-huismeester van de (in Gent gevestigde) Academie, naar aanleiding van mijn schrijven van 9 april j.l., de eer had mij de gevraagde adressen van de volgende Vlaamse schrijvers te laten geworden… (U heeft natuurlijk al begrepen dat ik in hier even het academie-Nederlands van de heer secretaris-huismeester heb overgenomen).
Want inderdaad: sportvedetten kon je aanspreken op wedstrijden, en show-artiesten voor of na een optreden - maar schrijvers? Daar moest je naar schrijven om ze een handtekening te vragen. Met graag ook een kleine "opdracht" er bij: het waren tenslotte schrijvers, dus dan mocht je (oordeelde ik) toch iets meer verwachten dan het "met al mijn sympathie" dat sport- en showberoemdheden soms spontaan al aan hun signatuur lieten voorafgaan.
De vier adressen die de heer secretaris-huismeester mij liet geworden waren deze van Stijn Streuvels, Ernest Claes, Louis Paul Boon en Aster Berkhof. Dit moeten in eerste instantie dus de figuren zijn geweest waar ik als zestienjarige het begrip "grote Vlaamse schrijvers" mee verbond. Mogelijk hadden er meer namen op mijn verlanglijstje gestaan, maar had de heer secretaris-huismeester mijn schrijversadoratie om welke reden dan ook tot deze vier ingeperkt, dat sluit ik niet helemaal uit. In elk geval besloot hij zijn brief met de aanmaning: "Gelieve U in het vervolg voor dergelijke inlichtingen te wenden tot: 'Archief & Museum van het Vlaams Cultuurleven' te Antwerpen".
Van de hoogbejaarde Stijn Streuvels - in mijn jeugdig enthousiasme had ik over het hoofd gezien dat de man al 93 was - heb ik op mijn vraag naar een handtekening nooit antwoord gekregen. 
Van Ernest Claes wél, en dus werd hij de eerste schrijver in mijn album met schrijversautogrammen. Voor de volledigheid vermeld ik dat ook Boon en Berkhof - en na hen nog een reeks andere literaire coryfeeën - mijn verzoek met coulance bejegenden. 
In zijn boek Ik en De Witte uit 1960 doet Ernest Claes nogal uit de hoogte over "de jongens uit atheneum, college, normaalschool" die van school uit "een studie" moesten maken over een schrijver en hem daarom met een reeks vragen bestookten, en over "juffertjes" uit meisjeskostscholen die hem op soortgelijke wijze lastig vielen omdat ze de opdracht hadden gekregen "een album aan te leggen over een Vlaamse schrijver, met zijn bio- en bibliografie, en de ontleding van een zijner werken". Nu, dat was bij mij allemaal niet het geval: mij ging het uitsluitend om een handtekening én - als het even kon - een paar door de schrijver eigenhandig op papier gezette woorden.
Wat ik wél met de vervaardigers van "studies" en "albums" gemeen had: ik had nauwelijks iets gelezen van de "beroemde" auteurs tot wie ik mij in die dagen richtte. Ernest Claes (in Ik en De Witte): "Ik heb me eens de moeite gegeven aan een twintigtal van die album-artistjes (sic) - natuurlijk altijd de beste leerlingen - van wie ik dus 'de meest geliefde' schrijver was, de vraag te stellen welke werken ze van mij gelezen hadden. (…). Daar was er een die alleen De Witte gelezen had, drie kenden enkel Kiki, omdat ze dat als klasboek gebruikt hadden, twee hadden Kiki en Pastoor Campens zaliger gelezen, de overigen hadden een fragment gelezen dat in hun bloemlezing stond, vijf waren er bij die van hun meest geliefde schrijver niets gelezen hadden". 
De Witte kende ik anno '65 natuurlijk wél, maar het was toch het meest populaire boek van de generatie van mijn ouders, niet van de mijne. "Ten gronde" zou ik het werk van Claes leren kennen dankzij de televisiereeksen Jeroom en Benzamien (uitgezonden in 1966), en Wij, Heren van Zichem (uitgezonden tussen 1969 en 1972).
De Witte maakt nu deel uit van de bescheiden collectie Vlaamse volksboeken die ik enkele jaren geleden heb aangelegd (en waarin Claes goed vertegenwoordigd is, zij het toch iets minder dan Conscience). En natuurlijk heb ik in Claes' klassieker wel eens wat zitten lezen, maar dat ik het werk van het begin tot het einde geboeid heb verslonden, nee, dat mag ik niet zeggen. Wat mij trouwens in de eerste plaats al enigszins stoort, is dat dialect in de dialogen: dat leest niet vlot. Hier en daar een typische term of uitdrukking: geen probleem, dat draagt bij tot de couleur locale. Maar zinnen en zinnen in een gewesttaal… dat hindert de lust van het lezen (vind ik).
Een Claes-boek dat ik daarentegen met interesse en plezier heb gelezen: Jeugd, uit 1940. Ernest Claes' herinneringen aan zijn kindertijd. Geen geschiedschrijver heeft het uitzicht en de sfeer van het oude Vlaamse platteland zo treffend opgeroepen. Claes was van 1885: chronologisch had hij een vier jaar oudere broer van mijn grootvader-langs-vaderskant kunnen zijn. Jeugd schildert het leven zoals het was net voor de negentiende eeuw eindigde.
Ik geef toe: ik vind schrijvers over het algemeen op hun best als ze de autobiografische of minstens de documentaire toer opgaan - als ze het hebben over zichzelf en over hoe het in het echt was (of is), en niet als ze zich uitputten in het opzetten van allerlei imaginaire gedrochten. Ik weet wel: ook het meest realistische verhaal is een geconstrueerd - een in scène gezet - betoog. En ik weet ook dat fictie veel werkelijkheid kan bevatten - en een verzonnen verhaal soms het krachtigste middel is om een waarheid uit te drukken. Maar toch…
Van "Nest" Claes lees ik dus het liefst Jeugd (1940), Ik was student (1957), Ik en de Witte (1960), en zijn (postuum verschenen) dagboeken (1981/1983).
Terug naar mijn handtekeningenverzameling! Ernest Claes maakte werk van zijn reactie (in Ik en de De Witte kan men tussen de regels trouwens lezen dat de fanmail die hij ontving de ijdelheid van de schrijver toch wel streelde - hetgeen overigens niet meer dan menselijk en dus geheel normaal is).
Ik had Claes een foto van zichzelf gestuurd. Een fraaie prentbriefkaart, afkomstig van mijn vader (gevonden op zolder of op mijn vaders bureau), daterend uit de jaren veertig of misschien wel dertig (het beeld dus van een nog relatief jonge Claes), onderdeel van een serie "Vlaamsche Weelde".
"Nest" stuurde de foto terug met de handgeschreven tekst: "Aan François Wollebrants / met hartelijke groet  - Ernest Claes 17.5.1965". Keurig op de voorzijde, zodat ik de foto in mijn album kon kleven. Hij voegde ook nog dit berichtje toe: "Aan mijn vriend François Wollebrants / François, op aller banen staan rode en groene lichten. 'Doorgang' of 'Geen Doorgang'. Ook op uw levensweg staan die lichten. Denk daaraan. / Uw vriend Ernest Claes / 17.4.1965".
Bij die levenswijsheid over rode en groene lichten kon ik mij niet al te veel voorstellen, en eigenlijk paste ze - achteraf bekeken - ook niet zo best in de "ik doe lekker mijn zin"-filosofie die ik zeker in de latere loop van mijn leven nogal heb aangehangen, maar goed, "Nest" had mijn verzoek op een voor mij méér dan bevredigende wijze ingewilligd!
Scherpe geesten onder mijn lezers hebben inmiddels al opgemerkt dat Claes wat in de war was met (de getalsmatige aanduiding van) de maanden, want op de foto schreef hij "17.5" (mei) en in zijn opdracht "17.4" (april). Gelukkig heb ik ook nog de briefomslag bewaard waarin hij één en ander naar mij opstuurde: de afstempeling van de postzegel geeft uitsluitsel in deze aangelegenheid, en maakt duidelijk dat de zaak zich afspeelde in de maand mei 1965.
Ernest Claes, die - dat blijkt uit alles wat ik van en over hem gelezen heb - echt wel een in-goed mens was, had mij bij de start van mijn schrijvers-autogrammencollectie dus zeer geplezierd, en het was dan ook met veel genoegen dat ik, toen ik daar onlangs de gelegenheid toe kreeg, iets voor hem terugdeed. Bij een bezoek dat mijn vrouw en ik (op zondag 4 augustus jongstleden) aan het geboortehuis van de schrijver - nu museum - brachten, heb ik mijn naam en een kleine doch beminnelijke aantekening in het daar aanwezige gulden boek geplaatst. "Gezellig museum, een mooie herinnering aan een fijn schrijver en een fijn mens", schreef ik. Mijn vrouw legde dit enigszins plechtig moment vast op de gevoelige plaat (zie de foto boven dit artikel).
Stel dat mijn kleinzoon Kwinten Oscar Wollebrants ooit archivaris van Scherpenheuvel-Zichem wordt, dan kan hij, in het gulden boek van het Ernest Claes-huis, een kleine aantekening van zijn grootvader terugvinden, geplaatst toen hij zelf precies één dag oud was. Ik geef toe: de kans dat één van mijn kleinzonen ooit archivaris van Scherpenheuvel-Zichem wordt is beperkt. Maar goed, hoe kan een mens anders dan met een krabbeltje hier en daar een merkteken achterlaten in de stroom van de vergankelijkheid waar hij ongenadig in meegesleurd wordt? (Bespaar mij het belachelijke gebazel over stenen verleggen in een rivier - dat komt van grootsprakerige lieden die zich nooit de onpeilbare diepten van de kosmos en de tijd hebben ingebeeld, en de futiliteit van elk menselijk gedoe daar tegenover).
Het Claes-huis in Zichem is een soort mix van een heem-museum en een collectie Ernest Claes-memorabilia.  "Een authentiek negentiende-eeuws interieur" leest men her en der: zeker, al denk ik niet dat het nog om het oorspronkelijk meubilair, huisraad, gereedschap… uit Claes' kindertijd gaat. Eigenlijk had ik dat ter plekke moeten navragen, want er was een deskundig en mededeelzaam persoon aanwezig, maar ik was in een nogal on-wetenschappelijke, nonchalante, eerder vermoeide bui (ik had in de voormiddag al ruim tien kilometer afgejogd), en had ook nog geenszins een (zijnde dit) blog-stukje op het oog.
Dit laatste wreekte zich nogmaals toen ik een foto moest vinden om boven dit schrijfsel te plaatsen. Ik had omzeggens enkel wat heemkundige curiosia gefotografeerd. Het Claes-huis zelf en zijn omgeving worden op dit ogenblik - geheel terecht uiteraard - zo keurig onderhouden, zien er zo netjes uit, dat ze geenszins de armoedigheid en afgesletenheid oproepen die ze in Claes' kindertijd moeten hebben vertoond. Ik had ze fotografisch dus ongemoeid gelaten, ze staan bovendien al ettelijke keren op het internet.
En dus heb ik me uiteindelijk moeten behelpen met de foto van mezelf, waarop ik aan het schrijven ben in het geboortehuis van Ernest Claes! Om de onbescheidenheid van deze aanpak wat te omzwachtelen heb ik een kleine compositie gemaakt en in de linkerbovenhoek de stoere kop van Claes geplakt - het fraaie bas-reliëf dat voorkomt op de voorgevel van het huis (daar voorzien van de tekst: "In dit huis werd 70 jaar geleden Ernest Claes geboren / 24 october 1955"). 
Het is natuurlijk jammer dat Claes al bijna 45 jaar geleden overleed en zelf dus van het feit dat ik op 4 augustus 2013 "iets terugdeed" voor de vriendelijkheid die hij in 1965 tegenover mij betoonde geen weet meer heeft. Deze omstandigheid raakt één van de drama's van mijn leven: ik doe graag iets terug voor mensen die voor mij iets betekend hebben, maar bijna altijd wellen de nobele gedachten en de goede bedoelingen daaromtrent bij mij pas op als het (veel) te laat is.
Omdat ik anderen graag behoed voor de domheden die ik zelf heb begaan, geef ik bij deze iedereen uit mijn omgeving die iets leuks voor mij wil doen, onomwonden de raad: wacht er niet te lang mee! 

Foto: de auteur van dit blog in het geboortehuis van Ernest Claes in Zichem (gemeente Scherpenheuvel-Zichem), foto Lieve Wollebrants-Van Rompaey, 4 augustus 2013.