vrijdag 18 januari 2013

Marcelino


Filmervaringen uit mijn jeugd…
Pas vanaf 1966 - het jaar waarin ik zeventien werd - ben ik systematisch gaan noteren naar welke films ik ging kijken. Vóór dat jaar strekt zich een woud van beeldbelevenissen uit waar ik enkel via mijn geheugen kan in doordringen. Het is onbegonnen werk er een chronologische ordening in aan te brengen. Daarom hanteer ik bij mijn verkenning een thematische aanpak: ik groepeer de films die ik mij herinner volgens hun genre: de tekenfilm, de religieuze film, de historische film, de avonturenfilm, de oorlogsfilm, de Vlaamse film en de muzikale film. Tot op zekere hoogte zit er in die thematische opsomming overigens toch ook iets van een chronologie: zo behoren de tekenfilms onmiskenbaar tot mijn allervroegste filmervaringen, en dient de muzikale film gesitueerd in mijn tienerjaren (want het ging om films voor teenagers, met in de hoofrollen figuren als Elvis Presley, Conny Froboess en Peter Kraus, Fabian…).
Over de wijze waarop in mijn ouderlijke heimat het cinemabezoek was georganiseerd, en over mijn tekenfilm-ervaringen heb ik op dit blog al geschreven: zie mijn artikel Cinema Cinex van 23 maart 2012! Deze tekst is het vervolg van dat eerdere blogbericht.
Tot mijn vroege contacten met het medium moet ik zeker drie films rekenen die ik het best als religieuze prenten kan bestempelen. De eerste twee waren in zwartwit, hetgeen ze een bijzonder expressieve kracht verleende, er ongetwijfeld toe bijdroeg dat ze op mijn jeugdig gemoed een sterke indruk maakten, en… dat ik ze vooral als griezelig ervaarde.
Het ging allereerst om een film over pater Damiaan die ik als kind voorgeschoteld kreeg in de Gildezaal, de parochiezaal van mijn woonplaats (Boortmeerbeek) - toen een lekker ouderwets zaaltje dat in de volksmond het patronaat werd genoemd. Ging ik in schoolverband naar die Damiaan-film kijken, of werd hij vertoond op de vrije donderdagnamiddag en was er in de school reclame voor gemaakt? In elk geval herinner ik me dat de zaal afgeladen vol zat met kinderen.
Om welke film ging het? Het is altijd boeiend om de vage inhouden van je geheugen te confronteren met de precieze informatie van de naslagwerken en het internet. Voor wat de Vlaamse film betreft doe ik dat graag aan de hand van het Naslagwerk over de Vlaamse film van P. Geens en A. Vandenbunder (want André Vandenbunder, 1918-2002, was in de vroege jaren zeventig één van mijn docenten aan het RITCS - en hij was een bescheiden en verstandig man). Voor wat het internationale cinematografisch universum betreft beschikken we heden ten dage uiteraard over de onvolprezen Internet Movie Database.
De Damiaan-film uit mijn kinderjaren moet De pelgrim der verdoemden (Le pélerin de l’enfer) zijn geweest, een Belgisch product uit 1946, vervaardigd door de Franse cineast Henri Schneider, met Robert Lussac in de rol van pater Damiaan. Kennelijk had Lussac ook het scenario geschreven en had Schneider de medewerking gekregen van de Vlaamse cineast Henri Storck (vooral bekend door zijn documentaires).
Van die film is mij een scène bijgebleven die - het zal de finale van het verhaal zijn geweest - een soort ten-hemel-opneming van pater Damiaan in beeld bracht: volgens het naslagwerk van Geens en Vandenbunder eindigde de prent inderdaad met “een volk van schimmen die in triomfantelijke stoet pater Damiaan naar de onsterfelijkheid leiden”!
Natuurlijk maakte ook de voorstelling van de aan melaatsheid lijdende missionaris indruk. Het échte beeld van de door lepra aangetaste Damiaan - en nog wat andere akeligheden, zoals de kist waarin zijn stoffelijk overschot in 1936 vanuit Hawaï terug naar België was gebracht - kreeg ik in mijn kinderjaren te zien in zijn ook toen al als museum ingerichte geboortehuis in Tremelo - een dorp niet ver van mijn (toenmalige en huidige) woonplaats. Het moet met onze onderwijzer van het derde (of het vierde) leerjaar zijn geweest dat we er met onze klas naar toe fietsten.
Ik moet bekennen dat heel de Damiaan-devotie in mijn gevoelswereld altijd een muffe, macabare tint heeft gehad. Het begint al met het decor, dat melaatsen-ghetto Molokai. Eén van de Hawaïaanse eilanden. Hawaï… dan denk je aan zonneschijn, aan Aloha (wat dat dan ook mag zijn), aan Hoela-dansende meisjes, aan Elvis' Blue Hawaï-film (met prachtige liedjes)… Maar neen, Molokai (of alleszins het gedeelte waar men de melaatsen had afgezonderd) blijkt een kale, rotsachtige bedoening, waar het altijd regent.
Dat beeld van een sombere, druilerige plek moet ik in die Damiaan-film van Schneider en Lussac hebben opgedaan. Eerder hadden wij - al in de kleuterschool - te horen gekregen dat die melaatsen in de warme landen leefden. Een mededeling die bij mij zo haar vragen had opgeroepen, want ongeveer tegelijkertijd hadden we de opdracht gekregen om op een plankje met nagels sjaals voor de melaatsen te breien! Ten eerste had ik een hartsgrondige hekel aan breien - dat was iets voor meisjes. En ten tweede: wat kon men in warme landen nu in 's hemelsnaam met sjaals aanvangen?
Het mysterie raakte opgelost toen ik - wat later - te horen kreeg dat in het ergste stadium van de melaatsheid de huid en zelfs het vlees van de botten loskomen! Toen begreep ik waarom wij dat vreselijke breiwerk hadden moeten verrichten: met die door ons geproduceerde sjaals kon men de armen en benen van de melaatsen omzwachtelen, en zodoende beletten dat deze arme lieden ontvleesd zouden raken! Ja, het is waarlijk niet makkelijk om als kind een beetje vat op de werkelijkheid te krijgen…
De tweede zwartwit film met-zwaar-religieuze-inslag die ik in mijn kinderjaren te zien kreeg en die - zij het opnieuw in griezelige zin - tot mijn verbeelding sprak was Marcelino. Voluit: Marcelino Pan y Vino, het verhaal van een weesjongetje dat als baby door monniken werd gevonden en liefdevol in hun klooster opgevoed.  Het ging om een Spaanse film van Ladislao Vajda, geproduceerd in 1955, met de kleine Pablito Calvo in de hoofdrol.
Die Pablito Calvo (hij heette eigenlijk Pablo Calvo Hidalgo) was slechts één jaar ouder dan ik, zo ontdek ik nu in de Wikipedia (hij was geboren in 1948). Na het grote succes van de Marcelino-film - in Spanje maar ook internationaal - acteerde het kindsterretje Calvo in nog vijf andere producties. Op 16-jarige leeftijd hield hij de filmwereld voor bekeken: hij werd industrieel ingenieur, werkte in de toeristische sector en als verkoper van vastgoed.  En al op 1 februari 2000 verwisselde hij het tijdelijke met het eeuwige.
Wat mij (vóór ik mijn filmverleden nader ben gaan bestuderen) van de Marcelino-prent bijgebleven was… niet meer dan: hoe de kleine jongen op de zolder van het klooster oog in oog kwam te staan met een groot kruisbeeld (zie het screenshot boven deze tekst)… en vervolgens te maken kreeg met een heus mirakel…
Toen ik de film (gedeeltelijk) opnieuw bekeek - hij staat op You Tube - ontdekte ik met enige verwondering dat de kop van de gekruisigde Christus volop in beeld wordt gebracht, en dat het wonder niet enkel wordt gesuggereerd, maar de aanvang ervan ook concreet wordt getoond… Vreemd dat ik mij niet deze, nochtans zeer hallucinante shots herinnerde, maar wel de opname waarin het beeld van de gekruisigde slechts als een vaag bolwerk van geheimzinnigheid present is (zie de foto).
Werkt de wazige aanwezigheid niet sterker in op ons bewustzijn - op ons gevoel, op onze angst - dan de duidelijke? Treft vooral ook in transcendente aangelegenheden het mistige en duistere ons niet veel sterker dan het scherp omlijnde en het helder belichte? (Voor het overige kan ik van het transcendente enkel zeggen dat ik geen ernstige aanwijzing zie om aan te nemen dat het bestaat).
Marcelino zag ik op een zondagnamiddag, met mijn ouders, in een Mechelse bioscoop - ik denk dat het de Cinex was, de zaal waar ik in mijn gelijknamig blokstuk uitvoerig over geschreven heb.
En dan kwamen de kleuren… Hollywood-kleuren!  De Tien Geboden, The Ten Commandments, van Cecil B. DeMille (ja, zijn naam wordt zo geschreven). Uit 1956. De gewijde geschiedenis in technicolor, met speciale effecten, met massa-scènes… een superproductie die drie-en-een-half duurde (een gewone speelfilm doet er negentig minuten over). Het bijbelse Mozes-verhaal met Charlton Heston in de rol van Mozes en Yul Brynner (de beroemdste kaalkop uit de filmgeschiedenis) als de farao.
Naar de Tien Geboden-film ben ik gaan kijken in de Boortmeerbeekse bioscoop Cinema Flora, samen met mijn moeder.  Ik denk dat het de enige keer was dat ik in onze dorpscinema naar de film ben geweest (voor het overige mocht ik er een paar keren van de Kees Brug-show genieten en heb ik er ook eens een jeugdnamiddag bijgewoond van Pum-Pum, de wekelijkse kinderbijlage van de krant Het Laatste Nieuws).
Wat me van De Tien Geboden (voor ik de film in recente tijden - fragmentair - terugzag) vooral was bijgebleven was een proloog, waarin producent en regisseur Cecil B. DeMille (1881-1959) op het witte doek zijn film inleidde, wat natuurlijk erg ongewoon was. Het geheugen - zo blijkt - heeft niet enkel een bijzondere gevoeligheid voor het geheimzinnige, maar, in bredere zin, voor alles wat ongewoon is.
Het vreemde is dat in de Tien Geboden-versie die op You Tube staat (noch in deze die onlangs op de televisie te zien was), die inleiding die me zo was bijgebleven, niet te bespeuren viel. Op You Tube vond ik ze wél, maar dan als een afzonderlijk filmpje, dat blijkbaar als een aankondiging van de film - zeg maar: een lang uitgevallen trailer - had gefungeerd. Terwijl ik mij toch danig goed herinnerde die (overigens héél didactische) uiteenzetting van Cecil B. DeMille net voor, en in één geheel met, De Tien Geboden te hebben gezien. 
Natuurlijk zat in mijn geheugen ook de beroemde scène waarin de watermassa's van de Rode Zee, op bevel van Mozes, aan de kant gingen en het Joodse volk vrij baan gaven, om zich meteen daarna opnieuw te sluiten en zodoende het Egyptische leger te verzwelgen! Van special effects gesproken: dat was er één!
Andere taferelen die in mijn geest stonden gegrifd waren deze waarin de dochter van de farao de kleine Mozes aantrof in een mandje tussen het riet, deze van het brandende braambos, en natuurlijk die waarin God de tien geboden “schreef”.
Het zijn scènes waarvan ik vermoed dat ze voor veel van mijn generatiegenoten - we waren kind in de jaren vijftig en zestig - bekend terrein zijn, want The Ten Commandments zijn voor de zestigers van nu wat voor onze ouders Gone with the Wind en De Witte waren: een film die iedereen heeft gezien, waar iedereen herinneringen aan heeft.
Bij een volgende gelegenheid zet ik mijn tocht doorheen de vroege regionen van mijn filmbeleving voort…