vrijdag 3 februari 2012

Laatste loting


In het jaar 1909 werd mijn grootvader Frans Constant Wollebrants twintig jaar. En dus werd hij door de overheid opgeroepen om te gaan loten voor de militaire dienst.
Eeuwenlang hadden machthebbers hun legers bevolkt met beroepssoldaten, maar zo vanaf de zeventiende eeuw zochten ze naar meer en goedkopere manschappen, en dus riepen ze de militaire dienst uit tot de plicht van iedere jongeman. In onze gewesten werd de verplichte legerdienst ingevoerd in september 1798, tijdens de Franse overheersing. Niet toevallig brak een maand later in het Vlaamse land een opstand tegen de Franse bezetter uit, die in de geschiedenis bekend staat als de Boerenkrijg.
Tevergeefs. Het systeem van gedwongen krijgsdienst - door de bevolking net zo gehaat als de belastingen - overleefde de Franse bezetting en de tijd van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, en kwam in het nieuwe België terecht.
Omdat het inlijven van alle jongemannen een te zware hypotheek legde op het economisch leven, en men in vredestijd met al dat krijgsvolk geen blijf wist, werd de algemene dienstplicht enigszins afgezwakt door het procedé van de loting. Men stelde vast hoeveel manschappen het leger nodig had, en dwong dan alle mannen van een zekere leeftijd een lotje te trekken : men lootte zich er in of men lootte zich er uit. Een zo kinderlijk eenvoudige werkwijze dat in onze tijd zelfs Freya Van den Bossche ze had kunnen bedenken (met hulp van haar kabinet uiteraard).
Omdat bij deze vorm van nationale loterij echter ook meneer de minister en meneer de baron en meneer de fabrieksdirecteur en soortgelijke meneren het risico liepen hun zonen voor enkele jaren te moeten afstaan aan het leger, werd de loting op haar beurt afgezwakt door het procedé van de vervanging. Wie zich er in had geloot mocht een remplaçant naar de kazerne sturen. Die wilde daar uiteraard fiks voor vergoed worden, en dus was de mogelijkheid om op deze manier onder de dienstplicht uit te komen enkel weggelegd voor… de zonen van meneer de minister, meneer de baron, meneer de fabrieksdirecteur en gelijk-gefortuneerden.  
"Mijn beide grootvaders, Henri Vannoppen en Emiel Van Tilt, beiden uit Erps-Kwerps, gingen loten, de eerste in 1902, de tweede in 1907", vertelde de Brabantse historicus Henri Vannoppen. "Ze waren uitgeloot. Beiden verkochten zich als twintigjarigen voor de premie van respectievelijk 1600 en 1800 fr. Ze deden vier jaar dienst vóór de oorlog en waren vier à vijf jaar onder de wapens of krijgsgevangen in de Eerste Wereldoorlog. Alles bij elkaar zuurverdiend geld".
Na deze kleine geschiedenisles kunnen we op stap met mijn grootvader, die in de volksmond Soehe werd genoemd en anno 1909 nog bij zijn ouders op de Donk in Boortmeerbeek woonde. De loting kwam immers niet naar u toe, men moest er voor naar de hoofdplaats van het kanton : in het geval van mijn grootvader was dat Haacht.  
We zijn lang niet alleen om op pad te gaan, want niet minder dan dertig jongens uit Boortmeerbeek trokken op die zaterdag de 6de februari naar het Haachtse gemeentehuis, samen met hun burgemeester en hun veldwachter (van wie natuurlijk verwacht werd dat ze er de openbare orde een beetje in hielden).  
Het werd een hele toeloop daar in Haacht, want ook uit alle andere gemeenten van het kanton moesten de in 1889 geboren jongemannen komen loten : uit Hever (13 lotelingen), Keerbergen (30), Rotselaar (37), Baal (17), Tremelo (21), Werchter (26), Wezemaal (19), Wespelaar (12), Tildonk (22), Holsbeek (22) en natuurlijk uit de gemeente Haacht zelf (23 lotelingen).  In totaal waren 272 lotelingen opgeroepen.  Er nam trouwens nog een tweede Wollebrants aan die loting van 1909  deel : Juul (Julius) Wollebrants uit Haacht - een verre verwant van mijn grootvader. 
Zo’n loting vormde telkenjare "een opwindende gebeurtenis waarvan verdriet, opluchting, bijgeloof, folklore, drinkgelagen, baldadigheden en vechtpartijen de componenten waren” - zo heeft de Haachtse heemkundige André Van Aerschot de zaak treffend samengevat.
Voor het toenmalige Haachtse gemeentehuis moeten we in de Wespelaarsestraat zijn, even buiten het dorpscentrum. De loting heeft plaats in de tegen de achterzijde van het gemeentehuis aangebouwde gemeenteschool. Ze begint om tien uur. Ze wordt geleid door de arrondissementscommissaris, bijgestaan door enkele militairen.
Na de naamafroeping van de lotelingen worden de lotingsbriefjes klaargemaakt. Op elk ervan staat een nummer gedrukt (om een mij onbekende reden liep de nummering kennelijk niet van één tot pakweg 272 : het laagste lot dat in 1909 in Haacht werd getrokken was 67, het hoogste 336).
De arrondissementscommissaris parafeert de briefjes, waarna ze één voor één door de militairen worden opgerold, in een ringvormig kokertje - cossette genoemd - geschoven, en in de lotingstrommel gegooid.  
Dan deelt de commissaris mee tot aan welk nummer men er ingeloot zal zijn : dit hangt af van het aantal soldaten dat het kanton dat jaar aan het leger moet leveren. Op één derde tot de helft van de briefjes komt een laag getal voor : dat betekent dus dat men in het leger moet - met een hoog blijft men er uit. Er zullen echter ook de zogenaamde twijfelaars zijn : jongens die een nummer trekken dat op de grens tussen de lage en hoge nummers ligt. Of zij al dan niet naar het leger moeten zal afhangen van het aantal uitgestelden en afgekeurden!
Aan de trommel is een zwengel waarmee men ze om haar as kan laten draaien. De vierkante opening waar de lotelingen straks hun hand in moeten steken is nu nog met een luikje afgesloten. De cossettes worden grondig gemengd : het toeval zal zijn werk doen.
Gelukkig voor de jongens van Boortmeerbeek komen de gemeenten in alfabetische volgorde aan bod : ze moeten dus niet lang wachten voor ze aan de beurt zijn.  Maar binnen dat gemeentelijk kader worden de zaken ook weer alfabetisch afgehandeld en ja, dan moeten wij Wollebrantsen natuurlijk iets meer geduld aan de dag leggen dan de meeste andere stervelingen (hetgeen ons overigens niet belet zeer tevreden te zijn met - en trots te zijn op - onze zeldzame en welluidende naam).
In het volgepropte lokaal is het inmiddels warm en benauwd geworden. Elk om beurt gaan de jongens - één en al zenuwen natuurlijk - met hun hand in de trommel. Her en der zitten op dat moment moeders en liefjes te bidden, kunnen vaders moeilijk hun gedachten bij hun werk houden... Misschien is de loteling op bedevaart geweest, waarschijnlijk is hij voorzien van één of ander sacraal object… de volksdevotie biedt talrijke mogelijkheden om zich met behulp van God en zijn heiligen voor een laag nummer te behoeden.
Pas als voorlaatste van zijn gemeente mag Frans Wollebrants een cossette uit de trommel grabbelen... Hij moet ze overhandigen aan de arrondissementscommissaris, die ze opent, het briefje dat er in zit ontrolt… en met luide stem het getal voorleest dat er op staat. Het is... 317 - een zeer hoog nummer! De Soehe heeft er zich uit geloot! Het lotingbriefje mag hij meenemen, als souvenir. Het resultaat van zijn loting is officieel genoteerd.
Ongetwijfeld heeft mijn grootvader zich vervolgens met grote blijdschap in de kermisstemming gestort, die zich rond die tijd van Haacht meester maakte. In de cafés was het een drukte van belang : de enen dronken van vreugde, omdat ze zich er uit - de anderen van verdriet, omdat ze zich er in hadden geloot... Dat de Haachtse herbergiers die dag gouden zaken deden hoeft geen betoog.
Sommige lotelingen speldden hun nummer op hoed of muts. Anderen lieten zich letterlijk in de bloemetjes zetten… "Vrouwen, die speciaal van Leuven en Mechelen kwamen met hele korven en manden vol bloemen, versierden hiermede de kledij der lotelingen", lezen we in het regionale weekblad De Haechtenaar (van 11 september 1948). "Waar de Haachtenaars doorgaans met één enkele roos op hun vest tevreden waren, hadden de Keerbergenaars en de mannen van Tremeloo (sic) de specialiteit hun jas helemaal te laten volsteken, en op elke broekspijp prijkten drie grote rozen. Broeders of vrienden vergezelden sommige lotelingen van andere gemeenten en hadden een duif bij zich. Het gelot nummer werd op een briefje geschreven en aan een poot der duif bevestigd. Deze vloog natuurlijk dadelijk naar huis om aldaar het goede of slechte nieuws te melden". Maar ook de plaatselijke drukker liet zich niet onbetuigd : omzeggens meteen na afloop van de loting verkocht hij voor tien centiemen een strooibiljet met de volledige uitslag.
In feite had mijn grootvader die dag nog veel meer geluk dan hij toen kon vermoeden. Wie er zich in lootte moest niet alleen toen soldaat worden, maar zou, wanneer in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, opnieuw worden opgeroepen en de strijd ingestuurd...
Frans Constant Wollebrants kaderde zijn geluksbriefje in (waarbij het op een achtergrond van karton en textiel werd geplakt) : zelfs in zijn latere huis in de Beringstraat hing het nog in de achterkamer aan de wand (zo herinnerde een familielid zich in 1998). Kennelijk werd nadien een deel van het lijstwerk weer verwijderd, maar het lotingbriefje zelf - en een met bloemen versierd kadertje er omheen - zijn bewaard gebleven : een scan ervan staat boven dit artikel. Het briefje en zijn bebloemde omkadering meten samen 6,7 op 4 centimeter. Op het papiertje ziet men (boven rechts) duidelijk de paraaf (de afgekorte handtekening) van de arrondissementscommissaris staan.
Ook bewaard : de lotingtrommel van het kanton Haacht. Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de laatste loting, in 2009, werd ze gerestaureerd. Toen het Haachtse Zoldertheater op 12 september 2010 in het domein De Spoelberch in Wespelaar het toneelstukje De Loteling opvoerde zou de originele (gerestaureerde) trommel zijn gebruikt : ik had de indruk dat de restauratie van het erg grondige type moet zijn geweest.
Op de 1ste december 1909 keurde de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers een nieuwe militiewet goed, die de loting en de plaatsvervanging afschafte en verving door een algemene dienstplicht van één zoon per gezin (met een diensttijd van 15 maanden voor de infanterie en van 20 maanden voor de artillerie). Dit betekende dat Frans Constant en zijn lotgenoten eerder op het jaar betrokken waren geweest bij een historische gebeurtenis : de laatste loting in België! 
Misschien was het wel de laatste militaire loting tout court, want voor zover ik kon nagaan hadden alle andere Europese landen deze vorm van recrutering al eerder afgeschaft (te beginnen met Pruisen in 1806 en Zwitserland in 1817).
Koning Leopold II ondertekende de nieuwe wet op 14 december - "op zijn sterfbed" wordt daar gewoonlijk bij gezegd, en inderdaad wisselde de 74-jarige vorst op 17 december van dat jaar het tijdelijke met het eeuwige, daarin overigens liefdevol bijgestaan door zijn 26-jarige vriendin Blanche Delacroix (honni soit qui mal y pense).

Bronnen : A. VAN AERSCHOT, Kringloop met duizend volwassen, onvolwassen en soms ongewassen Haachtenaars, Haacht, 1999, blz. 62-63 ; artikel Uit de oude doos, De laatste loting in 1909, Herinnering aan een onzalig regiem, in : weekblad De Haechtenaar, jg. 58, nr. 37, 11 september 1948, bijvoegsel verso ; artikel A. VAN AERSCHOT, Tachtig jaar geleden had te Haacht de laatste loting plaats, in : HOGT (Haachts Oudheid- en Geschiedkundig Tijdschrift),  jg. 4, nr. 2 (mei 1989), blz. 133-149 ; artikel H. VANNOPPEN, De loting werd 100 jaar geleden in het militiekanton Haacht afgeschaft, in : HOGT (Haachts Oudheid- en Geschiedkundig Tijdschrift),  jg. 23, nr. 3 (december 2008), blz. 261-270 (met op blz. 261 een foto van de lotingstrommel van Haacht vóór haar restauratie) ; mededeling van Yvonne Mommens, 15 december 1998 ; artikel P. DELAMEILLIEURE, Loteling en loting, in : Acta Belgica (Tijdschrift van de Wetenschappelijke Vereniging van de Militaire Medische Dienst), jg. 132, nr. 1 (april 1980), blz. 39-41 ; artikel De loteling te Holsbeek en elders, in : Oost-Brabant, Heemkundig tijdschrift van het Hageland en omgeving, jg. 15 (1978), nr. 2, blz. 59-63.