vrijdag 1 november 2013

Zeven in één slag


In mijn stamboom komen nogal wat kleermakers voor - onder anderen mijn grootvader en overgrootvader beoefenden dit ambacht. Vandaar dat verhalen en prenten van kleermakers altijd op mijn belangstelling kunnen rekenen. En wat kan er beter de sombere 1 en 2 november-stemming wat gezelliger maken dan wafels of pannekoeken - zie mijn blogstukje Allerzielen van 2 november 2012 - én een oud volkssprookje boordevol fantasie?  
"Meester Jan zat voor zijn venster te naaien en te zingen. Want Jan was kleermaker van beroep en blijmoedig van inborst. Daar kwam eene boerin die boschbessen verkocht. Onze Jan wou die proeven en kocht een half pondeken. Ze geuren toch zoo goed! mompelde hij terwijl hij de bessen op eene snede brood pletterde en er een greep suiker over strooide. Wat zullen ze me smaken! Doch eerst moet ik het vest van den burgemeester klaar hebben".
Afgezien van die (ongezonde en dikmakende) suiker vind ik dit een mooi begin, en daar zit die lekker ouderwetse taal zeker voor iets tussen. 
Een bijkomend bezwaar tegen suiker is dat hij wespen en vliegen aantrekt. Weldra krioelde het op en rond Jans bosbessenboterham van de insecten. "Zich gram makende over zooveel ongemanierdheid, nam Jan het vest op waaraan hij naaide en sloeg ermede naar de azende insekten. En… weet ge hoeveel slachtoffers die slag maakte? Zeven vliegen lagen morsdood op de tafel, ja, zeven, niet minder dan zeven! Zeven in één slag!". Hm, ik ben tegen het doden van dieren, behalve in twee gevallen: ten eerste wanneer muggen met hun uitermate irriterend gegons en gesteek mij het slapen beletten, en ten tweede wanneer vliegend ongedierte het op de boterham met bosbessen van een kleermaker gemunt hebben. 
Wat ik dan weer niet goed kan keuren, is dat kleermaker Jan er ook nog eens trots op was dat hij in één klap zeven vliegen had geveld. Maar ja, men mag oude verhalen bij het navertellen gerust wat inkorten, zelfs er hier of daar een vleugje verbeeldingskracht aan toevoegen… ze op wezenlijke punten wijzigen is natuurlijk uit den boze (daarom ook: handen af van Zwarte Piet, lelijke zeurpieten). 
En dus kan ik niet anders dan melden dat Jan zijn meervoudige doodslag voor een heldendaad hield, en vond dat de hele wereld er kennis moest van nemen. Hij sneed "van zijn schoonste zwart laken een breeden gordel, stikte er op met groote witte letters: zeven in één slag!, paste zich den band om de lenden en wou de wijde wereld in". Ja, dat is wel een hele ommekeer in ons verhaal: van een boterham met bosbessen en het naaien aan een kledingstuk voor de burgemeester - oeps, zo maar holderdebolder en pardoes de wijde wereld in.  
Toch even vermelden dat meester-kleermaker Jan, vóór hij vertrok, eerst nog zijn boterham met bosbessen opat, en vervolgens uit zijn provisiekast een vers stuk kaas tevoorschijn toverde, dat hij - als proviand voor onderweg - in zijn zak stak.
Net buiten de stad gekomen, zag Jan een vogel die verstrikt zat in een net. Hij bevrijdde het arme dier, en stak het in zijn zak, bij de kaas. Niet zo prettig voor onze gevleugelde vriend, maar we hebben hem zo meteen in ons verhaal nog nodig, en Jan had helaas geen kooitje bij de hand (maak u geen zorgen: alles loopt goed af). 
"De weg ging bergwaarts. Boven, op den hoogsten top van het gebergte, zat een reus. Jan ging parmantig tot hem toe: Dag kameraad, ge zit daar zo te turen? Ik ga de wijde wereld in. Wilt ge mee?". Een vriendelijke invitatie, ja toch? De reus was echter verwaand - zoals de meeste reuzen. "Gij nietige worm, hoe durft ge me aan te spreken?", bromde hij uit de hoogte. 
Jan richtte het hoofd op, knoopte zijn jas los… toonde zijn gordel, waarop te lezen stond: "Zeven in één slag!".
Naast verwaand was de reus ook een beetje dom: hij meende dat het om mensen ging, en was onder de indruk. "Zeven! Dat begint te tellen… Maar zeg, kunt ge dàt ook?". De reus nam een steen en kneep er zo hard in dat er water uit sijpelde. Meester Jan glimlachte, nam de kaas uit zijn zak, perste het vette vocht eruit! De reus, die niet enkel verwaand en een beetje dom was, maar ook bijziend, hield de kaas voor een steen en was nog meer onder de indruk.
"Dan nam de reus een tweeden steen en wierp dien zoo hoog de lucht in dat 's menschen oog hem moeilijk volgen kon. Uw steen is hoog gevlogen, maar toch teruggekomen, zwetste Jan, de mijne gaat zoo hoog dat hij niet weerkomt. Hij gooide den gevangen vogel op, welke, zich vrij gevoelend, hooger en hooger de lucht invloog". Dient het gezegd dat de reus nu zéér onder de indruk was?
"Onze Jan ging dan voort, op den wind af, altijd zijn spitsen neus volgende. Na langen tijd kwam hij in een schoonen hof; 't was warm en hij was vermoeid; geen wonder dus dat hij, in 't lommer van dichte boomen, weldra insliep, niet vooraleer zijne jas te hebben losgeknoopt, zoodat de menschen die voorbijgingen op zijnen gordel lezen konden: Zeven in één slag!. Dat moet een groot krijgsheld zijn, meenden de voorbijgangers". En ze lieten hun koning weten dat zo'n man goed van pas zou komen in het leger. Waarop de vorst meteen enkele hovelingen de opdracht gaf Jan op het koninklijk paleis uit te nodigen. Het werd een positief en constructief gesprek, aan het eind waarvan de koning de meester-kleermaker een topfunctie in zijn leger aanbood.
"Wel, 't is daarvoor dat ik gekomen ben, zei onze held. Maar, de andere krijgslieden waren met zoo'n kameraad niets opgezet. Daar kunnen wij niet tegen op, spraken ze tot den koning, zulk een maait al 't gras voor onze voeten weg, en, moesten wij met hem in ruzie geraken, dan maakte hij ons allen van kant. Denk eens na: zeven in één slag. U moet kiezen tusschen hem en ons".
De koning… ja, die wou zijn doorgewinterde vechtjassen niet kwijt… maar durfde ook Jan niet voor het hoofd stoten. "Luister, zei hij, in 't woud, ginds op de grens van mijn koninkrijk, wonen twee reuzen die de reizigers plunderen en veel onheil stichten. Niemand tot hiertoe dierf hen aanvallen, maar gij, onversaagde, zult hen wel baas kunnen. Zoo gij de reuzen van kant maakt, schenk ik u mijne dochter en de helft van mijn rijk". Uiteraard was dit een valstrik, bedacht door de kabinetschef van de koning, om zich van onze kleermaker te ontdoen. De koning en zijn kabinetschef wisten drommels goed dat de reuzen buitengewoon sterk waren, en geen mens tegen hen opkon. Wat de koning en zijn kabinetschef niet wisten: dat ook deze reuzen verwaand, een beetje dom en bijziend waren. 
Honderd ruiters begeleidden Jan tot aan de rand van het bos. "Doen jullie hier maar een dutje", zei Jan, "ik zal dit klusje verder op mijn eentje klaren". De ruiters, die het statuut van vastbenoemde ambtenaren genoten, gaven graag gevolg aan dit verzoek. Jan stak zijn zakken vol keien en stapte opgewekt het woud in.
Hij was nog niet ver, of hij hoorde reeds een vreemd geluid… Toen hij naderbij sloop, bemerkte hij de twee reuzen: ze lagen onder een boom te snurken! 
Jan "kroop stillekens op den boom, boven de slapenden. Op de borst van één der reuzen liet hij steen voor steen vallen tot deze, ontwakend, zijn gezel toornig toesprak: Waarom slaat ge mij? Ik sla u niet, ge droomt. Ze draaiden zich om, en ronkten opnieuw, maar nu schoot het kleermakerken op den tweeden reus zijnen steen af.
Te deksel! Ge werpt met steenen? Niets van waar, bromde de eerste, nu zijt gij het die droomt. En ze sliepen voort. Maar niet lang. Jan pakte zijn diksten steen en smeet dien, met alle geweld, op den eersten reus. Bylo! dat begint me te vervelen, valschaard, riep deze, pakte zijn gezel vast en duwde hem met zooveel geweld tegen een naburigen boom dat de stam ervan kraakte.
De tweede, den eerste met gelijke munt betalende, bonsde en beukte, trok heele boomstammen af, sloeg ermede of weerde de slagen zijns tegenstrevers af, tot ze eindelijk op mekaar storm loopende, hun groote hoofden beukten en allebei dood ten gronde neerstortten".
Kreeg onze Jan de dochter van de koning en de helft van het rijk? Neen! "De koning had zeker gemeend dat Jan in dien strijd het leven zou gelaten hebben en was niet zinnens het beloofde toe te kennen". Hij liet nieuwe opdrachten bedenken, in de hoop dat Jan er het hachje zou bij inschieten: het vangen van een eenhoorn en van een everzwijn. Onverwijld bracht Jan ze tot een goed einde.
"Onze kleermaker, voor al die heldendaden, kreeg eindelijk 's konings dochter tot bruid en de helft van 't rijk tot bruidschat. Maar nog waren zijn avonturen niet ten einde". De boosaardige koning smeedde immers een plan om Jan 's nachts van kant te maken: "gedurende zijn slaap zouden de lijfwachten 's konings schoonzoon binden, op een schip brengen en op een afgelegen eiland achterlaten. Ja, maar! Jan had reeds een vriend aan het hof en die verwittigde hem van 't snoode plan. 'k Zal er wel een steksken vóór steken, zei Jan.
's Avonds nu lei Jan zich te bed volgens gewoonte en gebaarde of hij sliep. Als de schakers zijn kamer wilden binnentreden, begon onze held luidop te droomen: Sjongens, sjongens, da's een pleizier (sic) te vechten en te kampen! Ik sloeg er zeven in één slag, doodde twee reuzen, temde een woedenden eenhoorn en vong een razenden ever, en ik zou ze vreezen die daar achter de deur staan! Laat ze komen, laat ze komen, 't feest gaat beginnen! Als de mannen dit hoorden overkwam hen zulke vrees voor Jan's kracht dat ze op de vlucht sloegen en niemand waagde het nog hem iets in den weg te leggen". Onze kleermaker - men noemde hem "Jan Onversaagd, die er zeven in één slaa(g)t" - leefde nog lang en gelukkig…
Ik trof het verhaal van Jan de kleermaker aan in Grimm's Sprookjes - een boek dat mijn vrouw onlangs opdiepte uit de schoolboekenverzameling van wijlen mijn vader, toen ze daarin op zoek was naar oude bloemlezingen (zie mijn blogstukje De Oortjesschool van 4 oktober 2013). De sprookjesverzameling werd uitgegeven in 1926, door de abdij van Averbode.
Mogelijk kreeg mijn vader Oscar Wollebrants (1921-1989) het vrij lijvige boek in zijn kinderjaren cadeau. Waarschijnlijker is dat hij het gebruikte in de loop van zijn opleiding tot onderwijzer (aantekeningen in het werk, en de plaats waar mijn echtgenote het aantrof, wijzen in die richting). Gelukkig heeft mijn vader er zijn naamstempel in gedrukt, zodat ik met zekerheid weet dat het van hem afkomstig is.
Allicht heeft hij er nadien ook als "meester" in zijn eigen klas een beroep op gedaan. Ik herinner me dat, toen ik tijdens het schooljaar 1956-1957 bij mijn eigen vader in de klas - het tweede leerjaar - zat, "onze meester" het laatste lesuur van de zaterdag steevast voorlas uit één of ander sprookjesboek. Zou Grimm's Sprookjes toen niet één van zijn bronnen zijn geweest? Misschien samen met Klein Duimpje, een veel dunner boekje dat ik onlangs ook tussen zijn nagelaten archivalia aantrof?
In elk geval klinkt het verhaal van de onversaagde kleermaker die een kaas uitkneep en een vogel de lucht in gooide, mij niet onbekend in de oren… En met de lotgevallen van Klein Duimpje ben ik ook vertrouwd. Wist u overigens dat Klein Duimpje het zoontje was van een kleermaker? 

A.V.Z. (Anna Van Zalen), Van Jan onversaagd die er zeven ineens slaa(g)t!, in: Grimm's Sprookjes, Vrij naar het Duitsch bewerkt door A. Walschap-Theunissen en Anna Van Zalen, met illustraties van Mohn, Claudius, Votteler, Schnorr en anderen, in de reeks Lenteweelde Bibliotheek Reeks B, uitgeverij Drukkerij der Abdij van Averbode, Averbode, 1926, blz. 90-94 In het boek zelf luidt de titel: Grimm's Sprookjesboek. Het gaat om een verzameling van 40 sprookjes. De afbeelding boven deze tekst - Jan de kleermaker, zittend op zijn werktafel - komt uit het boek (blz. 90).