vrijdag 4 oktober 2013

De Oortjesschool


"Mij dunkt, ik zie die lange juffrouw Monnier nog op den dorpel staan, met haren grooten schuithoed op, haar gebloemd kleed aan…".
"Voor zijnen welkom roofde men den nieuwe zijne klak…".
Deze twee zinnen - eigenlijk zijn het zinsneden - heb ik wijlen mijn moeder meer dan eens weten aanhalen. Ze maakten deel uit van haar herinneringen, maar hadden ook - misschien zelfs vooral - met mijn vader te maken. Hoe dat zat, hoe de verbinding tussen de citaten enerzijds, en mijn moeder en mijn vader anderzijds, er precies uitzag… neen, ik slaag er niet in dat aan de hand van mijn eigen geheugen te reconstrueren. In elk geval moet ook mijn vader met juffrouw Monnier, haar grote schuithoed en haar gebloemde jurk te maken hebben gehad. Niet rechtstreeks, maar literair gesproken.
Natuurlijk ben ik, dankzij mijn liefde voor de negentiende eeuw en haar letterkunde de herkomst van de zinnen al jaren geleden op het spoor gekomen. Ze stammen uit het zeer genietbare boek Ernest Staas, advocaat van de Lierse schrijver Anton Bergmann. Daarin zwaaide juffrouw Monnier (ook letterlijk) de plak over de zogenaamde "Oortjesschool", een lagere school gelegen in het negentiende-eeuwse begijnhof van Lier. De auteur situeerde ze "op den hoek van het Hemdsmouwken", naar ik vermoed omwille van de pittoreske naam van dat steegje, want in werkelijkheid moet ze in een bredere straat - net achter de ingang van het begijnhof - hebben gelegen. Het schooltje heeft dus "echt bestaan"!
In zijn familie- en vriendenkring werd Anton Bergmann Tony genoemd en het is met die auteursnaam dat zijn boek Ernest Staas, advocaat in 1874 werd gepubliceerd. Het werk geldt als hét voorbeeld van het negentiende-eeuwse realisme in de Vlaamse literatuur, en vormt als zodanig het Zuid-Nederlandse equivalent van de Noord-Nederlandse Camera Obscura van Hildebrand. Hildebrand, alias Nicolaas Beets, was overigens een fan van Bergmann. Over Ernest Staas schreef hij: "In alle waarheid en oprechtheid kan ik u getuigen onder de boeken van dezen onzen tijd er in lang geen gelezen te hebben, dat mij zoo smaakte".
Anton Bergmann was in Lier geboren op 29 juni 1835, studeerde Rechten in Gent en Brussel, en vestigde zich anno 1858 - naar het voorbeeld van zijn vader - als advocaat in zijn geboortestad. In hetzelfde jaar trouwde hij met de notarisdochter Eliza Van Acker. Het echtpaar woonde in het huis "De Sevensterre" op de Grote Markt in Lier (het pand zal in de begindagen van de Eerste Wereldoorlog worden verwoest), en kreeg een dochtertje. Bergmann was liberaal en Vlaamsgezind. In zijn vrije tijd wijdde hij zich aan de literatuur en de plaatselijke geschiedenis. Een man naar mijn hart.
Ernest Staas, advocaat - is een deels autobiografisch werk. Strikt genomen is het geen roman, maar een verzameling verhalen: Schetsen en beelden, zoals de ondertitel luidt. Er zitten humor en weemoed in. De twee zinsneden die mijn moeder zo levendig waren bijgebleven staan te lezen in het hoofdstuk Lieve Bertha.
Het boek zelf heb ik nooit in de boekenkast van mijn ouders weten staan. Een combinatie van vermoeden en vage herinnering fluistert mij in dat het tijdens hun studies en langs de weg der bloemlezingen Nederlandse literatuur moet zijn geweest dat ze met juffrouw Monnier en haar schooltje in contact waren gekomen. En dus ging ik op zoek naar bloemlezingen uit pakweg de jaren dertig… (met dank aan mijn vrouw die haar medewerking aan deze research verleende). 
Zo'n moeilijke klus was dat niet, want mijn vader - die onderwijzer was - heeft een collectie oude schoolboeken nagelaten, en daarin waren niet minder dan drie exemplaren van bloemlezingen te vinden waarin de Oortjesschool haar opwachting maakte.
Wat een heerlijk genre toch, die schoolse bloemlezingen, met hun zo rijke en tijdsgebonden variatie aan gedichten en prozafragmenten! De titels van de twee reeksen die in mijn vaders boekenkast op herontdekking stonden te wachten, klonken mij als echo's uit een ver verleden in de oren: Dicht en Proza, en De Gouden Poort. 
Dicht en Proza kende ik enkel uit conversaties tussen mijn ouders die ik in mijn kindertijd toevallig opving. Uit de toon die ze daarbij hanteerden kon ik opmaken dat het voor hen om een vertrouwd en gedeeld souvenir ging - dat ik echter in het geheel niet kende, en voor mij dus gehuld was in een waas van geheimzinnigheid. Ik vermoed dat die dualiteit in mijn luisterervaring er voor zorgde dat de naam Dicht en Proza zich diep in mijn geheugen nestelde. Zijn het niet vaak zulke ambivalenties die aan de basis liggen van onze herinneringen?
Van de "nieuwe uitgave" van Dicht en Proza uit 1930 trof ik in mijn vaders schoolboekencollectie twee exemplaren aan, één met een zachte, het andere met een harde omslag. Ondertitel: "Nederlandsch Leesboek voor Lager Normaalonderwijs, Middelbare Scholen en Athenaea". Samenstellers: M. Brants, "Leeraar aan het Koninklijk Athenaeum en de Middelbare Staatsnormaalschool te Brussel" en O. Van Hauwaert, "Eere-Inspecteur van het Middelbaar Staatsonderwijs, Bestuurder der Staatsnormaalscholen te Gent". Uitgeverij: "Office de Publicité", gevestigd in de Brusselse Nieuwstraat op nummer 36.
Op één van de eerste pagina's prijken de portretten van "Zijne Majesteit Koning Albert" en van "Hare Majesteit Koningin Elisabeth". In het boek met de zachte cover heeft mijn vader tussen deze beide koninklijke foto's zijn naamstempel gedrukt: "OSCAR WOLLEBRANTS". Boven de titel van het inleidend gedeelte ("Inleiding tot de letterkunde") heeft hij "O. WOLLEBRANTS" gestempeld, en met een rood potlood een groot cijfer "4" geschreven. Er kan weinig twijfel over bestaan dat dit exemplaar van Dicht en Proza aan mijn vader heeft toebehoord.
Het ligt voor de hand aan te nemen dat het exemplaar met de harde omslag het bezit van mijn moeder is geweest, maar om diverse "technische" redenen - u zou me een zeurkous vinden als ik ze zou uiteenzetten - ben ik daar allerminst zeker van.
In de Dicht en Proza-uitgave van 1930 vindt men het Oortjesschool-fragment uit Ernest Staas op de bladzijden 34 en 35, onder de titel "De eerste Dag in de Oortjesschool". De twee door mijn moeder geciteerde zinsfragmenten komen er in voor.
De Gouden Poort: had ik daar als leerling in het middelbaar onderwijs zelf niet nog mee te maken gehad? Inderdaad: mijn schriftjes "Nederlands / Verklarend Lezen" uit de "Vde Latijnse" (schooljaar 1962-1963) en de "IVde Grieks-Latijnse" (1963-1964) tonen aan dat mijn mannelijke intuïtie het bij het rechte eind had. Het zal wel om een jongere editie van De Gouden Poort zijn gegaan dan deze die in de collectie van mijn vader zit. Om een mogelijk misverstand in de kiem te smoren: de nummers van de leerjaren liepen in mijn atheneumjaren af... ik ben mijn middelbaar onderwijs begonnen in het zesde jaar en heb het - met een zucht van verlichting - beëindigd in het eerste ("de retorica"). In de vijfde Latijnse maakten we bij het "Verklarend Lezen" kennelijk ook gebruik van de bloemlezing De Bron (een schoolboekenreeks waar ook in mijn schrift "Verklarend Lezen" uit de zesde Latijnse naar verwezen wordt) - maar dit terzijde.
De uit 1935 daterende "vijfde druk" van de bloemlezing De Gouden Poort uit mijn vaders schoolboekenverzameling bestaat uit drie delen (A, B en C). Wij kunnen ons hier beperken tot deel A, want het is daarin dat wij, op de pagina's 69-73, het etablissement van juffrouw Monnier "met haren grooten schuithoed" aantreffen. De Oortjesschool is nu de Oordjesschool geworden, met een "d" dus, en in een voetnoot wordt verklaard dat een oordje een muntstukje was, "dat een waarde had van twee duiten = 2,5 centiem".
De Gouden Poort presenteerde zichzelf als "Bloemlezing ten dienste van Middelbaar- en Normaalonderwijs / door Julien Kuypers / inspecteur van het Normaalonderwijs". Ze was uitgegeven bij "De Sikkel, Kruishofstraat 223, Antwerpen". De drie delen in de collectie van mijn vader zijn alle van zijn naamstempel voorzien. 
Julien Kuypers laat zijn fragment uit Ernest Staas iets eerder aanvangen dan de samenstellers van Dicht en Proza, waardoor we een uitvoeriger beschrijving krijgen van het Lierse begijnhof. Anderzijds houdt hij één paragraaf eerder op. Een minder goede keuze dan die van Dicht en Proza - vind ik - want dat begijnhof doet in het verhaal niet veel ter zake, en door de tekst één paragraaf eerder af te breken, onthoudt Kuypers zijn lezers deze betekenisvolle verzuchting van Tony Bergmann over zijn dagen in de Oortjesschool: "Gezegende leeftijd!... Is er wel een tijd, waarin de mensch talrijker, levendiger gewaarwordingen heeft, waarvan hij dieper indrukken bewaart, dan die van de Oortjesschool! Een namiddag verlof schijnt een hemel van genoegen, twee uren school eene eeuwigheid van treurigheid en verveling".  
Het Oortjesschool-fragment in mijn vaders Gouden Poort werd intens bewerkt met pen en potlood: er werden allerlei aanduidingen in aangebracht, die er op wijzen dat de tekst op vlak van taal en dictie grondig werd uitgevlooid. Had mijn vader het prozastuk (of een deel ervan) in de loop van zijn Lierse normaalschooljaren moeten voordragen - misschien wel "van buiten" (uit het geheugen) leren? Had hij daar water en bloed bij gezweet en was deze tekst daarom in het collectieve geheugen van mijn vader én moeder terechtgekomen?
Laat ik nog vermelden dat zowel in Dicht en Proza als in De Gouden Poort het Oortjesschool-verhaal geïllustreerd werd met een (zwartwit) beeld. In Dicht en Proza was dat het schilderij "Een winterdag in het begijnhof, te Lier" van de Lierse kunstenaar Isidoor Opsomer - in De Gouden Poort ging het om de foto "Begijnhof te Lier: Het Hemdsmouwken".
Meer dan tijd nu om u de Oortjesschool nader voor te stellen… "In mijne jonge jaren", aldus Tony Bergmann, "waren er in 't Begijnhof niet dan gesluierde, geprofeste, zwartgekleede en witgedoekte, erkende, oprechte Begijntjes… en kinderscholen. 
Juffrouw Monnier hield er, op den hoek van het Hemdsmouwken, - schilderachtige naam voor een Begijnhofstraatje! - in een vervallen huisje met kleine ruitjes, vooruitspringend dak en bouwvallige arduinen trap, een soort van gesticht, dat zij haar 'Etablissement pour l'éducation des deux sexes' noemde. 
Wij heetten het eenvoudig 'de Oortjesschool'; en, ondanks den hoogklinkenden Franschen naam, was het, naar oud gebruik, met de oortjes af te halen, dat elken dag de werkzaamheden begonnen. 
Men leerde er spellen in Kruisken A, lezen in den Heelen en halven geschrifte, catechismus opzeggen, fabeltjes voordragen, maar vooral neigen en buigen, serviteurkens en servantjes maken. 
Tante, die vond dat ik te groot en te ongedurig werd en de tijd van leeren aankwam, koos in hare hooge wijsheid die oortjesschool uit, om er mijne eerste opleiding te ontvangen.
Mij dunkt, ik zie die lange juffrouw Monnier nog op den dorpel staan, met haren grooten schuithoed op, haar gebloemd kleed aan, en haar geducht reglet in de hand, toen ik, schuchter en bloode, vastgeklampt aan den mantel van Tante, de gebrekkige trap opstapte. 
'Op de vierde bank!' riep Mamesel, die mij van Tante losrukte, met den arm voortduwde en nederzette te midden van een troep bengels, jongens en meisjes, die tierden en raasden, schreeuwden en gilden, dat mij hooren en zien vergingen.
Voor zijnen welkom roofde men den nieuwe zijne klak, trok hem aan den kiel, greep hem bij de haren, zoodanig dat ik, gepijnigd en bevreesd, luidkeels aan 't weenen viel"… 
Anton Bergmann, alias Tony, overleed op amper 38-jarige leeftijd - op 21 januari 1874, enkele dagen na het verschijnen van zijn Ernest Staas, advocaat. 

Foto: de poort van het Lierse begijnhof aan de binnenzijde, in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Links het gebouw waarin de Oortjesschool in Anton Bergmanns kinderjaren in werkelijkheid gevestigd was. Foto van B. Janssens, overgenomen uit de geannoteerde uitgave van Ernest Staas, advocaat uit 1936. In de inzet: portret van Anton Bergmann, overgenomen uit hetzelfde boek. 

Bronnen: de in de tekst beschreven bloemlezingen; C. H. PEETERS, Tony's 'Ernest Staas', volledige tekst voorzien van aanteekeningen, uitgeverij G. Michiels-Broeders, Tongeren, 1936.