vrijdag 20 april 2012

Huwelijk


Mijn grootmoeder Maria Josepha Ceuleers was in haar jonge jaren een opvallend mooie vrouw - zoals het portret hierboven overtuigend aantoont. Ik weet niet in welk jaar de Mechelse fotograaf Otto Gunckel deze opname maakte. Maria was te Boortmeerbeek geboren op 6 juli 1888. Ik vermoed dat de (licht beschadigde) foto van kort voor de Eerste Wereldoorlog dateert. De studio van Gunckel lag in de Consciencestraat.
Op woensdag 23 april 1913 trad Maria Ceuleers in het huwelijk met mijn grootvader Frans Constant Wollebrants. Ze was toen 24 (bijna 25) - hij was een jaar jonger (want te Rijmenam geboren op 14 juli 1889). De grasmaand april is voor de Wollebrantsen de huwelijksmaand bij uitstek: mijn overgrootvader Aloïs huwde in april 1881, ik zelf precies honderd jaar later, in april 1981.
Frans Constant Wollebrants was de derde zoon van Aloïs Wollebrants en Rosalia Huybrechts. Hij was kleermaker, net als zijn vader. Maria Ceuleers was de enige dochter van Jaak Ceuleers en Coletha Crols. Hoe de twee mekaar leerden kennen ligt voor de hand: beiden woonden bij hun ouders op het Boortmeerbeekse gehucht Donk - in die tijd Donck gespeld. De herberg van Frans' ouders aan de Rijmenamsebaan - vooral gerund door Frans' moeder Rosalia - lag op nauwelijks enkele honderden meter van het boerderijtje van Maria's ouders, aan het begin van een landweg die door weiden en bossen naar Rijmenam liep (de huidige Looikesweg).
Het burgerlijk huwelijk van Maria en Frans werd voltrokken op het toenmalige Boortmeerbeekse gemeentehuis, om tien uur, door de Boortmeerbeekse burgemeester Frans Brancart. Maria's vader, Jaak Ceuleers, wordt in de huwelijksakte daglooner genoemd: hij was koperslager in Mechelen, in de Centrale Werkplaats van de Belgische Spoorwegen - in de volksmond het arsenaal genoemd.
Geen slechte job, zeker niet, want spoorwegarbeiders behoorden destijds tot de best betaalde, meest gerespecteerde en meest zelfbewuste werklieden van het land. Thuis had Jaak ook nog een klein boerenbedrijf: rond zijn huis lag zo'n 48 are grond en hij hield ook wat beesten. Zonder twijfel kreeg hij bij zijn landbouw-werkzaamheden veel hulp van zijn echtgenote en dochter - niet voor niets worden zij in de huwelijksakte landbouwsters genoemd. Ook na haar huwelijk zou mijn grootmoeder Maria Ceuleers nog op de ouderlijke boerderij gaan helpen. Dat ze niet bang was de handen uit de mouwen te steken, heb ik (veel later) zelf nog gezien.
De getuigen bij het huwelijk waren Frans' oudste broer Jozef Wollebrants, "kleermaker wonende te Rijmenam, oud dertig jaren", en Ferdinand Tobback, "treinwachter wonende te Arlon, oud vier-en-dertig jaren, cozijn van de bruid".
Ferdinand Tobback (°1879) stond in Boortmeerbeek bekend als Nante van den boei. Hij was gehuwd met Marie Vandenbossche (°1877), een nicht van Maria Ceuleers, die in het gezin van Jaak Ceuleers en Coletha Crols grootgebracht was - naar ik vermoed omdat haar moeder op jonge leeftijd overleden was. Hoewel Marie Vandenbossche tien jaar ouder was dan Maria Ceuleers waren de twee als zussen. Later zal die Marie Vandenbossche voor mijn vader een soort suikertante zijn: hij noemde haar matante.
Dat haar man Ferdinand Tobback in de huwelijksakte als "wonende in Arlon" (Aarlen, in de provincie Luxemburg) werd geboekstaafd zal, naar ik vermoed, te maken hebben gehad met zijn werk bij de spoorwegen.
In elk geval was Ferdinand Tobback een rasechte Boortmeerbekenaar. Hij was een zoon van Willem Tobback, die postbode was geweest, in de dialectische volksmond dus den boei (de bode) werd genoemd, maar anno 1913 al een tijdje overleden was.
Zijn vrouw Bel van den boei (Isabella Schoeters, °1856) moet wel nog geleefd hebben. Zij baatte een herberg uit in de toenmalige Stationsstraat (de huidige Brouwersstraat, tussen het dorpscentrum en het spoorwegstation). Later zal haar zoon August Tobback (°1892) het herbergieren voortzetten: deze Gust van den boei was dus een jongere broer van Nante van den boei, alias Ferdinand Tobback, onze getuige.
Na het burgerlijk huwelijk op het gemeentehuis zullen Frans Wollebrants en Maria Ceuleers zich - met hun ouders, hun getuigen en nog wat familieleden - naar de Boortmeerbeekse Sint-Antoniuskerk hebben begeven om voor de kerk te trouwen.
De eerste maanden na het huwelijk woonde het jonge paar in bij Maria's ouders, in de boerderij op de Donk. Frans Wollebrants werkte er als zelfstandig kleermaker, aldus de stiel voortzettend die hij voordien onder zijn vaders vleugels had geleerd en beoefend.
Het huis van Jaak Ceuleers en Coletha Crols was van het langgevelige hoeve-type.  Toen het later door mijn grootmoeder en mijn ouders verkocht werd, heb ik het - als kind - bezocht, samen met mijn vader (die er allicht een en ander te regelen had).  Er stond een bakhuis net achter (maar veiligheidshalve los van) de woning, en ook een waterput met een wip, om het water in een emmer omhoog te halen.
Het jaar 1913 ging zijn gang. Op zondag 25 mei 1913 organiseerde het jonge dagblad Sportwereld - het was opgericht in 1912 - de eerste Ronde van Vlaanderen: toen nog een bescheiden evenement. De wielerwedstrijd werd gewonnen door Paul Deman (°Rekkem, 1889), die de 324 kilometer aflegde in iets meer dan twaalf uur. In 1911 was die Deman in de Ronde van Frankrijk als eerste van de onverzorgden of individuelen geëindigd (de renners die niet tot een ploeg behoorden).
Over de Ronde van Frankrijk gesproken… De van 29 juni tot 27 juli gereden Tour de France van 1913 werd gewonnen door de Brusselaar Philippe Thys (°Anderlecht, 1890). De grote uitblinker was echter de Vlaming Marcel Buysse (°Wortegem, 1889): hij won zes van de vijftien ritten en maakte grote indruk in de bergen. Volgens wielerjournalist Karel Van Wijnendaele zou hij de Ronde gewonnen hebben, op zijn één been zelfs, maar helaas… bij een afdaling in het Esterelmassief deed hij een val “waarbij hij de vork van zijn rijwiel brak, wat hem 3 uren en 30 minuten tijdverlies kostte. Ge moet weten, in die tijden moest een deelnemer, bij gevalle van breuk, zelf zijn rijwiel vermaken”. Door die pech onderweg eindigde de grooten Buysse tenslotte als derde in de Ronde, werd echter als de morele winnaar beschouwd en in Vlaanderen als een held onthaald.
"Hij leefde en hij fietste in krachttermen”, aldus Van Wijnendaele over Marcel Buysse. “Maar ‘t is in de Ronde lijk in ‘t werkelijke leven: met de macht kan men niet alles. Het hoofd moet er bij”.
Overigens deed zich in die Ronde van Frankrijk van 1913 nog een andere historische vorkbreuk voor, die - net omdat de renners toen geen enkele technische assistentie mochten krijgen - tot één van de meest heroïsche verhalen uit de tourgeschiedenis heeft geleid… Toen de Fransman Eugène Christophe op de Tourmalet de vork van zijn fiets voelde begeven, droeg hij zijn kadukke rijwiel veertien kilometer ver, tot in het dorpje Sainte-Marie-de-Campan, waar hij, ‘s nachts, in de plaatselijke smidse, zijn fiets herstelde. Na twee uur lassen kon Christophe de wedstrijd voortzetten. Later kreeg hij nog wat straftijd aan zijn broek, omdat iemand hem geholpen had door de blaasbalg te bedienen!
Eind 1913 verhuisden Frans Wollebrants en Maria Ceuleers naar het dorpscentrum van Boortmeerbeek. Ze huurden het middenste van drie aan elkaar gebouwde woningen. Het huizenblok was eigendom van Merie van Soeheke - ik zal haar echte naam niet noemen want het ging om een bazige en schraperige vrouw, die van haar huurders eiste dat ze al hun inkopen deden in haar kruidenierswinkel! Ja, ze had ook een echtgenoot, die was bakker, en voor het overige van geen tel.
De woning die mijn grootouders aan het dorpsplein betrokken had geen tuin: wel was er achter het huis een binnenkoertje met een stenen vloer, en vervolgens een bouwvallig kot (bergplaats), waar hout en steenkolen werden opgeslagen.  Veel meer dan wat huisraad bezat het jonge paar aanvankelijk niet: spullen die ze hadden meegekregen van huis uit  - vooral van bij Maria, die immers enige dochter was.
Zo'n half jaar na de verhuis naar het dorpscentrum brak de Grooten Oorlog uit - nu bekend als de Eerste Wereldoorlog. Zowel tijdens de eerste uitval (25-26 augustus) als tijdens de tweede uitval (9-13 september) van het Belgisch leger tegen de naar Frankrijk oprukkende Duitse troepen, kwam Boortmeerbeek volop in de vuurlinie te liggen - met name ook het dorpscentrum. Op een bepaald moment - zo vertelde mijn grootvader later aan mijn vader - opereerden Duitse soldaten langs de ene zijde van de kerk, en Belgische langs de andere…
Het gemeentehuis en de kerk waarin Frans Wollebrants en Maria Ceuleers gehuwd waren, overleefden het oorlogsgeweld niet. De woning die ze huurden aan het dorpsplein bleef intact: het huizenblok staat er heden ten dage nog. Ook het boerderijtje van Maria's ouders op de Donk, waar het jonge paar zijn eerste huwelijksmaanden beleefde, heeft stand gehouden (voorlopig tenminste, want het werd onlangs weer eens verkocht, en dan is het natuurlijk altijd de vraag wat de nieuwe eigenaar er zal mee aanvangen).
Mijn grootouders bleven in het Boortmeerbeekse dorpscentrum wonen tot eind januari 1928: ruim veertien jaar dus. In 1921 werd hun zoon Oscar (mijn vader) er geboren. "Mijn moeder kweekte er geraniums in potten op de vensterdorpel" herinnerde hij zich. 

Alle in dit artikel verwerkte informatie komt uit de door mij geschreven familiekroniek.
De Mechelse fotograaf Gustaaf Otto Gunckel was van Duitse origine: hij was geboren te Berlijn op 22 juli 1863. Hij overleed in Mechelen op 5 februari 1919. (Bron: internet, website Regionale Beeldbank Mechelen, www.beeldbankmechelen.be/, geraadpleegd april 2012). Aangezien men tijdens de Eerste Wereldoorlog in de regel andere dingen aan het hoofd had dan het laten maken van portretten, mogen we er van uitgaan dat de foto boven dit artikel van vóór de oorlog dateert.