vrijdag 23 november 2012

Matante Symons


Eind juni (2012) had ik het op dit weblog over matante en menonkel Symons uit Mechelen - verre en wat mysterieuze verwanten van mijn moeder. "Mysterieus", omdat ik maar heel weinig van ze afwist. Was hij de oom van mijn moeders grootmoeder Maria Theresia Kuypers (1866-1946)? Of zij de tante? Zie mijn blogtekst Menonkel Symons van 29 juni 2012!  Ik zette daar toen een foto van menonkel bij. Vandaag pak ik uit met een portret van matante. En met heel wat nieuwe informatie over dit toch wel opmerkelijke duo.
Kort na het verschijnen van mijn eerste Symons-stukje kwam ik Jan Peeters tegen. Jan is niet alleen de voorzitter en duivel-doet-al van de Boortmeerbeekse heemkring, hij is ook één van De Ware Vrienden van het Archief, en dat archief is in dit geval het Mechelse stadsarchief. De Ware Vrienden hebben al massa's genealogisch en soortgelijk historisch materiaal met betrekking tot Mechelen in diverse digitale vormen gegoten en (deels) via het internet toegankelijk gemaakt - vooral dat laatste verdient veel lof, want laten we het zeggen zoals het is: on line, dààr is het te doen, dààr wordt de informatieve en communicatieve kosmos van de éénentwintigste eeuw gebouwd - maar dit terzijde.
Jan had mijn Symons-blogje gelezen, beloofde mij in zijn persoonlijke Mechelse databank te duiken... En jawel, drie dagen later al mailde hij me één en ander over Jozef Willem Symons en Josephina De Smet - want zo heetten menonkel en matante Symons dus in de officiële wereld. Dat de man in de brief die ik in mijn eerste Symons-blog aanhaalde als Symons J. G. werd aangeduid hoeft ons niet te verontrusten: die "G" stond immers voor Guillaume, het Franse equivalent van Willem.
Jozef Willem Symons en Josephina De Smet stapten in het huwelijksbootje in Mechelen, in het jaar 1894. Het was het jaar waarin de stad Antwerpen met haar tweede wereldtentoonstelling uitpakte (amper negen jaar na die van 1885), met als populairste attractie de wijk Oud-Antwerpen, een evocatie van het Antwerpen van de zestiende eeuw. Het jaar ook waarin in Berlijn het Reichstag-gebouw tot stand kwam, waarin Claude Debussy zijn Prélude à l'après-midi d'un faune componeerde en Jules Massenet zijn opera Thaïs (met de beroemde Méditation).
In dat jaar trouwden Jozef Willem Symons en Josephina De Smet. Op zaterdag 30 juni. Het waren geen jonge tortelduifjes die mekaar het ja-woord gaven. Schrik niet: matante was al 62 - menonkel 57! Het ging dus om late liefde. Twee door het leven geknede mensen hadden mekaar gevonden - mooi toch.
De genoemde leeftijden in acht genomen hoeft het ons niet te verwonderen dat het zowel voor menonkel als voor matante niet om een eerste huwelijk ging. De op 27 april 1832 in Beerzel (provincie Antwerpen) geboren matante Josephina De Smet was een eerste keer gehuwd geweest met Willem Van Horenbeeck, die anno 1873 overleden was. Binnen dat eerste huwelijk waren kinderen geboren die echter op zeer jonge leeftijd waren gestorven. Na de dood van haar eerste man was Josephina hertrouwd met Dominicus Willems. Deze tweede echtgenoot was in november 1891 overleden.
Menonkel Symons was geboren in Sint-Katelijne-Waver op 18 mei 1837 en een eerste keer gehuwd geweest met Josephina Tremiseau. Deze was in september 1892 overleden. Zowel matante als menonkel traden dus vrij kort na de dood van hun vorige partner opnieuw in het huwelijk. Geen mensen die bij de pakken bleven zitten, zoveel is duidelijk.
Als ik naar matantes portret kijk, ben ik bijna zeker dat het initiatief van haar is uitgegaan. De sobere maar stijlvolle kleding, de geraffineerde oorringetjes, dat ingehouden monkel-glimlachje (dat zin voor ironie laat veronderstellen)… dit is een verstandige vrouw, die weet wat ze wil, en dat ook zegt. Een kranige tante.
De eerste twee echtgenoten van matante waren beiden gestorven in Mechelen, de eerste vrouw van menonkel was overleden in Sint-Gillis-Dendermonde. Dat lijkt er op te wijzen dat het matante was die haar thuisbasis in Mechelen had. Het nieuwe echtpaar vestigde zich in de maneblussersstad, op de Oude Liersebaan, nummer 23. Mogelijk was dat het huis van matante en was menonkel bij haar ingetrokken.
Dat matante Symons, alias Josephina De Smet, in Beerzel ter wereld was gekomen deed mij vermoeden dat de familiale band langs haar, en niet via menonkel Symons, liep. Anders gezegd: dat zij het was die rechtstreeks aan mijn moeders grootmoeder Maria Theresia Kuypers verwant was. Ik wist immers dat deze overgrootmoeder van mij in Beerzel geboren was (op 9 september 1866).
Omdat weten zoveel beter is dan vermoeden, doken mijn vrouw en ik op onze beurt in de archieven, in dit geval die van Beerzel. Daarvoor moesten we naar Putte-bij-Mechelen, want sinds de gemeentelijke fusies van 1977 is Beerzel daar een deelgemeente van (dit Beerzel mag dus niet verward worden met het Vlaams-Brabantse Beersel). Josephina De Smet - matante - bleek een dochter van de in Putte geboren wever Egidius De Smet en de van Berlaar afkomstige Maria Ketelaers. Mijn overgrootmoeder Maria Theresia Kuypers was de dochter van "daglooner" Ludovicus Kuypers (in zijn huwelijksakte wordt hij "lattenkliever" genoemd) en van "zijne wettige huisvrouw" Elisabeth Constantia De Smet. En deze laatste was een dochter van... jawel, de in Putte geboren wever Egidius De Smet en de Berlaarse Maria Ketelaers!  Matante Symons was dus de tante van mijn moeders grootmoeder, dat is zeker.
Leefden menonkel Symons en matante De Smet na hun huwelijk nog lang en gelukkig? Gelet op hun gevorderde leeftijd mag men zeggen: ja! Beider bestaan duurde immers tot maart 1919. Op enkele maanden na brachten ze dus nog 25 jaar - een kwart eeuw - samen door. Zij als "staatsgepensioneerde", hij als "gepensioneerd onderofficier". Begrijpelijk dat mijn moeder vertelde dat het echtpaar er warmpjes inzat. Ze leefden trouwens in een tijd dat spaargeld nog een mooie rente opleverde en men in dit land nog niet geteisterd werd door een geldverslindende overheid en inhalige belastingsregeringen!
Dat zij "staatsgepensioneerde" was roept natuurlijk de vraag op: bij welke staatsinstelling zou ze gewerkt hebben? En hoe moeten het feit dat hij onderofficier was geweest en zijn (in mijn eerste blogtekst besproken) betrokkenheid bij de mobilisatie van het Belgisch leger tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 worden gelinkt? Was hij vóór die mobilisatie al beroepsmilitair? Of was hij nà die mobilisatie bij het leger gebleven?
Dat menonkel en matante Symons het tot in 1919 uitzongen hield natuurlijk ook in dat ze de ellende van de Eerste Wereldoorlog meemaakten. Eind augustus 1914 werd Mechelen zwaar gebombardeerd - vooral de IJzerenleen en de Sint-Romboutskathedraal kregen het erg te verduren. De meeste Mechelaars gingen toen op de vlucht - het grootste deel keerde echter vrij vlug terug en worstelde zich zo goed en zo kwaad als het ging door de moeilijke jaren van de Duitse bezetting. Gelukkig mochten menonkel en matante ook nog de wapenstilstand van 11 november 1918 beleven.
Enkele maanden later was hun liedje uitgezongen. Menonkel Symons overleed op zaterdag 8 maart 1919, op 81-jarige leeftijd - matante twee dagen later, op maandag 10 maart 1919, op 86-jarige leeftijd. De mondeling overgeleverde, door mijn moeder Maria Budts (1922-2009) verstrekte informatie, dat menonkel en matante Symons zeer kort na elkaar het tijdelijke met het eeuwige verwisseld hadden, klopte dus. Jammer dat ik het haar niet meer kan vertellen. 

Met dank aan Jan Peeters. Het adres van De Ware Vrienden van het Archief: www.dewarevrienden.net/DWV/

Foto: Josephina De Smet (1832-1919), alias matante Symons, tante van mijn overgrootmoeder Maria Theresia Kuypers (1866-1946), portret in het familie-archief.