vrijdag 20 juli 2012

Kleine prentjes


Even recapituleren. Zoals al verteld… raakte ik aan het eind van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig onder impuls van mijn toenmalige boezemvriend in de ban van de wielersport… richtte die belangstelling zich niet uitsluitend op de werkelijke wielerwereld, maar kwam zij ook en vooral tot uiting in het spelen met coureurs… en werden daarbij zeer diverse objecten door ons fantasievol tot wielrenners omgetoverd. En zoals ook al verteld waren het aanvankelijk knikkers die in ons imaginair wielergebeuren de hoofdrol speelden, maar werd hun dominerende positie in de zomer van 1961 overgenomen door de kleine prentjes (zie mijn blogtekst Knikkers van 13 juli 2012).
In die zomer van '61 reden mijn kleine prentjes hun eerste Ronde van Frankrijk. Dat rijden moet begrepen worden als: ze werden met de hand over de vloer voortgeschoven - even, over een korte afstand, een soort duw in de rug - en dan losgelaten. Omdat het ene plaatje al wat beter gleed dan het andere - een licht in horizontale of verticale zin geplooide vorm kon het verschil maken - en natuurlijk ook omdat de hand die hen in beweging zette de ene keer, gewild of ongewild, al wat enthousiaster uithaalde dan de andere keer, profileerden zich ook bij dit koers-spelletje al snel koplopers, achtervolgers, pelotonrijders, achterblijvers…
Ik moet het toegeven: zowel bij de knikkers, die geschoten werden, als bij de prentjes, die geschoven werden, was het koersverloop - weliswaar niet geheel, maar toch in zekere mate - onderhevig aan de grilligheid van de hand die schoot of schoof. Net als het werkelijke leven werden onze imaginaire koersen dus niet louter bepaald door de intrinsieke kwaliteiten van de deelnemers, maar zeker ook door wat men de Hand van God, het noodlot of het toeval kan noemen. Of moet men stellen dat het hoe-dan-ook de onverbiddelijke wetten van de materie waren die over de bewegingen van de kleine prentjes tot op de millimeter beslisten, zoals zij ook ons bestaan tot in zijn laatste vezel determineren? Al lijken op het allerelementairste niveau van de hedendaagse natuurwetenschap - dat van de piepkleine deeltjes - willekeur, eigenzinnigheid, vrijheid… nu toch weer een soort come-back te maken.
De kleine prentjes waren fraaie, verzorgde plaatjes, kleine kunstwerkjes eigenlijk - zoals u aan de hand van de boven deze tekst getoonde specimina zelf kunt vaststellen: een tot vrolijkheid stemmende gele omlijsting, een veelal leuke kleurenfoto, de naam van de renner, en het fraai gedrapeerde vlaggetje dat zijn land van herkomst aanduidde. Op de keerzijde stond een mini-biografietje van de geportretteerde, en dat in niet minder dan vier talen: het Duits, het Frans, het Italiaans en het Nederlands. Wie ze vervaardigd had, had dat duidelijk met liefde gedaan.
De kleine prentjes werden ons ter beschikking gesteld door kauwgomfabrikanten, die ze bij wijze van verborgen verleider aan hun product toevoegden. En allicht hadden we zonder die wielrennersfotootjes hun chewing gum inderdaad ook nooit gekocht, want, eerlijk gezegd: die stelde niet veel voor.
Nu, het toevoegen van allerlei plaatjes aan snoepgoed, om het zodoende beter aan de jeugdige man en vrouw te brengen, is een commerciële strategie met een lange, uitgebreide en veelsoortige traditie. Denken we maar aan de soms heel didactische chromo's die vroeger in de wikkels van chocoladerepen werden gestopt.
Mij beperkend tot plaatjes van wielrenners: die moeten minstens al van in de jaren dertig hebben bestaan. Mijn vader (°1921) vertelde mij (in 1987) hoe hij in zijn jeugd de wielrennersportretten verzamelde die bij de chocolade van het merk Idéal werden geleverd: elk plaatje droeg een nummer, er waren er "wel over de honderd", en… wie er in slaagde ze allemaal bijeen te garen en de volledige serie inleverde, die kreeg zowaar een fiets cadeau!  (Het volledige verhaal van mijn vaders beslommeringen met die Idéal-plaatjes biedt stof voor eens een afzonderlijke blogtekst).
Zelf herinner ik mij hoe ik in de jaren vijftig kleine wielrennersplaatjes in zwart-wit zag bij een (iets oudere) buurjongen. En van onze kleine prentjes moet een wat eerdere versie hebben bestaan, weliswaar al voorzien van kleurenfoto's (die trouwens, minstens voor een deel, in de nieuwe editie werden overgenomen), maar op een andere wijze versierd (met twee groene takjes).
Laat ik wat nader ingaan op de meest historische koers van de kleine prentjes, hun Ronde van Frankrijk van 1961. Er stonden acht nationale ploegen van telkens… twee renners aan de start (het deelnemersveld leek dus meer op dat van een zesdaagse, maar laten we ons daar nu niet druk over maken). Het Belgische team bestond uit Louis Proost en Michel Van Aerde. Voor Frankrijk traden Darrigade en Anquetil aan, voor Nederland Gerrit Voorting en Daan De Groot. Er waren ook Zwitsers (Gimmi, Vaucher) en Duitsers (Holz, Junkermann) van de partij, Luxemburgers (Gaul en Ernzer), Spanjaarden (Bahamontes en Manzaneque) en Italianen (Nencini en Elliott).
Die Elliot - Seamus Elliot - was natuurlijk in de verste verte geen Italiaan, maar een Ier. Zoals al aangestipt waren de kleine prentjes echter getooid met de vlag van het land dat de ten tonele gevoerde renner had voortgebracht, en ja, de nationale driekleur van Ierland is nu eenmaal dezelfde als die van Italië, vandaar allicht de vergissing - die misschien ook helemaal geen vergissing was, want het zou best kunnen dat ik de vaandelgelijkheid bewust als excuus had gebruikt om Elliot aan boord van de deelnemerslijst te hijsen, dat weet ik niet meer. Mogelijk waren de nationale selecties van 1961 beïnvloed door de omstandigheid dat ik nog maar over een beperkt aantal prentjes beschikte - een probleem waaraan uiteraard enkel te verhelpen viel door het kauwgomverbruik op te drijven.
De prentjes-Ronde van 1961 werd gereden op punten: bij elke etappe - in totaal waren er 24 - noteerde ik de plaats die elke renner bij de aankomst behaalde. Optelling van die getallen leverde een voorlopig klassement en tenslotte een eindrangschikking en een winnaar op. Het kwam er voor de renners op aan een zo laag mogelijk totaal achter hun naam te krijgen.
In de regel werden de wedstrijden van de kleine prentjes gereden op de bovenverdieping van ons Beringstraat-huis. Daar lag balatum, en die vormde een uitstekend wegdek voor het geschuif met de plaatjes. Toch beleefde de kleine prentjes-Ronde van '61 zijn ontknoping elders. Op zaterdag 15 juli, toen mijn Tour - net als de echte - nog in volle gang was, moest ik met vakantie vertrekken. Geen nood: ik nam mijn kleine prentjes mee en zette mijn wielerevenement voort in ons appartement aan zee.
Die prentjes-Ronde van '61 werd uiteindelijk gewonnen door de Duitser Joachim Holz (in het werkelijke leven eigenlijk een baanwielrenner). Tenminste, dat dacht ik in de zomer van 1961, want toen ik jaren later mijn klassement nog eens herbekeek, merkte ik dat ik mij misrekend had, en dat niet Holz maar de Belg Michel Van Aerde het minste punten en dus de eindzege had behaald!  Helaas is noch mijn Holz-, noch mijn Van Aerde-plaatje bewaard gebleven.
Al in de zomer van 1962 raakten de kleine prentjes op hun beurt achterhaald, en wel door de grote prentjes! Zoals de naam suggereert: het formaat was inderdaad iets omvangrijker, maar de grote prentjes waren, afgezien van een witte rand, niet voorzien van enige decoratie, en dus veel prozaïscher. Hun origine dient eveneens gezocht bij de kauwgom, die mij in die tijd met gulle hand werd verstrekt door mijn tante Irma, bij wie ik televisie ging kijken (zij was één van de vroege toestelbezitters in mijn omgeving).
Van al de objecten die we in onze jeugdjaren tot renners transformeerden vormden de grote prentjes de meest succesvolle categorie, zo oordeelde ik in het historisch overzichtje dat ik in de zomer van 1964 schreef, en waar ik in mijn Knikkers-blogbericht al melding van maakte. "Hoeveel koersen werden er niet mee gedaan: alle soorten, alle specialiteiten. Zelfs de onbekendste renners deelden mee in de grote koek", schreef ik.
Dat laatste was zeker waar - laat ik als bewijs enkele namen aanvoeren die u als volkomen onbekende muziek in de oren zullen klinken: Jan Zagers, Petrus Jacobs, Frans Van Looveren, Constant Goossens, Maurice Meuleman, Hugo Hellemans, Jan Lambrechts... Hallo, bent u er nog?
De grote prentjes waren onmiskenbaar minder mooi dan de kleine prentjes: hun uitvoering was minder artistiek. Dat is echter niet de enige reden waarom ik boven deze tekst voorbeelden van kleine, en niet van grote prentjes heb gezet…
Ik had in mijn jeugdjaren de zeer onhebbelijke gewoonte mijn (kennelijk nogal tomeloze) creativiteit uit te leven door de originele stukken op de meest gruwelijke manieren te bewerken (zeg maar: te mishandelen, te verknoeien). Ik verknipte ze, her- of beplakte ze, schreef er op, beschilderde ze… Noch de kleine noch de grote prentjes zijn aan deze hoogstergerlijke knutselmanie ontsnapt. Het motief voor mijn misdaad tegen de authenticiteit sproot in dit geval hoofdzakelijk voort uit een door mij aangevoelde (en enigszins te begrijpen) nood om allerlei nuttige, actuele informatie op de renners aan te brengen, zoals bijvoorbeeld het team waar zij op dat moment voor uitkwamen (wie de onbestendigheid van de wielerwereld kent, weet dat renners geregeld veranderen van ploeg en dat ook de merkenteams zelf komen en gaan).
Het was dus (heel erg) zoeken naar enkele min of meer ongeschonden renners. Dat lukte iets beter bij de kleine dan bij de grote prentjes, maar zelfs bij de hier afgebeelde exemplaren zal u bij nader toezien merken dat ze de sporen dragen van mijn irritante bewerkingsdrift (die ik inmiddels uiteraard geheel en al heb afgezworen).
Moest ik heden ten dage proberen die sporen op de met-het-oog-op-dit-blog-gemaakte scan digitaal te verwijderen? Ik heb het overwogen, maar zou dat niet een nieuwe aanslag op de authenticiteit hebben betekend? Want het gaat hier tenslotte om mijn prentjes, en ja, die dragen nu eenmaal de littekens van mijn onzalige gedrag van destijds. En is het niet onze opgave en onze plicht moedig om te gaan met de fouten die we eerder in ons bestaan hebben gemaakt?
De Zwitser Rolf Graf won in de zomer van 1962 de Tour de France van de grote prentjes. Maar natuurlijk hadden ook die grote prentjes niet het eeuwige leven. Zij werden - eerder geleidelijk - verdrongen door de miniatuur-rennertjes in plastic. Rechtopstaande, driedimensionale figuurtjes…
Met de plastic rennertjes veranderde onze gespeelde wielrennerij grondig van aanschijn. Het koersgebeuren speelde zich niet meer af op de grond - maar op tafel. Er was geen verbeeldingskracht meer vereist om in de ingezette objecten coureurs te zien, aangezien de figuurtjes het voorkomen hadden van echte wielrenners op echte fietsen. Er werd niet meer geschoten of geschoven: het parcours van onze renners lag nu uitgetekend op een groot stuk papier of karton, de af te leggen weg was verdeeld in vakken, en de vorderingen van de renners werden - zoals bij een ganzenbordspel - bepaald door een teerling (of door kaartjes met getallen). 
De miniatuurtjes waren uiteraard bij aankoop reeds gekleurd, maar hun koerstruitjes waren geschilderd in onbestemde kleuren en er stond geen reclame op (terwijl de echte renners toen volop sandwichmannen waren geworden). En dus zette ik mij - naar het voorbeeld van mijn vriend - aan het herschilderen van de bovenlijven van mijn renners, om ze te hullen in het truitje dat ze in het echt droegen (ik deed dat met plakkaatverf). Een arbeidsintensieve en allesbehalve makkelijke onderneming! Vooral het aanbrengen van de namen van de sponsors van de wielerploegen was geen sinecure: bij een ploeg als Kas ging dat nog, maar bij teams als Wiels - Gancia - Groene Leeuw of Pelforth - Sauvage - Lejeune werd het een stresserend gehannes met het penseeltje.
Ondanks dat geschilder waren met de miniatuur-rennertjes de coureurkes in zekere zin het stadium van de kinderlijke imaginatie ontgroeid, en tot een volwaardig gezelschapsspel geworden, dat men zonder blozen ook nog op (half)volwassen leeftijd kon beoefenen.
Hoewel de plastic rennertjes van mijn vriend eerder dun, en de mijne volumineuzer waren, besloten we in 1965 onze twee collecties samen te voegen: zo kwamen we aan een indrukwekkend peloton. Helaas is dat na verloop van tijd de kant van mijn vriend uitgereden, en nooit meer teruggekeerd, waardoor mijn plastic rennertjes - op enkele achtergebleven exemplaren na - zijn gaan behoren tot de dingen uit mijn kinder- en jeugdjaren die ik in de loop der tijden (meestal domweg, en zeer tot mijn spijt) ben kwijtgeraakt.