vrijdag 16 november 2012

Meer catechismus


Een tijdje geleden presenteerde ik hier de catechismus, het kleine boekje, in vraag- en antwoordvorm, uit de jaren vijftig (van de vorige eeuw), aan de hand waarvan ik in mijn kinderjaren in de lagere school de ideologie van de Rooms-katholieke Kerk in dagelijkse dosissen kreeg ingelepeld (zie mijn blogtekst Catechismus van 7 september 2012). Ik beloofde toen in één van mijn volgende bloggeschriften nader in te gaan op de inhoud van de in de catechismus uiteengezette leer. Mannen staan er om bekend dat ze altijd hun beloftes nakomen, ergo…
Twee opvattingen zijn - naar mijn aanvoelen - wezenlijk voor het traditionele geloof: het bestaan van God, en een leven-na-de-dood voor de mens.
Wie/wat is God? God is een geest, lees ik in de catechismus, "een zuivere geest, oneindig volmaakt, Schepper, Heer en Meester van hemel en aarde, oorsprong en einddoel van alle dingen". Dat God een zuivere geest is betekent dat hij "niets in zich heeft dat onder de zinnen valt" en "op generlei wijze afhankelijk is van de stof". Het begrip geest wordt dus vanuit een dubbele negatie gedefinieerd: een geest valt niet onder het zintuiglijke, is niet-stoffelijk.
De volmaaktheid van God houdt in, dat Hij "oneindig machtig, wijs en heilig" is, "oneindig goed, barmhartig en rechtvaardig", en ook "onveranderlijk, eeuwig en alomtegenwoordig".
Dat God de Schepper is houdt in dat hij hemel en aarde heeft geschapen, "tot zijn eigen glorie, en ook tot geluk van zijn redelijke schepselen". Gods meest volmaakte schepselen zijn de engelen en de mensen.
Hoe de oneindige macht van God te rijmen valt met de vrijheid en verantwoordelijkheid van de mens, en met het feit dat er, ondanks de oneindige goedheid van de Schepper, toch zoveel kwaad en lijden in zijn schepping zit, zijn problematieken waar ik het nu niet over hebben zal (overigens zijn ze logisch onoplosbaar, één en ander valt gewoonweg niet te rijmen).
Engelen zijn (net als God) zuivere geesten, "die God heeft geschapen om Hem te loven en te dienen, en om het geluk van de hemel te genieten". Kennelijk schortte er toch iets aan dat geluk, want sommige engelen kwamen in opstand tegen God: ze "werden verdreven naar de hel", en men noemt ze nu "duivelen".
De mens is ook een schepsel van God, maar géén zuivere geest, want "bestaande uit een onsterfelijke ziel en een sterfelijk lichaam".
De ziel is dan weer wél een geest. Ze is geschapen "naar het beeld en de gelijkenis van God", en dat wil zeggen dat ze "begaafd is met verstand en wil". Precies omdat ze een geest is, is ze onsterfelijk, want "geesten sterven niet"! Via de omweg van het begrip ziel krijgen we dan toch drie positieve aspecten van een geest opgesomd: verstand, wil, onsterfelijkheid.
De hoofdstukken over Jezus Christus en "de heilige Kerk" sla ik over: ze zijn filosofisch gezien minder belangwekkend. We gaan naar de verrijzenis en het eeuwig leven… Twee thema's die mij hogelijk interesseren. Uit eigenbelang, ik geef het grif toe. Want de dood, daar heb ik een hartsgrondige hekel aan (zie mijn blogtekst Dood van 11 maart 2011). Vooral als ze inhoudt dat het dan met mijn bewustzijn voorgoed zal zijn afgelopen, dat ik dan nooit ofte nimmer nog iets zal zien, zal denken, zal weten…
En natuurlijk ben ik lang niet de enige die met zoveel afgrijzen tegen de dingen des doods aankijkt. Gevolg: wie een leven na de dood belooft… profeten, priesters, spiritisten… succes verzekerd! Maar kunnen die mannen (en vrouwen) hun belofte waarmaken? Ik vrees van niet.
De catechismus belooft ons twee wijzen van voortbestaan. "Na de dood van de mens gaat de ziel naar de hemel, of naar de hel, of naar het vagevuur. Naar de hemel gaan de zielen van degenen die in staat van genade sterven en niets meer te boeten hebben. Naar de hel gaan de zielen van degenen die in staat van doodzonde sterven. Naar het vagevuur gaan de zielen van degenen die in staat van genade sterven, maar nog tijdelijke straffen voor hun zonden moeten ondergaan".
Goed, mijn ziel - mijn geest - zal dus de dood overleven en - laat ik maar eens niet te streng zijn voor mezelf - voor eeuwig in de hemel belanden, want ik heb het bijna altijd toch allemaal minstens goed bedoeld. Ja, oké, na misschien, waarschijnlijk, allicht… eerst toch een zekere tijd in het vagevuur wat te hebben gesudderd, dat zou kunnen, een heilige ben ik nu ook weer niet geweest. Een hele geruststelling toch, want: een voortlevende ziel, dat wil zeggen: verstand, wil… misschien zelfs wat waarnemingsvermogen (?). De dood zal dus geen definitief einde maken aan mijn bewustzijn. Oef, dat is nog eens goed nieuws!
Ja, maar, zoals Jeroen Brouwers het ooit noemde, "een eeuwig lichaamloos voortbestaan bij volle bewustzijn" - dat is, op zijn zachtst gezegd, toch ook niet alles (Brouwers vond het zelfs "een weerzinwekkende gedachte" - zie mijn blogtekst Bijna dood van 20 januari 2012). Wél denken, weten, willen… maar nooit meer joggen, wandelen, dansen, vrijen… lijkt me toch ook maar een schimmig en slap (eeuwig) bestaan.
En zie, ook op dit onaangenaam vooruitzicht heeft de catechismus een antwoord. Op "de dag van het laatste oordeel" zal ons lichaam verrijzen!  Hoezo verrijzen? "Door Gods almacht zal het wederom met onze ziel verenigd worden en uit de aarde levend opstaan"!
Maar… maar… die lichamen zijn toch al… en wat met de lichamen uit verdwenen of hergebruikte graven… en wat met de lichamen die gecremeerd zijn…? Don't worry, be happy: "De lichamen van de gelukzaligen zullen verheerlijkt zijn zoals het verrezen lichaam van Christus"!  "Verheerlijkt"… wordt niet nader uitgelegd, maar ik neem aan dat het wil zeggen: in perfecte staat, als nieuw - zonder al de mankementen die we in de loop der jaren hebben opgelopen. De geraamten her-bevleesd, de brandwonden (en alle verdere gevolgen) van de crematie weggewist. Heb ik gelogen toen ik in mijn eerste catechismus-blogje stelde dat het kleine boekje vol staat met fascinerende ideeën? Voor de volledigheid vermeld ik er nog even bij: "de lichamen van de verdoemden zullen geschikt zijn om eeuwig te lijden" - maar laten we ervan uitgaan dat dit laatste niet op ons van toepassing is.
Die verrijzenis van het lichaam (in een volmaakte staat dan nog), en zijn hereniging met de ziel, betekent de ultieme overwinning op de dood. Het is een prachtig, maar tegelijk ook een zeer mysterieus (en ongeloofwaardig) onderdeel van de katholieke ideologie. Een deskundige heeft me ooit eens uitgelegd dat het een relict is uit de vroegste tijden van het christendom, toen de volgelingen van de nieuwe leer er van overtuigd waren dat het einde der tijden, en dus de "dag des oordeels", in het zeer onmiddellijke verschiet lagen - en het verrijzen van nog maar net gestorven geloofsgenoten dus zonder al te veel problemen kon geschieden, aangezien hun stoffelijke resten nog vrij intact waren.
Maar ook op middeleeuwse afbeeldingen kan men zien hoe de weer tot leven gewekte lichamen van de doden op het einde der tijden monter uit hun graven kruipen. De verwachte wederopstanding van de lichamen verklaart overigens waarom de Kerk zich zo lang verzet heeft tegen crematie: het her-bevlezen van een skelet ligt (in ons denken, én in de praktijk) nu eenmaal wat meer voor de hand dan het wedersamenstellen van een lichaam vertrekkend van niets anders dan - misschien ook nog uitgestrooide - as.
Naarmate de wereld het vertikte om te vergaan, verzeilde de "dag des oordeels" en de daarmee samenhangende verrijzenis van de lichamen meer en meer op de lange baan. En dus, lees ik in de catechismus, gaan wij niet alleen beoordeeld worden "in het algemeen oordeel, op het einde van de wereld", maar alvast ook "in het bijzonder oordeel, onmiddellijk na onze dood". Een intellectuele bokkesprong als u het mij vraagt, want is het geen onbetwist juridisch principe dat men voor eenzelfde vergrijp geen twee keer veroordeeld kan worden?
Wat er ook van zij, "God zal ons oordelen over al onze goede daden om ze te lonen, en over al onze kwade om ze te straffen". Eindelijk rechtvaardigheid, dat is een goede zaak (want wie daarvoor bij de Belgische justitie terecht moet, die komt van een kale kermis thuis, dat weten we stilaan wel). Maar opgelet: God is "een strenge en onverbiddelijke Rechter".
Het is veelbetekend dat de catechismus vervolgens éérst uit de doeken doet wat de verdoemden in de hel gaan meemaken, en pas daarna wat de gelukzaligen in de hemel te wachten staat. Omdat één van de doelstellingen van mijn blog er in bestaat het leven van mijn lezers zoveel mogelijk te veraangenamen, ga ik echter uit van het motto van de Duitse schlager Wir kommen allen in der Himmel, en begin ik met de hemelse vooruitzichten.
"De gelukzaligen in de hemel hebben het onbegrijpelijk geluk God te zien zoals Hij is, en Hem te bezitten door de liefde; zij genieten het gezelschap van de engelen en de heiligen, en hebben de blijde zekerheid dat hun geluk eeuwig zal duren". Ja, dat het geluk eeuwig zal duren, dat klinkt mij inderdaad hemels in de oren, maar het overige komt bij mij toch een beetje saai over. De Waldolala-nachtclub is het daar duidelijk niet, in de hemel.
Maar de hel, dat is natuurlijk geen alternatief: men zal er "worden gefolterd door de knaging van het geweten, door het onblusbaar vuur en door het vooruitzicht van een eeuwig lijden".
Begrippen die ik helemaal was vergeten, maar die mij, toen ik de catechismus enkele weken geleden opnieuw ter hand nam, met een diepe weemoed naar mijn kindertijd vervulden: de goddelijke genade, de heiligmakende genade en de dadelijke genade. De goddelijke genade is "een bovennatuurlijke gave, die God ons uit loutere goedheid (…) verleent, om onze zaligheid te bereiken". Er zijn twee soorten van deze genade: de heiligmakende en de dagelijkse.
De heiligmakende genade verheft ons "tot kinderen van God en erfgenamen van de hemel". Let op: men kan de heiligmakende genade verliezen - door de doodzonde. Maar oef, men kan haar ook weer terugwinnen - door het sacrament van de Biecht of door een volmaakt berouw.
En dan is er nog de dadelijke genade, "een bovennatuurlijke en voorbijgaande hulp, die ons verstand verlicht en onze wil versterkt om het goede te doen en het kwade te laten". "Hebben alle mensen de dadelijke genade nodig?". Het zal nog niet zijn zeker: "Alle mensen, zowel zondaars als rechtvaardigen, hebben de dadelijke genade nodig".
Ja, die catechismus… het was niet altijd gemakkelijk om al die antwoorden op al die vragen uit je hoofd te leren, en op te zeggen… soms struikelde je al eens met je tong of je verstand over één of andere moeilijke term, formulering of zinswending… maar het geheel vormde een goed-geconstrueerd, hoop- en troostvol wereldbeeld, met een antwoord op, en een oplossing voor, alle ernstige vragen en problemen in het leven en de wereld, en met het eeuwig leven van ziel én lichaam als apotheose.
In mijn eerste catechismus-blog beweerde ik nog dat al die godsdienstige lering bij mij uiteindelijk "weinig effect sorteerde". Maar is dat wel zo?
Een onsterfelijke ziel, een plaats in de hemel bij de heiligen en de engelen, de heropstanding van de lichamen uit het graf… en zoveel andere catechismus-denkbeelden -  ja, die houden natuurlijk geen stand in het licht van het redelijke denken. Goed bedacht, dat zeker, nergens echter zie ik ernstige aanwijzingen om aan te nemen dat ze met de werkelijkheid zouden overeenstemmen.
Maar… mijn droefheid over de onvolmaaktheid van de wereld, van het leven, van de mensen (mezelf inbegrepen)… en mijn onuitsprekelijk verlangen naar een eeuwig leven, door en over de dood heen, voor lichaam en ziel, zou ik die niet hebben overgehouden aan de jaren van de catechismus?

Catechismus ten gebruike van al de bisdommen van België, uitgeverij Desclée De Brouwer, 1959.