vrijdag 4 november 2011

Laatste liefde


Goh, het is toch altijd wat met die dekselse Goethe. Eens er mee begonnen, raak je hem niet meer kwijt. Want kijk, nog maar net waren mijn vrouw en ik terug van onze Tsjechië-reis, waar we ons in Mariënbad over zijn idylle met de jonge Ulrike von Levetzow hadden gebogen, of daar kom ik er op het internet toevallig op uit dat enkele dagen later in het cultureel centrum van Aarschot (of all places) het toneelstuk Laatste Liefde op de planken zou worden gebracht. En waar gaat dit hedendaagse theaterwerk over? Precies : over de kalverliefde die de meer dan zeventigjarige Goethe in de jaren 1821-23 opdeed voor de nog geen twintig jaar oude Fräulein Ulrike von Levetzow (zie mijn blogbericht van 21 oktober 2011).   
Het was zondag 9 oktober, de voorstelling zou plaatshebben op woensdagavond 12 oktober, ze was volgens de website van het cultureel centrum nog niet uitverkocht (het fervente Goetheanisme heeft Aarschot kennelijk nog niet bereikt). Maandag 10 oktober bleek het cultureel centrum niet telefonisch bereikbaar wegens sluitingsdag, maar dinsdag 11 oktober lukte het mijn bijdehandse echtgenote nog twee plaatsen te reserveren… 
Laatste Liefde is een toneelstuk van Johan Reyniers. Het werd, in een regie van Rudi Meulemans, opgevoerd door het Brusselse theatergezelschap De Parade. Het stuk bestaat uit vijf delen (nu ja : deeltjes laten we zeggen). "Rudi Meulemans en zijn acteurs zochten voor elk deel een passende theatrale vorm", lees ik in het programmaboekje (als men het dubbelgevouwen blad papier dat de toeschouwers ter hand werd gesteld zo noemen wil).
Van de Aarschottenaren kunnen Goethe en ik uiteindelijk relatief tevreden zijn : de zaal van het cultureel centrum zat, ruw geschat, toch voor zo'n twee derde vol. De voorstelling zelf was, eerlijk gezegd, geen schot in de roos : zowel het stuk van Johan Reyniers als de acteerprestaties waren pover.
Zelf korte tijd geleden nog in de voetsporen van Goethe en Ulrike in Mariánské Lázně rondgelopen hebbende, zaten mijn vrouw en ik met de inhoud van dit stuk natuurlijk op voor ons overbekend terrein : de aanvangsmonoloog leek ons zelfs geheel op het lijf geschreven, en had van de hand van één van onze kinderen kunnen zijn. 
Zo'n vertrouwdheid met de zaken geeft je uiteraard een comfortabel en dus aangenaam gevoel, daar niet van. Maar van een boeiend theaterstuk verwacht ik dat het daar vervolgens een pak meerwaarde aan toevoegt : nieuwe en verrassende inzichten en gezichtspunten, waarbij mijn comfortgevoel gerust ook eens flink dooreengeschud mag worden. Helaas bleken we daarvoor bij De Parade aan het verkeerde adres.
De productie was tot stand gekomen met subsidie van de Vlaamse overheid (met uw en mijn belastinggeld dus) : deze wetenschap in acht nemend moet ik zeggen dat ik de entreeprijs van 16 euro per persoon - voor één uurtje theater nota bene - wel rijkelijk hoog vond (en ja, wij gaan wel eens meer naar een schouwburg en hebben dus enig besef van wat dat heden ten dage kost). Om zijn schamel uurtje vol te maken had auteur Johan Reyniers zich dan nog verplicht gezien niet minder dan drie liedjes uit de laatste cd van Johnny Cash in zijn stuk in te lassen (u weet wel : gemaakt toen de artiest al met één been in het graf stond). Pareltjes van ruwe schoonheid en ontroering, dat zeker en vast… maar naar een cd luisteren kan ik natuurlijk thuis ook, daarvoor hoef ik mij op een regenachtige avond niet naar Aarschot te verplaatsen… en dat de auteur zo overvloedig op een andere kunstenaar moest terugvallen bewees vooral de armzaligheid van zijn eigen zeggingskracht. De enige verzachtende omstandigheid die ik voor Johan Reyniers (van 1998 tot 2008 artistiek directeur van het Brusselse Kaaitheater) kan inroepen is dat het hier om zijn eerste theaterstuk ging, en inderdaad : de jongen moet nog veel leren.
Over de relatie tussen de oude heer Goethe en het piepkuiken Ulrike is - al van in de tijd dat de feiten zich afspeelden, en tot op heden - al heel veel kletspraat verkocht. Ulrike von Levetzow zelf heeft er zich in haar latere leven druk, ja zelfs boos om gemaakt. Johan Reyniers voegt daar met zijn stuk niet meer dan wat herkauwde (want links en rechts gejatte) small talk aan toe. Dat zijn voorstelling van zaken (zijn typering van Mariënbad in de tijd van Goethe bijvoorbeeld) soms een loopje neemt met de werkelijke toenmalige stand der dingen, daar heb ik niet zoveel moeite mee. Kunst is (zoals trouwens alles wat gezegd of geschreven wordt) per definitie interpretatie van de werkelijkheid, en daar mogen dus gerust ook al eens verkeerde opvattingen bij zijn (zoals de echte vrijheid van meningsuiting zich ook bewijst door de mate waarin zij toelaat dat zogenaamd foute beweringen ongehinderd de wereld worden ingestuurd). Waar ik wel over struikel is dat er in Reyniers Goethe-stuk, noch inhoudelijk noch vormelijk, enige lijn zit : op vlak van vorm is het een samenraapsel van diverse stijlen en theatergenres, en op vlak van inhoud mist het een verbindende thematiek, een rode draad. 
Ook over de acteerprestaties kan ik niet enthousiast zijn. Ina Geerts (die ik van de cast nog de beste vond, maar ik verdenk er mijzelf van dat dit vooral kwam door haar mooie blonde haar) was een overjaarse Ulrike, maar aangezien ze ook de rol van Ulrikes moeder moest vertolken, zullen we maar aannemen dat ze qua leeftijd een gemiddelde van die twee moest representeren. Tom de Hoog was een soort manusje-van-alles, daar valt alleen van te zeggen dat hij in geen enkele van zijn rollen diepe indruk maakte. En Johan Heestermans, tja… het is natuurlijk bewonderenswaardig dat iemand er in slaagt de moeilijke tekst van Goethes Marienbader Elegie uit het hoofd te leren, alle lof daarvoor, maar voor het overige… sorry dat ik het zeggen moet… maar deze meneer Heestermans had toch echt niet de allure om de grote Goethe op een enigszins geloofwaardige manier gestalte te geven (zelfs een persoonlijke versie van Goethe, wat best gemogen had, zag ik er niet in zitten).
Het beste stukje tekst vond ik nog de monoloog van Ulrike aan het eind van het stuk. Dat Ina Geerts dan tenslotte ook nog uit de kleren ging (kort, en slecht belicht - u moet er zich vooral niet te veel bij voorstellen) leek op een wanhoopspoging om de toeschouwer in extremis nog de indruk te geven dat hij een opwindend spektakel had bijgewoond, hetgeen allerminst het geval was. De echte Ulrike zou trouwens nooit voor een zaal vol mensen in haar blootje zijn gaan staan, daar was ze veel te zedig en te deftig voor, en Goethe zou zoiets zeker ook niet gewaardeerd hebben. Slotsom : het ontbrak zowel de auteur als de acteurs van Laatste Liefde aan datgene waar Goethe zo overvloedig in grossierde : talent, genie. 
Iets anders nu… of toch ook weer niet. Het toeval wil dat 1823 niet enkel het jaar was waarin Goethes amourette op de klippen liep, maar ook dat waarin hij vriendschap aanknoopte met zijn jonge bewonderaar Johann Peter Eckermann.  Zand-in-je-hand-lezers van het eerste uur (nu ja, de eerste maand is ook al goed) weten al dat die amicale band wél bleef duren, zelfs tot aan Goethes dood, en dat Eckermann over zijn ervaringen met de grote schrijver en dichter naderhand het prachtige boek Gespräche mit Goethe in den letzten Jahren seines Leben publiceerde (zie mijn blogbericht van 29 januari 2011). Hoewel Eckermann ten tijde van de Ulrike-affaire dus pas om de hoek kwam kijken, is de spannende vraag toch : vinden we in zijn werk een echo van Goethes zomerse avonturen in Mariënbad ?
Zeker en vast doen we dat! In een brief aan Eckermann (door deze laatste in zijn boek geciteerd) schrijft Goethe hem op 14 augustus 1823 vanuit Mariënbad (onder andere) : "Het afscheid van Mariënbad geeft veel te denken en te doen waarbij ik het al te korte contact met zeer bijzondere mensen als iets smartelijks ervaar". Eén van die "zeer bijzondere mensen" zal zeker Ulrike zijn geweest. Heeft het vooruitzicht van dat smartelijk afscheid Goethe tot zijn wanhopige huwelijksaanzoek gedreven?
Het is echter pas wanneer Goethe op maandag 27 oktober 1823 in Weimar aan Eckermann "zijn nieuwste, dierbaarste gedicht, zijn Elegie von Marienbad" te lezen geeft, dat Johann Peter bericht over de feiten die zijn idool tot deze klaagzang hadden geïnspireerd. "Ik moet hier met betrekking tot de inhoud van dit gedicht even teruggaan", schrijft hij. "Dadelijk na Goethe's terugkeer onlangs uit de genoemde badplaats deed hier het gerucht de ronde dat hij daar kennis had gemaakt met een jonge, naar lichaam en geest bijzonder lieftallige dame, voor wie hij een grote hartstocht had ontwikkeld. Wanneer hij in de fonteinen-allee haar stem hoorde had hij snel zijn hoed gepakt en was haar tegemoet gesneld. Hij had elke gelegenheid aangegrepen om bij haar te zijn, hij had, zei men, gelukkige dagen beleefd; het afscheid was hem erg moeilijk gevallen en in die gepassioneerde toestand zou hij een bijzonder mooi gedicht hebben geschreven dat hij echter als een soort heiligdom beschouwde en geheimhield".
Toen hij het gedicht las trof Eckermann "in iedere regel de bevestiging aan van het genoemde gerucht. Maar de eerste verzen duidden er al op dat de kennismaking niet pas deze keer had plaatsgevonden, maar hernieuwd was".
Eckermann ging die maandagavond de 27ste oktober 1823 naar een vrolijk toneelstuk kijken, maar… "mijn gedachten waren bij Goethe. Na het theater liep ik langs zijn huis, overal brandden kaarsen, ik hoorde dat er gemusiceerd werd en het berouwde me dat ik niet was gebleven. De volgende dag vertelde men mij dat de jonge Poolse dame, Madame Szymanowska, ter ere van wie de feestelijke avond was georganiseerd, tot grote verrukking van het hele gezelschap zeer virtuoos op de vleugel had gespeeld. Ik vernam ook dat Goethe haar deze zomer in Mariënbad had leren kennen en dat ze nu gekomen was om hem te bezoeken" (1).
Er was dus nog leven na Ulrike… - en zou Fräulein von Levetzow trouwens wel écht Goethes Laatste Liefde zijn geweest? Of was er ook nog een allerlaatste liefde? 
De ster van "de feestelijke avond", Madame Szymanowska (°1789, geboren Marianna Wolowska) was een in haar tijd vrij bekende Poolse pianiste. Ze was van haar echtgenoot gescheiden, onder meer omdat die niet wilde dat ze in het openbaar optrad. Nadat Goethe haar in augustus-september 1823 in Bohemen had ontmoet, logeerde ze van 24 oktober tot 5 november in zijn huis in Weimar, en… zou ze met hem een korte liefdesaffaire hebben gehad. Later woonde ze in Sint-Petersburg waar ze hofpianiste van de tsarina werd en er een gereputeerd "salon" op nahield. Ze overleed in 1831 tijdens een cholera-epidemie (2).

Foto : Goethe en zijn muze, beeld van de Duitse kunstenaar Heinrich Drake (1903-1994), ca. 1975, in Mariánské Lázně (Mariënbad) - eigen foto, 21 september 2011.
(1) J. P. ECKERMANN, Gesprekken met Goethe, vertaling G. Meijerink, reeks Privé-Domein nr. 167, uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, 1990, blz. 38-39 en blz. 53-55.
(2) Internet (www), website van G. D'Haese, J. W. von Goethe en de liefde, users.telenet.be/gaston.d.haese/goethe_en_de_liefde.html, geraadpleegd oktober 2011.