vrijdag 13 juli 2012

Knikkers


Zoals vorige week uiteengezet (zie mijn blogtekst De Tour van '62) waren mijn boezemvriend en ik in onze jeugd gefascineerd door de wielersport. Niet alleen - misschien zelfs niet zozeer - door het échte wielrennen, dan wel door imaginaire, speelgoedmatige wielerwedstrijden die we zelf in het leven riepen en afwikkelden.
Op velerlei manieren hebben we koers gespeeld - waarbij een serie zeer uiteenlopende objecten als coureurs hebben gefungeerd: knikkers, kleine prentjes, grote prentjes, driedimensionale plastic miniatuur-rennertjes… (en eigenlijk ook wij zelf, want als we gingen fietsen waren we natuurlijk meteen ook coureurs).
Knikkers waren de eerste objecten die we tot speelgoedwielrenners omtoverden. De oudere generaties noemden het merrebollen - marbollen - maar ik betwijfel of deze term nog tot ons jeugdig taaleigen behoorde.
Natuurlijk kon er op verschillende manieren met knikkers worden gespeeld. Als op school het knikkerseizoen losbarstte - ik heb nooit begrepen door wie en op basis van wat dat moment bepaald werd, plots was het er gewoon, elk schooljaar opnieuw - dan werd er geschoten naar een pot: een op de grond afgelijnde cirkel waarin de deelnemers aan het spel één of meer van hun knikkers deponeerden, waarna ze met andere knikkers, en van op een zekere afstand, probeerden zoveel mogelijk knikkers uit de pot weg te schieten: die mocht je dan je eigendom noemen. Dat schieten gebeurde door de knikker tussen je wijsvinger en je duim te leggen, en dan je duim als het hamertje in een pistool krachtig naar voren te laten bewegen.
Dit pot-schieten interesseerde mijn wielerminnende vriend en mij slechts matig (allicht waren we niet zo goed in het mikken, en schuwden we het risico onze kleinodiën kwijt te spelen, dat wil ik nu niet meer weten). Liever transformeerden wij onze knikkers tot coureurs. Op de grond tekenden we een parcours uit, met sierlijke bochten. De knikkers - voor het overgrote deel waren het visjes: gemaakt van doorzichtig glas, met in het midden een gekleurd motief met een heel specifieke vorm, ik ken er geen woord voor - werden één na één van tussen wijsvinger en duim de uitgetekende route op geschoten. De koers was begonnen.
Het schieten werd herhaald. Omdat de ene knikker al wat sneller of gerichter bolde dan de andere (omdat hij toevallig krachtiger of handiger afgeschoten was) ontstonden er al gauw koplopers, een peloton, achterblijvers…  Het schieten werd voortgezet tot de aankomst was bereikt.
Onze knikker-renners naar hun nationaliteit onderscheiden was niet moeilijk: die met een gele kern in het glas waren Belgen - de blauwe, dat waren Fransen, de groene Italianen... oranje stond voor Nederland, rood voor Spanje, en de veelkleurige visjes waren Zwitsers. Ze vervolgens individueel onderscheiden vormde evenwel een ernstig probleem. Een krasje of een andere kleine beschadiging, dat hielp: zo herinner ik mij dat Jean Brankart niet enkel iets kleiner van formaat was dan de andere gele Belgen, maar dat er van deze overigens gereputeerde Tour de France-renner ook een stukje af was. Dat maakte hem zeer herkenbaar, maar bij veel andere knikker-renners bleef duurzame identificatie een uiterst heikele aangelegenheid. Op de knikkers een piepklein briefje met een nummer kleven bleek geen goede oplossing: het rugnummer hinderde ze in hun baan, deed ze letterlijk afwijken van het rechte pad, en dat bleef niet ongestraft, want knikkers die buiten de op de grond afgelijnde baan terechtkwamen waren renners die bandbreuk leden, of in een valpartij dan wel een ravijn waren terechtgekomen, en die werden onverbiddelijk naar de laatste positie in de wedstrijd teruggezet, als ze al niet tot opgave werden gedwongen. Ik moet toegeven: de problematiek van de individuele identificatie is bij onze knikkers-wielrenners nooit naar tevredenheid opgelost geraakt.
In een historisch overzichtje dat ik in de zomer van 1964 opstelde - ik was vijftien, en kennelijk al behept met de passie om informatie vast te leggen - lees ik dat ik minstens van 1958 af, "en waarschijnlijk zelfs veel vroeger", knikkers verzamelde. Ik ben in de loop der jaren veel dierbare zaken uit mijn kinderjaren kwijtgespeeld, maar mijn knikkercollectie bezit ik godzijdank nog, en ze zit zowaar nog altijd opgeborgen in de grijze, metalen Dalzo-Lastic-doos die ik destijds van mijn moeder kreeg. 
Bij het schrijven van deze tekst heb ik - niet zonder emotie natuurlijk - die metalen doos met knikkers weer eens bovengehaald. Naast de merknaam Dalzo-Lastic staat er ook nog op: first-aid dressing / surgery cabinet. Er moeten oorspronkelijk dus medische spullen in gezeten hebben, en weer een andere aanduiding leert me dat die gefabriceerd waren door een firma in Leicester. Het is dus een Engelse doos.
De meeste van mijn knikkers zien er vrij verweerd uit, dat moet ik toegeven, maar ze zijn me daarom niet minder lief, integendeel: het zijn duidelijk veteranen van vele koersoorlogen. Het zijn ook niet allemaal visjes: sommige zijn van mat glas, andere van marmer of steen. Er zijn er zelfs een paar bij die uit bruine klei vervaardigd werden: dat moeten - volgens de Wikipedia - de oudste zijn. Misschien valt hun origine wel te zoeken in de jeugdjaren van mijn vader.
Eén knikker bestaat uit egaal, dof, donkergroen glas: ik herinner me dat zo'n exemplaar een fles werd genoemd. Ook zitten er in mijn doos enkele exemplaren die merkelijk groter zijn dan het standaard-formaat: daar konden we eigenlijk niet veel mee aanvangen. Knikkers werden in de loop der tijden gemaakt uit diverse materialen en in verschillende groottes, lees ik op het internet, maar voor het overige is er daar teleurstellend weinig deugdelijke en indringende informatie over deze speeltjes te vinden.
In een groot uitslagenboek dat ik in mijn jeugdjaren aanlegde verneem ik dat in 1960 de Italiaan Vito Favero mijn knikker-Ronde van Frankrijk won en de Duitser Heinz Jakobi wereldkampioen werd (volgens andere historische bronnen in mijn persoonlijk archief zou dit laatste feit zich in 1961 hebben voorgedaan, maar alles wel beschouwd ben ik geneigd het op 1960 te houden).
Vito Favero: dat was in de werkelijke wereld de uitblinker van de Ronde van Frankrijk van 1958, waarin hij dagenlang de gele trui droeg en tenslotte tweede werd. En Heinz Jakobi? Hij was in het echte wieleruniversum een specialist in de halve fond of het stayeren: het rijden - op de wielerbaan - achter zware motoren!  Van 1956 tot 1959 was hij in die discipline tot vier keer toe kampioen van Duitsland. Volgens de zeer deskundige Wielersite zijn zowel Favero (°1932) als Jakobi (°1922) momenteel nog in leven.
Dat door Heinz Jakobi gewonnen knikker-wereldkampioenschap werd gereden in onze groten hof - het perceel in de Bredepleinstraat waarop mijn ouders een paar jaren later ons nieuw huis zouden bouwen. Ook het tapijt dat in ons huis in de Beringstraat in de woonkamer lag leende zich overigens uitstekend tot knikker-wedstrijden: de tekening ervan vertoonde een brede, goed afgelijnde boord, die tot parcours diende. (Bij een andere gelegenheid transformeerde die tapijtstrook zich tot racecircuit voor mijn Corgi Toys-speelgoedautootjes). 
Knikker Heinz Jakobi is bewaard gebleven: als ik mijn doos openmaak treedt hij (bij wijze van spreken) mij vrijwel meteen tegemoet! Hij is geen visje, is dus niet van glas, maar van steen, en versierd met witte slingers op een lichtbruine fond de teint. Ook de wat kleinere en gehavende Jean Brankart komt al gauw voor de pinnen.
Van februari 1961 af maakte ik gebruik van een zelf opgesteld formulier - door mijn vader gestencild, met paarse inkt - om de gegevens van elke knikkerwedstrijd op een uniforme manier te noteren. Ik leek wel een ambtenaar in de dop! De eerste knikkerkoers die op zo'n formulier terechtkwam was de zesdaagse van Antwerpen, betwist van maandag 13 tot zaterdag 18 februari 1961, en gewonnen door de Zwitserse ploeg Trep-Gimmi, vóór de Belgen Van Looy-Pauwels. Ik vermoed dat het eerder genoemde woonkamertapijt hier als (overdekte) wielerbaan zal hebben gefungeerd. Die Pauwels, dat was Eddy Pauwels, waar ik toen fan van was: in het echt was het een ronderenner, maar als knikker kon hij ook op de wielerbaan prima uit de voeten.
Tot in mei '61 reden mijn knikkers een hele serie wedstrijden waarvan ik de resultaten getrouw noteerde op mijn formulieren. Zo ging op 6 maart '61 in mijn Kuurne-Brussel-Kuurne de zege naar de Spaanse klimmer Bahamontes - een op zijn zachtst gezegd verrassende winnaar! Op 22 maart won Heinz Jakobi - hij weer - Milaan-San Remo, vóór de Spanjaard Marigil. Op de derde eerste plaats: een "onbekende Zwitser" - hier komt de al gesignaleerde problematiek van de naamgeving om het hoekje kijken. Een andere Duitser, Heinz Junkermann, triomfeerde op 30 maart 1961 in mijn knikker-Ronde van Vlaanderen, en de Nederlandse knikker-renner Bas Maliepaard deed hetzelfde op 4 april in Parijs-Roubaix. De laatste uitslag die ik op mijn gestencilde invulpapieren noteerde dateert van vrijdag 12 mei 1961.
Ik vermoed dat mijn voorraad formulieren daarna uitgeput was. Bovendien waren de hoogtijdagen van het knikkerwielrennen toen geteld, want in hetzelfde jaar 1961 deden de kleine prentjes hun intrede: kleurenfotootjes van wielrenners op kartonnen kaartjes. Ze zaten verstopt in de verpakking van plakjes kauwgom, die we kochten in het snoepwinkeltje van Rezien, gelegen naast de woning van mijn boezemvriend (ik vermoed dat de vrouw - ze zal van middelbare leeftijd zijn geweest, wij vonden ze dus oud - Rosina of Regina heette).
Pantha rhei: in de zomer van 1961 deed ik geen Ronde van Frankrijk met mijn knikkers, maar met de kleine prentjes. Die lieten we koersen door ze op de vloertegels voort te schuiven… 
Wie dacht dat virtuele werelden een nieuwigheid zijn van het computertijdperk, die vergist zich duchtig… Fantasie heeft altijd al bestaan. 

Afbeelding boven de tekst: Knikkers in mijn Dalzo-Lastic-doos, eigen foto, 11 juli 2012. De bruin-witte knikker bovenaan rechts is Heinz Jakobi, de kleine gele (gehavende) knikker links onder hem is Jean Brankart. Bovenaan zien we ook een knikker in bruine klei.