vrijdag 16 december 2011

Winterfeesten


Kerstmis, Oudjaar, Nieuwjaar, Driekoningen… traditioneel gingen deze winterfeesten gepaard met een serie deels christelijke en deels folkloristische rituelen, die in deze vroege éénentwintigste eeuw in snel tempo aan het verdwijnen zijn. Een voorbeeld : de minderheid voor wie het kerstfeest nog een echte religieuze betekenis heeft wordt elk jaar kleiner. Een ander voorbeeld : het aantal kinderen dat op oudejaarsdag nog gaat nieuwjaarszingen (een gebruik dat in de vorm van het "koeken zingen" onder andere in mijn dorp destijds bijzonder populair was en waar ik zelf nog volop aan meegedaan heb, net als later mijn kinderen) neemt elk jaar af. Het lijkt wel alsof de meeste mensen enkel nog oog en oor hebben voor wat de reclame en de commercie hen via de media aanpraten : kerstmarkten, eten, drinken, gadgets…
Een (ouder) mens kan met melancholie staan kijken naar hoe de zaken in zijn tijd veranderen… Het is echter altijd zo gegaan : niets blijft, panta rhei - alles is voortdurend in beweging. Maar is dat niet een wat te radicale stelling? Is er helemaal niets dat blijft? Of blijft er van al dat voortdurend bewegende hier en daar ook iets hangen - misschien niet voor altijd, maar toch voor heel lang?
Vóór de komst van het Christendom naar onze streken (en gedeeltelijk nog - zij het verdoken - in de eerste eeuwen dat de kerk van Rome hier de plak zwaaide) vierden onze Germaanse en Keltische voorouders ook al hun "eindejaarsfeesten".  Eerder heb ik de pre-christelijke wortels van Pasen beschreven (zie mijn blogartikel Lentefeest van 22 april 2011) : een soortgelijk verhaal valt te vertellen rond de Kerst- en Nieuwjaarsfeesten.
De kern van de feesten die onze verre voorouders rond deze tijd van het jaar vierden werd gevormd door de winterzonnewende : het tijdstip waarop (op het noordelijk halfrond) de nachten het langst en de dagen het kortst zijn (maar vervolgens beginnen te lengen). Een astronomisch, kosmisch (en dus zeer zinvol) gegeven, dat in wezen ook nu nog de overgang van het oude naar het nieuwe (zonne)jaar markeert, al valt het letterlijk op (of rond) de 21ste december (en dus niet op 31 december of 1 januari).
De winterzonnewende werd gevierd met het Joelfeest, de dagen er omheen vormden de Joeltijd. "Joel" zou komen van hjul - in het Deens, Noors en Zweeds is dat nu nog het woord voor wiel of rad, en die betekenis verwijst dan weer naar het feit dat in de voorchristelijke tijden de zon vaak als een om de aarde draaiend wiel werd voorgesteld - het zonnerad.
Ik ken niemand die zo beeldend en sfeervol over de Joeltijd heeft geschreven als de Nederlandse publicist Noud Van den Eerenbeemd (1928-1997) in zijn boek Reizen over de Regenboog (uit 1974). "Het water van rivieren en beken verstart in zijn loop. Het uitbundige groen van de zomer is verdwenen, nu de natuur in doodslaap ligt. Mensen trekken zich terug in hun huizen en zoeken de warmte van het haardvuur. Velden en bossen zijn verlaten; veel dieren houden hun winterslaap en zwaluw en koekoek weken uit naar warmer streken. Juist in deze dagen wordt het vrolijke midwinter-zonnewendefeest gevierd. De verwachtingen zijn hoog gespannen en op het herleven van de natuur en de terugkeer van het licht gericht. De nagedachtenis der gestorvenen wordt geëerd. Thuis en op de velden wordt opnieuw een noodvuur, het midwintervuur aangestoken - het heiligste vuur van het hele zonnejaar. De boer heeft daar het beste houtblok, dat hij in het achter hem liggende jaar heeft kunnen vinden - het joelblok - speciaal voor bewaard".
Het eerste feest van de Joeltijd viel al op de zesde dag van de wintermaand december. Het was het feest van de oppergod Wodan, de vader van goden en mensen, die op zijn achtbenig paard Sleipnir door de wouden en zelfs over de wolken reed (we vieren hem onbewust nog elke week, op Wodans-dag, alias woensdag).  In de negende eeuw verving de kerk de "heidense" feestdag van Wodan door die van Sint-Nicolaas, een bisschop uit Klein-Azië die in de derde eeuw had geleefd (zie ook mijn blog van 25 november 2011).
Op de dertiende dag van de wintermaand werd het feest van de moedergodin Freya gevierd. We gedenken haar, zonder het te beseffen, elke vrijdag, alias Freya-dag. Freya was de godin van de vrede, van de liefde, het huwelijk en de familie, van de vruchtbaarheid ook.  Ze was het zinnebeeld van de goede moeder aarde, die de mens alles gaf wat hij nodig had.  De lindeboom was haar toegewijd. 
De 21ste dag van de maand trad dan de winterzonnewende in. Volgens een aloude opvatting bleef de zon, op haar verste afstand van de aarde gekomen, daar drie dagen en nachten - dus tot de 24ste of de 25ste - stil staan, vooraleer haar "terugkeer" aan te vatten (vandaar dat de zonnewende ook bekend staat als zonnestilstand, in het Latijn solstitium).  Op dat moment werd een maretak met witte, en een hulsttak met rode bessen in de huiskamer gehangen.  
Op de winterzonnewende volgden de twaalf Joelnachten. In oude tijden werd immers niet met dagen maar met nachten geteld - de Duitse benaming voor Kerstmis, Weihnachten, herinnert daar nog aan. De twaalf Joelnachten waren magische nachten. Van den Eerenbeemd : "Dit is de tijd van grote inwijdingen. In deze nachten kunnen dieren spreken, de hemel gaat open, de alruin bloeit, de bijen zingen en Wodan trekt met zijn Wilde Jacht langs de hemel om jacht te maken op de winterreuzen, die de schepping in boeien van sneeuw en ijs kluisterden. Gekleed in grauwe wolkenflarden en op zijn achtvoetig paard stuift hij in een stormwind voorbij. Zijn wolven snellen huilend voor hem uit. De raven Gedachte en Herinnering, die hem overal vergezellen, klapwieken krassend over de daken der boerderijen en volgen hem op zijn tocht door het donkere, winterse woud".
Aan het eind van de twaalf Joelnachten - op de 6de januari - viel Dertiendag, het laatste feest van de Joeltijd. Dertiendag was gewijd aan Donar, de god van het vuur en het licht, de beschermer van de gewassen en van de vruchtbaarheid der velden. Ook hem eren we nog elke week, met onze donderdag, Donar-dag. En als we bonen eten, want de boon, met haar sterke groeikracht, was aan hem gewijd.
Op Dertiendag wordt appelwijn gedronken en een grote koek gebakken, waar alle huisgenoten een stuk van krijgen. Ergens in dat grote gebak zit een boon verborgen : wie ze in zijn deel aantreft is voor één dag niet enkel mens, maar ook koning en zelfs god. Van den Eerenbeemd : "Hij brengt een dronk uit tot heil van allen en als hij de beker, waarin de runen der vergetelheid zijn gegrift, aan de mond zet, juichen de anderen : de koning drinkt!".
In haar ijver om de "heidense" feesten uit te roeien en te verchristelijken, plaatste de kerk het feest van Christus' geboorte aanvankelijk op Dertiendag : ook Christus was immers mens, koning en god - maar dan eerder in de omgekeerde volgorde. In de 4de eeuw verschoof de Westerse kerk het vieren van de menswording van de zoon van God naar het tijdstip van de winterzonnewende (24-25 december - Kerstmis). Dertiendag (6 januari) werd dan het feest van Driekoningen, de dag waarop de drie "koningen" (eigenlijk : wijzen) uit het Oosten bij Jezus' geboorteplaats arriveerden.
En de kerstboom? - zal u vragen. Hoe zit het daar mee? Het "vereren" van bomen, met name door er versierselen in aan te brengen, is een herinnering aan de bomencultus van onze voorouders. Anders dan wij decoreerden ze hun heilige bomen echter in het woud zelf, en hakten ze die zeker niet om. In haar huidige gedaante is het plaatsen van een verlichte en versierde kerstboom in onze Zuid-Nederlandse gewesten overigens een gewoonte van betrekkelijk recente datum, die is overgewaaid uit Duitsland en haar (schoorvoetende) intrede deed met… de Duitse bezetting tijdens de Eerste Wereldoorlog. 
De versieringen hebben een symbolische betekenis. De verzilverde bollen bijvoorbeeld waren oorspronkelijk appels en noten, die beschouwd werden als de levenskracht schenkende vruchten bij uitstek : veel noten en appels eten gaf gezondheid en nieuwe jeugd, zo meende men (niet geheel ten onrechte) - de goden zouden er zelfs hun onsterfelijkheid aan te danken hebben gehad.
Nu de kerstbomenindustrie elk jaar duizenden sparreboompjes aanplant en er naar de kerstdagen toe even zovele genadeloos omhakt - die dan vervolgens in onze huiskamers staan uit te drogen en te sterven - moeten we ons misschien eens afvragen of we niet beter terug zouden vallen op een veel oudere traditie, die er in bestond het binnenhuis te versieren met takken van groenblijvende bomen of struiken, zoals spar, hulst of taxus. Dan wel of we ons niet beter een kerstboom in kunststof aanschaffen (duur, dat wel, maar goed voor vele jaren kerstplezier). Misschien een betere manier om de winterfeesten te vieren, en ze ook weer een beetje te maken tot wat ze oorspronkelijk waren : een betoon van eerbied en genegenheid voor de natuur en het leven. 

Foto : joelblok in onze open haard, als teken van verbondenheid met de generaties uit het verleden - eigen dia, 31 december 1999. Het smeedijzeren onderstel (het haardrooster) werd vervaardigd door Louis Van Dessel (1904-1986), de grootvader-langs-moederskant van mijn echtgenote. Hij was hoefsmid in Itegem.

Bronnen.
N. VAN DEN EERENBEEMD, Over de regenboog, uitgeverij Bert Bakker, Den Haag, 1974.
F. WOLLEBRANTS, Oude winterfeesten, tekst geschreven voor het radioprogramma Brabants Getijdenboek, door de openbare omroep uitgezonden op 11 december 1977.